ECLI:NL:RBNNE:2021:3224

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
LEE 19/3907 en LEE 19/3908
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget en voorwaarden voor zorgovereenkomst in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun moeder, en het college van burgemeester en wethouders van Veendam. De rechtbank oordeelde over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp aan eisers, die sinds 31 mei 2018 geen pgb meer ontvingen. De rechtbank bevestigde dat de besluiten van 24 september 2019, waarin aan eisers jeugdhulp in de vorm van een pgb werd toegekend voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2021, op juiste wijze waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de ouders van eisers zonder redelijke grond niet hadden meegewerkt aan een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte, wat leidde tot de weigering van jeugdhulp per 31 mei 2018. De rechtbank stelde vast dat onderwijsondersteuning door de ouders geen jeugdhulpvoorziening is, maar een onderwijsvoorziening, en dat de Jeugdwet geen wettelijke basis biedt voor de toekenning van dagbesteding met als doel het realiseren van thuisonderwijs. De rechtbank oordeelde verder dat de voorwaarde voor een nieuwe zorgovereenkomst terecht was opgenomen in de besluiten, en dat er geen sprake was van een onmogelijke voorwaarde. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en het verzoek om schadeloosstelling werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/3907 en LEE 19/3908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaken tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(wettelijk vertegenwoordigd door [moeder eisers] , de moeder van eisers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder

(gemachtigde: E. Keuning).

Procesverloop

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 september 2019 (de bestreden besluiten) van verweerder, waarbij aan eisers jeugdhulp voor begeleiding groep, 9 dagdelen per week, en begeleiding individueel, 4 uren per week, is toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 september 2019 tot en met
31 augustus 2021.
Eisers hebben verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft daarmee ingestemd en hij heeft het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 april 2021 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de moeder van eisers als hun wettelijk vertegenwoordiger, bijgestaan door haar partner, [naam partner] , en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eisers hebben meerdere jaren een pgb ontvangen, laatstelijk op grond van de Jeugdwet (Jw) van verweerder. Verweerder heeft bij besluiten van 6 juni 2018 hun pgb per
31 mei 2018 beëindigd, omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja, welke jeugdhulp na 31 mei 2018 zou moeten worden toegekend.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van nieuwe aanvragen voor jeugdhulp op grond van de Jw bij besluiten van 14 november 2018 besloten eisers geen jeugdhulp toe te kennen, omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja welke jeugdhulp aan verzoekers zou moeten worden toegekend.
1.3.
Op 21 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast om de voor verzoekers noodzakelijke jeugdhulp vast te stellen en zodoende de tussen partijen ontstane impasse met betrekking tot de jeugdhulpvraag van eisers te doorbreken. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder verzoekers een pgb verstrekt, zoals verzoekers dat tot 31 mei 2018 hebben ontvangen, voor de periode van twee maanden vanaf datum uitspraak.
1.4.
Bij brief van 25 juli 2019, ingekomen op 26 juli 2019, heeft de deskundige het verslag van het onderzoek aan de rechtbank doen toekomen. In dat verslag is onder meer geadviseerd om de begeleiding individueel voor begeleiding en stimulering op het gebied van de sociaal-emotionele ontwikkeling voor 4 uren per week en de negen dagdelen begeleiding groep voor (thuis)onderwijs aan eisers te continueren. Tevens is geadviseerd de aard en het aantal uren van de begeleiding tenminste gelijk te houden, en dat het voortzetten van de begeleiding (primair door moeder) de meest logisch en meest passende optie is voor beide kinderen. Verder is daarin vermeld dat de onderzoeksresultaten met terugwerkende kracht kunnen worden doorgetrokken vanaf 31 mei 2018.
1.5.
Bij uitspraak van 3 september 2019 (LEE 19/2905 en LEE 19/2906) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de eerdere voorlopige voorzieningen verlengd per 1 september 2019. Op de zitting van 29 augustus 2019 heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd dat zij het deskundigenrapport van [X] van 25 juli 2019 zal voorleggen aan het college, en dat het aan het college is om te beoordelen of zij het rapport van [X] gaat volgen. De uitwerking daarvan in de vorm van het nemen van een besluit is vervolgens aan het college, aldus de gemachtigde van verweerder op de zitting.
2. Bij de ambtshalve genomen besluiten van 24 september 2019 heeft verweerder, gelet op het rapport van [X] van 25 juli 2019, 4 uren per week begeleiding ter stimulatie en begeleiding nodig op het gebeid van sociaal-emotionele ontwikkeling (informeel tarief van € 15,62 per uur) en 9 dagdelen per week begeleiding groep voor (thuis)onderwijs (formeel tarief van € 42,24 per dagdeel) per kind toegekend in de vorm van een pgb. Dit voor de periode 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2021. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de ondersteuning ten behoeve van het volgen van thuisonderwijs niet valt onder de in artikel 2.3 van de Jw genoemde voorzieningen. Verweerder heeft er tevens op gewezen dat de afspraken over de zorg vastgelegd moeten worden in een nieuwe zorgovereenkomst, met de moeder als zorgverlener.
2.1.
Op 18 november 2019 heeft verweerder een reactie gegeven op het rapport van [X] van 25 juli 2019. Verweerder heeft er nogmaals op gewezen dat extra onderwijsondersteuning voor eisers geen jeugdhulpvoorziening, maar een onderwijsvoorziening is, die binnen het passend onderwijs (Wet passend onderwijs) door scholen wordt geboden in samenwerking met het Samenwerkingsverband passend onderwijs.
2.2.
Op 29 november 2019 heeft [X] daarop gereageerd. Met het advies om de zorg naar aard en omvang van het aantal uren begeleiding te continueren wordt volgens [X] gedoeld op negen dagdelen thuisonderwijs begeleiding groep voor dagbesteding, waaronder het volgen van thuisonderwijs, begeleiding door moeder en/of stiefvader ten aanzien van deze dagbesteding inclusief thuisonderwijs, vier uren begeleiding individueel voor het volgen van activiteiten gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling en begeleiding door moeder en/of stiefvader bij deze activiteiten.
3. Eisers hebben de juistheid van de bestreden besluiten gemotiveerd bestreden. Een bespreking van wat zij daarover naar voren hebben gebracht, zal hieronder plaatsvinden.
4. Beoordeling door de rechtbank.
Datum toekenning pgb en begeleiding groep
4.1.
In geschil is of verweerder op grond van het rapport van [X] van 25 juli 2019 met ingang van 31 mei 2018 in plaats van met ingang van 1 september 2019 een pgb aan eisers had moeten toekennen.
4.2.
Eisers stellen, samengevat, dat verweerder met terugwerkende kracht vanaf 31 mei 2018 het pgb aan hen had moeten toekennen. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar het rapport van [X] van 25 juli 2019, waarin staat dat de onderzoeksresultaten met terugwerkende kracht doorgetrokken kunnen worden vanaf 31 mei 2018. Verder begrijpen eisers niet waarom verweerder de 9 dagdelen per week voor begeleiding groep heeft aangemerkt als extra ondersteuning ten behoeve van het onderwijs. Eisers zijn op psychische gronden niet geschikt om tot een school of instelling te worden toegelaten en daarom zijn zij aangewezen op dagbesteding.
4.3.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder om geen pgb met terugwerkende kracht vanaf 31 mei 2018 aan eisers toe te kennen. Verweerder heeft met de besluiten van 24 september 2019 op juiste wijze uitvoering gegeven aan het rapport van [X] van
25 juli 2019. De rechtbank heeft immers bij uitspraken van gelijke datum in de beroepszaken met de nummers LEE 18/4012 en LEE 18/4013 geoordeeld dat (de ouders van) eisers zonder redelijke grond niet hebben meegewerkt aan een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van eisers en dat daarom terecht aan eisers per die datum jeugdhulp is geweigerd. Dat [X] heeft aangegeven dat de onderzoeksresultaten ook gelden per
31 mei 2018 maakt dit niet anders. Daarbij is tevens van belang dat de jeugdhulpvoorzieningen door verweerder niet op aanvraag, maar ambtshalve zijn toegekend en verweerder de nodige beoordelingsruimte toekomt. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat in het rapport van [X] de hulpvraag niet goed is beantwoord. Zij heeft in dat verband verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:477, waarin het toetsingskader voor een verzoek om jeugdhulp in het kader van de Jw is uiteengezet. Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht dat in het rapport van [X] niet goed is gemotiveerd waarom noodzakelijke zorg aan eisers wordt verleend. Om die reden is geen pgb aan eisers toegekend met ingang van 31 mei 2018, aldus verweerder op de zitting.
4.4.
Op grond van de Jw is verweerder verantwoordelijk voor de bekostiging van begeleiding op school. Het gaat daarbij om jeugdhulp in verband met bijvoorbeeld psychische problemen en stoornissen, die in de vorm van een pgb kan worden verstrekt. Binnen het passend onderwijs wordt extra onderwijsondersteuning geboden door scholen. Het gaat hierbij om ondersteuning die nodig is om de onderwijsdoelen te bereiken en die door scholen wordt geboden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van [X] dat de negen dagdelen per week begeleiding groep steeds zijn ingezet voor het geven van thuisonderwijs aan eisers door de moeder en stiefvader. Gelet op het bepaalde in artikel 2.3 van de Jw is onderwijsondersteuning zoals die door de ouders wordt gegeven echter geen jeugdhulpvoorziening maar een onderwijsvoorziening die binnen het passend onderwijs (Wet passend onderwijs) door scholen wordt geboden in samenwerking met het Samenwerkingsverband passend onderwijs. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de Jw geen wettelijke grondslag biedt voor de toekenning van dagbesteding met als doel het realiseren van (thuis)onderwijs. Niettemin heeft verweerder bij wijze van uitzondering besloten eisers in aanmerking te brengen voor extra onderwijsondersteuning. Hierbij heeft verweerder rekening gehouden met wat de deskundigen in het rapport van [X] van
25 juli 2019 daarover hebben gesteld. Eisers zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet tekort gedaan. Verweerder heeft immers vanaf 1 september 2019 een pgb aan eisers verstrekt, zoals zij tot die datum bij wijze van voorlopige voorziening hebben ontvangen.
4.5.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op goede gronden het pgb niet met terugwerkende kracht vanaf 31 mei 2018 aan eisers heeft toegekend.
Zorgovereenkomst
5. In geschil is of verweerder in de besluiten terecht als voorwaarde heeft opgenomen dat de afspraken over de te verlenen zorg moeten worden vastgelegd in een nieuwe zorgovereenkomst, met de moeder als zorgverlener.
5.1.
Eisers stellen, dat in de besluiten ten onrechte als voorwaarde is gesteld dat er voor het pgb een nieuwe zorgovereenkomst moet worden afgesloten. Zij wijzen er daarbij op dat de (omvang van de) zorg, te weten 9 dagdelen begeleiding groep voor dagbesteding en 4 uren individuele begeleiding, sinds 2015 niet is veranderd.
5.2.
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat in de besluiten terecht als voorwaarde is opgenomen dat de afspraken over de zorg moeten worden neergelegd in een nieuw te sluiten zorgovereenkomst. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht is een nieuwe zorgovereenkomst per kind nodig, omdat het pgb per 31 mei 2018 is beëindigd. Dat, zoals eisers stellen, de omvang van de zorg sinds 2015 niet is veranderd, doet daar niet aan af. Bij het (opnieuw) toekennen van een pgb per 1 september 2019 is een nieuwe zorgovereenkomst nodig. Dat, zoals de ouders van eisers stellen, sprake is van een onmogelijke voorwaarde om een nieuwe zorgovereenkomst af te sluiten, is de rechtbank niet gebleken. Dat er, zoals de ouders van eisers stellen, vanaf 1 januari 2015 een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd is opgesteld, betekent niet dat het voor de ouders van eisers niet mogelijk is om een nieuwe zorgovereenkomst voor eisers op te stellen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van de ouders mogen verlangen dat zij een nieuwe zorgovereenkomst voor eisers opstellen.
Conclusie
6. Wat voor het overige nog is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
Uit 4.3 tot en met 5.2 volgt dat verweerder de bezwaren van eisers bij de bestreden besluiten terecht ongegrond heeft geacht. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Omdat de beroepen ongegrond zijn, zal de rechtbank het verzoek van eisers om schadeloosstelling afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 29 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Als de zaak spoedeisend is, kunnen partijen de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om het treffen van een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).