4.2Ten aanzien van vraag ii. stelt verweerder dat het aan eiser is om het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting aannemelijk te maken. Er is geen belastingverdrag tussen Nederland en Liechtenstein. Dat betekent dat op grond van artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) moet worden beoordeeld of recht op een aftrek bestaat. Eiser maakt niet aannemelijk dat zijn loon in Liechtenstein aan belastingheffing onderworpen is. Ook de fictie van artikel 38, tweede lid, van de AWR kan geen toepassing vinden nu niet aannemelijk is dat eiser zijn werkzaamheden op het grondgebied van Liechtenstein heeft verricht.
Vraag i: Heeft verweerder terecht premie volksverzekeringen van eiser geheven?
5. De rechtbank stelt voorop dat door de SVB aan eiser een A1verklaring is afgegeven waarin op eiser voor (onder meer) heel 2017 het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing is verklaard (zie 1.5.). Die A1verklaring is niet ingetrokken of ongeldig verklaard. Het beroep tegen de beslissing van de SVB om de A1verklaring in stand te laten is door de rechtbank ongegrond verklaard (zie 1.8.).
6. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat zowel verweerder als de belastingrechter gebonden zijn aan een door de SVB afgegeven A1verklaring zolang die niet ingetrokken of ongeldig verklaard is. Dat is niet anders als tegen de A1verklaring in de socialezekerheidskolom een procedure loopt.De rechtbank is dus gebonden aan de A1-verklaring en komt daarom niet toe aan de inhoudelijke toets of eiser een substantieel deel van de tijd in Nederland heeft gewerkt als bedoeld in artikel 13 van Vo (EG) nr. 883/2004.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser terecht in de premieheffing betrokken.
8. De rechtbank merkt hierbij op dat – zo volgt uit het arrest waarnaar bij 6. is verwezen – de fiscale procedure niet aangehouden hoeft te worden in afwachting van de uitkomst van de procedure in de socialezekerheidskolom. Voor aanhouding is mogelijk wel reden als de verwachting is dat de A1verklaring niet in stand zal blijven. Van een dergelijke omstandigheid is in deze geen sprake (zie ook 1.8.).De rechtbank ziet in de overige omstandigheden van het geval ook geen aanleiding om de zaak aan te houden en wijst daarom het verzoek van eiser om aanhouding af. De rechtbank merkt daarbij op dat, indien later komt vast te staan dat de A1-verklaring onjuist was, eiser de belastingrechter kan verzoeken zijn uitspraak te herzien.
Vraag ii: Heeft eiser recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting?
9. Ten aanzien van vraag of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting overweegt de rechtbank als volgt. Nu eiser een beroep doet op voorkoming van dubbele belasting rust – gelet op de betwisting door verweerder – op hem de last om aannemelijk te maken dat hij daarvoor in aanmerking komt.
10. De rechtbank stelt voorop dat Nederland in 2017 nog geen belastingverdrag met Liechtenstein had gesloten. Het inmiddels met Liechtenstein gesloten belastingverdrag zal na inwerkingtreding ook niet zien op het jaar 2017.Een eventuele aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (door eiser ook aangeduid als ‘aftrek elders belast’) is in dit geval dan enkel mogelijk op grond van artikel 38 van de AWR (en het daarop gebaseerde Besluit voorkoming dubbele belasting 2001).
11. Op grond van artikel 38, eerste lid, van de AWR is een vrijstelling of vermindering van de Nederlandse belastingheffing enkel mogelijk indien en voor zover het voorwerp van de belasting (in dit geval het loon) onderworpen is aan belastingheffing in een ander land (in dit geval Liechtenstein). Artikel 38, tweede lid, van de AWR bevat vervolgens een fictie voor looninkomsten. Onder aldaar genoemde voorwaarden worden looninkomsten geacht te zijn onderworpen aan belastingheffing in een ander land. Eén van die voorwaarden is dat het loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van dat andere land.
12. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser niet aannemelijk dat hij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij momenteel niet over gegevens beschikt waaruit volgt dat zijn loon in Liechtenstein aan belastingheffing onderworpen is. Nu vast staat dat eiser in 2017 heeft gewerkt op een schip dat voornamelijk heeft gevaren in de binnenwateren van de Rijnoeverstaten, heeft eiser zijn arbeid niet (gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden) op het grondgebied van Liechtenstein verricht. Toepassing van de fictie van artikel 38, tweede lid, van de AWR is daarom niet aan de orde.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
15. Het beroep is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
16. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.