Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
5.3 De vordering van de erven tot veroordeling van [eiser] om mee te werken aan de omzetting van de beide bedrijfsrekeningen is niet voor het eerst in de onderhavige procedure ingesteld. (…) De arbitragecommissie heeft die vordering bij haar vonnis van 18 mei 2020 toegewezen en [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke zou blijven, met een maximum van € 5.000,-. Desondanks heeft [eiser] niet willen meewerken aan de totstandkoming van de door de Rabobank gevraagde verklaring/brief van partijen waarmee de omzetting van de bedrijfsrekeningen zou kunnen worden gerealiseerd. Hij heeft hierdoor de opgelegde dwangsommen verbeurd en die na een executiegeding aan de erven moeten betalen.
Uit deze bepaling[artikel 12 van het maatschapscontract – aanvulling vrzr.]
, welke ingevolge artikel 1020 lid 5 Rv. moet worden beschouwd als een overeenkomst tot arbitrage, kan worden afgeleid dat de scheidsmannen bevoegd zijn om over alle geschillen, juridische en feitelijke, te oordelen die de maatschap betreffen, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen de geschillen die de liquidatie betreffen. Aangezien deze bepaling ook geldt als akte van compromis dient zij te worden beschouwd als de aanduiding van hetgeen partijen aan arbitrage wensen te onderwerpen. Hieruit vloeit voort dat de arbitragecommissie in beginsel ook bevoegd is om te oordelen over de uitleg van de OvO, nu geschillen daarover kunnen worden beschouwd als geschillen die de maatschap tijdens en in het kader van de liquidatie betroffen. De commissie verwijst in dit verband ook naar haar vonnis van 5 maart 2018 waarin zij (in de overwegingen 2.1 - 2.3) zich bevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] uit onrechtmatige daad.
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie
5.De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Kamerstukken II1983/84, 18464, 3, p. 30). De voorzieningenrechter heeft derhalve na te gaan of sprake is van zodanige onverwijlde spoed.
€ 1.016,00