ECLI:NL:RBNNE:2021:3164

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
LEE 20/3070
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand - motiveringsgebrek en terugverwijzing

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Westerwolde, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 30 april 2020 afgewezen, met als argument dat eiseres voldoende draagkracht had om de kosten zelf te dragen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 oktober 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 mei 2021 is de gemachtigde van eiseres verschenen, maar de verweerder is zonder kennisgeving niet verschenen. Eiseres heeft aangevoerd dat de berekening van de draagkracht niet correct is, omdat er rekening is gehouden met toekomstige inkomsten, terwijl zij parttime werkt en er geen garantie is voor inkomen in de toekomst. Daarnaast heeft zij gesteld dat er geen rekening is gehouden met haar verminderde inkomen tijdens haar zwangerschap.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank is van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde argumenten niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand met bijbehorende griffiekosten afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 26 oktober 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 27 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Alhoewel behoorlijk opgeroepen, is verweerder - zonder enige kennisgeving - niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan de zaak vooraf ging
1. Op 25 maart 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) voor de kosten van rechtsbijstand van € 298,00 en griffierecht van € 83,00.
1.1.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de draagkracht uit inkomen over de periode
6 maart 2020 tot en met 5 maart 2021 is vastgesteld op € 335,61 per maand en dat is
€ 4.027,32 over genoemde periode. De aangevraagde kosten bedragen € 381,00, waardoor het restant aan draagkracht is vastgesteld op € 3.646,32. Hiermee is er dus voldoende draagkracht in het inkomen om deze kosten zelf te dragen.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften Westerwolde (hierna: de commissie) van 7 oktober 2020 ten grondslag gelegd. De commissie heeft geconstateerd dat eiseres voldoende draagkracht heeft om zelf te kunnen voorzien in de kosten voor rechtsbijstand. Daarbij heeft de commissie overwogen dat bij toepassing van artikel 35, eerste lid, PW, eerst beoordeeld moet worden of de kosten zich voordoen, vervolgens of die kosten noodzakelijk zijn, en daarna of die kosten voortvloeien uit een bijzondere omstandigheid en tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of deze kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Die houdt in dat verweerder vrij is te bepalen met welk deel van de in aanmerking te nemen inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen, maar bij de vaststelling van de draagkracht geen middelen kan betrekken welke buiten het wettelijk inkomensbegrip vallen. De commissie overweegt dat verweerder in dit kader de “Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Westerwolde 2020” heeft vastgesteld en dat het geschil beperkt is tot de vraag of eiseres voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen voldoen. Verweerder verwijst daarbij naar de artikelen 1.2 en 1.4 van de Beleidsregels en overweegt voorts dat gebleken is dat eiseres inkomsten heeft ad € 1.383,37 per maand exclusief vakantiegeld en € 1.493,16 inclusief vakantiegeld. Uitgaande van de norm van 110% voor een alleenstaande ouder (zijnde € 1.15755) ontstaat een draagkracht van € 335,61 per maand. Voorts overweegt de commissie dat gebleken is dat eiseres vanaf 6 maart 2020 staat ingeschreven op haar huidige adres, waardoor verweerder een draagkrachtperiode hanteert van 6 maart 2020 tot 5 maart 2021. De draagkracht bedraagt per jaar € 4.027,32
(12x € 335,61), zodat er na aftrek van de nota nog € 3.646,32 resteert.
Standpunten partijen
2. Eiseres voert aan dat het niet juist is dat er met de berekening van het inkomen rekening wordt gehouden met nog te genereren inkomsten in de toekomst, aangezien zij parttime werkt en er geen enkele garantie is voor inkomen in de toekomst. Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met het verminderde inkomen tijdens zwangerschap, terwijl dit wel uitdrukkelijk is ingebracht tijdens de bezwaarprocedure. Volgens eiseres is er sprake van een motiveringsgebrek.
3. Verweerder stelt zich naar aanleiding hiervan in het verweerschrift op het standpunt dat het actualiteitsbeginsel, dat aan de PW ten grondslag ligt, geen rekening houdt met wat er in de toekomst kan gebeuren. Beide beroepsgronden zien toe op toekomstige omstandigheden en dienen daarom ongegrond verklaard te worden. Indien de inkomenssituatie van eiseres daadwerkelijk verandert, kan zij voor toekomstige kosten een nieuwe aanvraag indienen.
4. Eiseres heeft bij aanvullende gronden vervolgens aangevoerd dat het beroep op het actualiteitsbeginsel een nieuwe afwijzingsgrond is, hetgeen strijdig is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2017:16277). Voorts is aangevoerd dat op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de PW, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de PW. In de verordening is geen bepaling die het begrip langdurig laag inkomen specificeert. Daarom is verweerder gehouden artikel 36, eerste lid van de Pw toe te passen. Bij het actualiteitsbeginsel moeten niet alleen toekomstige kosten buiten beschouwing worden gelaten, maar ook het toekomstige inkomen. Bij de berekening is echter ten onrechte een toekomstig inkomen als uitgangspunt gebruikt. Er is geen vast inkomen, maar er is sprake van een oproepcontract. Ingevolge het actualiteitsbeginsel is verweerder gehouden om bij de berekening van de draagkracht het daadwerkelijk gemiddelde inkomen over de afgelopen 12 maanden als maatstaf te hanteren. Tot slot zijn de extra woonlasten ten onrechte niet in mindering gebracht. In maart 2020 is geen huurtoeslag ontvangen. Het vorenstaande brengt mee dat eiseres geen draagkracht heeft.
5. Verweerder heeft zich aanvullend op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 1.4 van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020 (hierna: de Beleidsregels) de draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend. Hierin is het actualiteitsbeginsel vastgelegd. Naar de mening van verweerder is dit dan ook geen nieuwe afwijzingsgrond. Artikel 36, eerste lid van de Pw heeft betrekking op langdurigheidstoeslag en is daarom niet van toepassing op de aanvraag bijzondere bijstand. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat er geen rekening is gehouden met de extra woonlasten en het niet ontvangen van huurtoeslag in de maand maart 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat vanwege de verhuizing van eiseres de huurtoeslag ingaat per april 2020. Daarnaast ziet de situatie van hogere woonlasten zoals genoemd in artikel 1.2, vierde lid van de Beleidsregels niet op de situatie van eiseres.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) de alleenstaande of het gezin onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
In artikel 1.2 van de Beleidsregels is bepaald:
1. Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen in principe niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm.
2. Het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht in aanmerking genomen.
3. In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 wordt al het inkomen tot de draagkracht gerekend dat de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet overschrijdt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op woonkosten, inrichtingskosten, alsmede bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar.
4. Bij de draagkrachtberekening wordt rekening gehouden met hogere woonlasten.
In artikel 1.4 van de Beleidsregels is bepaald:
1. De draagkracht wordt telkens vastgelegd voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend of dat de bijstand wordt toegekend. Voor bewindvoeringskosten wordt de draagkracht per kalenderjaar vastgesteld.
2. In afwijking van lid 1 wordt voor belanghebbenden die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangen, de draagkrachtperiode vastgesteld tot het moment waarop die bijstandsuitkering wordt beëindigd, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag bijzondere bijstand is ingediend of dat de bijzondere bijstand wordt toegekend, tenzij de individuele situatie aanleiding vormt om hiervan af te zien.
3. Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.
4. Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, kan het bijstandsrecht binnen de draagkrachtperiode incidenteel worden toegekend, voor een gedeelte van de draagkrachtperiode of gedurende de gehele draagkrachtperiode.
5. Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredigheid worden toegekend aan de maanden van het jaar.
6. De draagkracht wordt herzien, indien het inkomen of het vermogen met minimaal 5% stijgt of daalt.
Wat vindt de rechtbank?
7. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze kosten noodzakelijk zijn en dat deze kosten voortvloeien uit individuele bijzondere omstandigheden. Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiseres voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen voldoen.
7.1.
Ter zitting is namens eiseres verder toegelicht dat het hoofdbezwaar zich toespitst op de berekeningssystematiek die verweerder heeft toegepast. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de door verweerder toegepaste berekeningssystematiek – het genoten inkomen in de maand waarin de aanvraag is gedaan geëxtrapoleerd naar 12 maanden in de toekomst - niet uit de Beleidsregels voortvloeit. In artikel 1.4 wordt volgens eiseres geen berekeningssystematiek gegeven, maar daarin wordt alleen aangegeven voor welke dúúr de draagkracht wordt vastgesteld, namelijk voor de duur van 12 maanden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres erop gewezen dat uit de Beleidsregels van een aantal andere, ter zitting nader genoemde gemeenten, volgt dat er bij die gemeenten bij de berekening van de draagkracht, wel rekening wordt gehouden met wisselende inkomsten en die worden berekend over de aan de aanvraag voorafgaande periode.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de berekeningsmethodiek van de wisselende inkomsten, het betreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de stellingen van eiseres ten aanzien van de berekeningssystematiek. Het enkele verwijzen naar artikel 1.4 van de Beleidsregels en het noemen van het actualiteitsbeginsel is, gelet op hetgeen eiseres over de strekking en de tekst van voornoemd artikel naar voren heeft gebracht en mede in het licht van hetgeen gesteld is ten aanzien van de periodiek wisselende en inkomsten van eiseres gelet op haar oproepcontract en de zwangerschap, daartoe niet voldoende.
Hetzelfde geldt ten aanzien van hetgeen naar voren is gebracht ten aanzien van de woonkosten. In het verweerschrift staat dat geen rekening is gehouden met de extra woonlasten en het niet ontvangen van huurtoeslag in de maand maart 2020. Verweerder heeft – naar aanleiding van de stelling van eiseres, die zich daarbij lijkt te beroepen op 1.13, tweede lid van de Beleidsregels - enkel aangegeven dat de situatie van hogere woonlasten zoals genoemd in artikel 1.2, vierde lid van de Beleidsregels niet ziet op de situatie van eiseres. Ook ten aanzien hiervan ontbreekt een nadere motivering, niet is aangegeven waarom dit niet ziet op de situatie van eiseres. Verweerder heeft ter zitting verstek laten gaan, zodat geen verdere toelichting op het door verweerder ingenomen standpunt is gegeven. Dit komt voor rekening en risico van verweerder.
7.3.
Om voornoemde redenen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht (Awb) lijdt aan een motiveringsgebrek en het bestreden besluit reeds hierdoor voor vernietiging in aanmerking komt. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, behoeft hierdoor geen verdere bespreking meer.
7.4.
Als een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschilbeslechting te onderzoeken. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal - met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen - opnieuw moeten beoordelen of eiseres over voldoende draagkracht beschikt om zelf in de kosten van rechtsbijstand te kunnen voorzien. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7.5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.6.
Nu verweerder zonder kennisgeving niet ter zitting is verschenen, heeft hij de toewijzing van proceskosten niet kunnen bestrijden. Deze kosten liggen derhalve voor toewijzing gereed. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van de door de gemachtigde van eiseres overgelegde factuur vast op € 572,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 572,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
L. Bergsma, griffier, op 21 juli 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.