1.2.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften Westerwolde (hierna: de commissie) van 7 oktober 2020 ten grondslag gelegd. De commissie heeft geconstateerd dat eiseres voldoende draagkracht heeft om zelf te kunnen voorzien in de kosten voor rechtsbijstand. Daarbij heeft de commissie overwogen dat bij toepassing van artikel 35, eerste lid, PW, eerst beoordeeld moet worden of de kosten zich voordoen, vervolgens of die kosten noodzakelijk zijn, en daarna of die kosten voortvloeien uit een bijzondere omstandigheid en tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of deze kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Die houdt in dat verweerder vrij is te bepalen met welk deel van de in aanmerking te nemen inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen, maar bij de vaststelling van de draagkracht geen middelen kan betrekken welke buiten het wettelijk inkomensbegrip vallen. De commissie overweegt dat verweerder in dit kader de “Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Westerwolde 2020” heeft vastgesteld en dat het geschil beperkt is tot de vraag of eiseres voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen voldoen. Verweerder verwijst daarbij naar de artikelen 1.2 en 1.4 van de Beleidsregels en overweegt voorts dat gebleken is dat eiseres inkomsten heeft ad € 1.383,37 per maand exclusief vakantiegeld en € 1.493,16 inclusief vakantiegeld. Uitgaande van de norm van 110% voor een alleenstaande ouder (zijnde € 1.15755) ontstaat een draagkracht van € 335,61 per maand. Voorts overweegt de commissie dat gebleken is dat eiseres vanaf 6 maart 2020 staat ingeschreven op haar huidige adres, waardoor verweerder een draagkrachtperiode hanteert van 6 maart 2020 tot 5 maart 2021. De draagkracht bedraagt per jaar € 4.027,32
(12x € 335,61), zodat er na aftrek van de nota nog € 3.646,32 resteert.
2. Eiseres voert aan dat het niet juist is dat er met de berekening van het inkomen rekening wordt gehouden met nog te genereren inkomsten in de toekomst, aangezien zij parttime werkt en er geen enkele garantie is voor inkomen in de toekomst. Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met het verminderde inkomen tijdens zwangerschap, terwijl dit wel uitdrukkelijk is ingebracht tijdens de bezwaarprocedure. Volgens eiseres is er sprake van een motiveringsgebrek.
3. Verweerder stelt zich naar aanleiding hiervan in het verweerschrift op het standpunt dat het actualiteitsbeginsel, dat aan de PW ten grondslag ligt, geen rekening houdt met wat er in de toekomst kan gebeuren. Beide beroepsgronden zien toe op toekomstige omstandigheden en dienen daarom ongegrond verklaard te worden. Indien de inkomenssituatie van eiseres daadwerkelijk verandert, kan zij voor toekomstige kosten een nieuwe aanvraag indienen.
4. Eiseres heeft bij aanvullende gronden vervolgens aangevoerd dat het beroep op het actualiteitsbeginsel een nieuwe afwijzingsgrond is, hetgeen strijdig is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2017:16277). Voorts is aangevoerd dat op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de PW, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de PW. In de verordening is geen bepaling die het begrip langdurig laag inkomen specificeert. Daarom is verweerder gehouden artikel 36, eerste lid van de Pw toe te passen. Bij het actualiteitsbeginsel moeten niet alleen toekomstige kosten buiten beschouwing worden gelaten, maar ook het toekomstige inkomen. Bij de berekening is echter ten onrechte een toekomstig inkomen als uitgangspunt gebruikt. Er is geen vast inkomen, maar er is sprake van een oproepcontract. Ingevolge het actualiteitsbeginsel is verweerder gehouden om bij de berekening van de draagkracht het daadwerkelijk gemiddelde inkomen over de afgelopen 12 maanden als maatstaf te hanteren. Tot slot zijn de extra woonlasten ten onrechte niet in mindering gebracht. In maart 2020 is geen huurtoeslag ontvangen. Het vorenstaande brengt mee dat eiseres geen draagkracht heeft. 5. Verweerder heeft zich aanvullend op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 1.4 van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020 (hierna: de Beleidsregels) de draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend. Hierin is het actualiteitsbeginsel vastgelegd. Naar de mening van verweerder is dit dan ook geen nieuwe afwijzingsgrond. Artikel 36, eerste lid van de Pw heeft betrekking op langdurigheidstoeslag en is daarom niet van toepassing op de aanvraag bijzondere bijstand. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat er geen rekening is gehouden met de extra woonlasten en het niet ontvangen van huurtoeslag in de maand maart 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat vanwege de verhuizing van eiseres de huurtoeslag ingaat per april 2020. Daarnaast ziet de situatie van hogere woonlasten zoals genoemd in artikel 1.2, vierde lid van de Beleidsregels niet op de situatie van eiseres.
6. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) de alleenstaande of het gezin onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
In artikel 1.2 van de Beleidsregels is bepaald:
1. Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen in principe niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm.
2. Het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht in aanmerking genomen.
3. In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 wordt al het inkomen tot de draagkracht gerekend dat de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet overschrijdt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op woonkosten, inrichtingskosten, alsmede bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar.
4. Bij de draagkrachtberekening wordt rekening gehouden met hogere woonlasten.
In artikel 1.4 van de Beleidsregels is bepaald:
1. De draagkracht wordt telkens vastgelegd voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend of dat de bijstand wordt toegekend. Voor bewindvoeringskosten wordt de draagkracht per kalenderjaar vastgesteld.
2. In afwijking van lid 1 wordt voor belanghebbenden die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangen, de draagkrachtperiode vastgesteld tot het moment waarop die bijstandsuitkering wordt beëindigd, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag bijzondere bijstand is ingediend of dat de bijzondere bijstand wordt toegekend, tenzij de individuele situatie aanleiding vormt om hiervan af te zien.
3. Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.
4. Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, kan het bijstandsrecht binnen de draagkrachtperiode incidenteel worden toegekend, voor een gedeelte van de draagkrachtperiode of gedurende de gehele draagkrachtperiode.
5. Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredigheid worden toegekend aan de maanden van het jaar.
6. De draagkracht wordt herzien, indien het inkomen of het vermogen met minimaal 5% stijgt of daalt.
7. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze kosten noodzakelijk zijn en dat deze kosten voortvloeien uit individuele bijzondere omstandigheden. Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiseres voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen voldoen.