ECLI:NL:CRVB:2017:477
Centrale Raad van Beroep
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens niet-gemelde gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 1 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijstand met als ingangsdatum 15 januari 2014. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat appellante niet had gemeld dat zij samenwoonde met een andere persoon, D. Het college had op basis van een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat D op het adres van appellante verbleef, wat appellante ontkende. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende grondslag boden voor de conclusie dat D in de te beoordelen periode op het adres van appellante woonde. De Raad benadrukte dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat D bij haar woonde. Dit leidde tot de conclusie dat het college het recht op bijstand niet kon vaststellen, wat een grond voor afwijzing van de aanvraag vormde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.