ECLI:NL:RBNNE:2021:3043

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
18/037970-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige via seksadvertentie

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1993, had via een seksadvertentie contact gelegd met het slachtoffer, dat zich voordeed als een volwassene. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij hij op 5 juni 2020 in Groningen met het slachtoffer seksuele handelingen had gepleegd. De rechtbank legde een werkstraf van 200 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 179 dagen voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de bescherming van minderjarigen voorop staat en dat de verdachte onvoldoende had gedaan om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de seksuele handelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/037970-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Groningen, althans ((ook) elders) in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten,
- ( meermalen) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of op en neer bewogen en/of gehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2020 tot en met 5 juni 2020 te Groningen en/of Drachten, althans ((ook) elders) in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, - meermalen met die [slachtoffer] digitaal contact gehad voor een betaalde seksafspraak, en/of - die [slachtoffer] naar zijn woning in Groningen laten komen, en/of
- die [slachtoffer] binnengelaten in zijn woning, en/of
- die [slachtoffer] 200 euro (cash) betaald, en/of
- die [slachtoffer] zich laten uitkleden, en/of
- die [slachtoffer] (naakt) in zijn bed heeft laten plaatsnemen,
- die [slachtoffer] kusjes gegeven in de nek en/of op het lichaam, en/of
- die [slachtoffer] gevraagd om hem, verdachte, te pijpen, en/of
- een condoom gepakt, en/of
- die [slachtoffer] gevraagd om (naakt) op haar buik te gaan liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 5 juni 2020 te Groningen, althans elders in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten door
- die [slachtoffer] zichzelf te laten uitkleden, en/of
- die [slachtoffer] (naakt) in zijn bed te laten plaatsnemen, en/of
- die [slachtoffer] in de nek en/of op het lichaam te kussen, en/of
- die [slachtoffer] te vragen om hem, verdachte, te pijpen, en/of
- die [slachtoffer] te vragen om (naakt) op haar buik te gaan liggen, en/of
- die [slachtoffer] aan te raken over haar hele (naakte lichaam), en/of
- die [slachtoffer] te vragen zijn, verdachtes, penis stijf te maken, en/of
- die [slachtoffer] bij haar heupen vast te pakken, en/of
- zulks terwijl hij, verdachte, naakt was, althans alleen sokken droeg.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, kort gezegd het plegen van ontucht met de vijftienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] , samengevat inhoudend dat zij tegen betaling seks heeft gehad met verdachte, betrouwbaar is en wordt ondersteund door de verklaring van degene die haar naar de afspraak vervoerde, [naam] (hierna: [naam]), en WhatsApp-berichten die [slachtoffer] heeft verzonden kort na de afspraak met verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. [slachtoffer] heeft in twee verklaringen over de seksafspraak met verdachte verklaard en is daarin niet consistent. In het eerste verhoor heeft zij niet aangegeven dat er seksuele handelingen met verdachte hebben plaatsgevonden. Bij het tweede verhoor verklaarde [slachtoffer] dat zij dacht dat er iets in haar water was gedaan en dat ze “niet super helder” was, wat haar herinnering niet betrouwbaar maakt. Bovendien verklaarde [slachtoffer] wisselend over hetgeen zijn na de seksafspraak tegen [naam] heeft gezegd.
Ook indien de verklaringen van [slachtoffer] wel voor het bewijs kunnen worden gebruikt, is er onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van [naam] en de door [slachtoffer] verzonden WhatsApp-berichten ondersteunen onvoldoende op het cruciale punt van geslachtsgemeenschap, maar zijn bovendien te herleiden tot dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] zelf, hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens vrijwillige terugtred.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, kort gezegd omdat het bewijs voor de ten laste gelegde gedragingen enkel is gelegen in de verklaring van [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt (onder meer) op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte vast dat op 5 juni 2020 in Groningen een ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De afspraak is gemaakt naar aanleiding van een advertentie op de website [website] , waarop [slachtoffer] , destijds 15 jaar oud, zich als de 19-jarige [naam] aanbood voor seksdates.
Over de gang van zaken tijdens de afspraak lopen de lezingen van [slachtoffer] en verdachte uiteen. [slachtoffer] heeft - kort gezegd - verklaard dat verdachte seks met haar heeft gehad. Verdachte heeft ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en stelt dat de afspraak een mislukking was, omdat hij graag (voorafgaand aan de seks) met [slachtoffer] wilde praten maar dat niet lukte omdat zij niet dezelfde taal spraken. Hij kreeg geen stijve penis en [slachtoffer] is onverrichterzake vertrokken.
De rechtbank zal allereerst bespreken of de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarna zal de rechtbank beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde is om tot een bewezenverklaring te komen.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn, onder meer omdat zij aanvankelijk niet verklaarde over seksuele handelingen met verdachte, omdat zij op detailniveau tegenstrijdig heeft verklaard en ze aangaf dat ze “niet super helder” was ten tijde van de afspraak. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
De rechtbank wijst erop dat het niet zo is dat [slachtoffer] in haar verklaring van 13 augustus 2020 heeft aangegeven dat er geen seksuele handelingen met verdachte hebben plaatsgevonden. Er is gewoonweg niet naar gevraagd door verbalisanten. In het betreffende verhoor zijn diverse seksafspraken van [slachtoffer] besproken, waarbij onder meer is gevraagd op welke adressen de afspraken plaatsvonden, hoeveel er is betaald en of [slachtoffer] de verdiensten telkens heeft afgestaan. Dit acht de rechtbank begrijpelijk gelet op de stand en omvang van het politieonderzoek, dat zowel zag op (het traceren van) de klanten van [slachtoffer] als op degenen die haar prostitutiewerk hebben gefaciliteerd en hieraan hebben verdiend.
De rechtbank constateert geen onverenigbare inconsistenties in de verklaring(en) van [slachtoffer] . Dat zij zowel heeft verklaard tegen [naam] te hebben gezegd dat het goed ging als dat ze niet weer met een buitenlandse klant wilde afspreken, is niet onmogelijk, temeer nu [slachtoffer] en [naam] langdurig en veelvuldig contact hadden, ook over nieuwe te maken afspraken. Dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij “niet super helder” was tijdens de afspraak, maakt nog niet dat haar herinnering aan het voorval onbetrouwbaar is.
Bij verklaring van 9 oktober 2020 heeft [slachtoffer] zeer gedetailleerd beschreven hoe de seksafspraak met verdachte verliep. Deze verklaring komt authentiek over op de rechtbank. Zo verklaart [slachtoffer] dat verdachte de deur op slot had gedaan, dat hij alleen zijn sokken nog aan had, dat het kussen tijdens de seks telkens van het bed viel en dat zij nadien veel nattigheid bij haar vagina voelde en daarom vermoedde dat verdachte geen condoom heeft gebruikt. De rechtbank constateert bovendien dat [slachtoffer] aangeeft honderd procent zeker te weten dat zij wel seks met verdachte heeft gehad. Dit komt op de rechtbank temeer betrouwbaar over nu [slachtoffer] over een andere klant heeft verklaard dat er geen seks heeft plaatsgevonden (hetgeen de betreffende klant ook aangaf, wat een persoonsverwisseling door [slachtoffer] onwaarschijnlijk maakt). De rechtbank ziet bovendien geen enkel belang voor [slachtoffer] om in strijd met de waarheid te verklaren dat er seks met verdachte heeft plaatsgevonden.
Alles overwegend acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. De rechtbank zal deze verklaringen bezigen tot het bewijs.
Bewijsoverweging
Volgens het tweede lid van art. 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze zogeheten 'unus testis, nullus testis'-bepaling bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad [1] kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.
In de onderhavige zaak is door [slachtoffer] [2] ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaronder de seks plaatsvond verklaard dat de seks plaatsvond nadat zij eerst met verdachte op de bank zat en dat ze daarna naakt op bed gingen liggen, onder de dekens. [slachtoffer] moest de penis van verdachte stijf maken. Verdachte vroeg haar of ze hem wilde pijpen, wat [slachtoffer] weigerde. Verdachte gaf haar kusjes over haar hele lichaam en bracht zijn penis (achterlangs) in haar vagina, waarna ze seks hadden. Toen het klaar was, voelde [slachtoffer] veel nattigheid bij haar vagina; er kwam heel veel nattigheid uit haar. [slachtoffer] vermoedde dat verdachte geen condoom had gebruikt. Verdachte heeft haar € 200,00 betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de door [slachtoffer] genoemde feiten en omstandigheden voldoende steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank wijst op de hierna te noemen (onderdelen uit) de verklaring van verdachte, de verklaring van [naam] en de door verdachte aan [slachtoffer] gestuurde WhatsApp-berichten.
Verdachte heeft voorafgaand aan de seksafspraak via WhatsApp aan [slachtoffer] gevraagd of zij hem wilde pijpen. [3] Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zich heeft uitgekleed en onder de dekens in zijn bed is gaan liggen, waarna hij erbij is gaan liggen en haar heeft aangeraakt. Hij had moeite om zijn penis stijf te krijgen. De intentie van de afspraak was om seks te hebben en verdachte heeft daar ook voor betaald. [4]
[naam] heeft verklaard dat hij meteen na de bewuste afspraak op het adres van verdachte in Groningen de helft van de verdiensten van [slachtoffer] ontvangen en dat [slachtoffer] aangaf dat de klant snel was klaargekomen en dat het daarom niet lang duurde. [5]
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de verklaring van [slachtoffer] en is aan het bewijsminimum voldaan. De rechtbank heeft tevens de overtuiging bekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Daarbij slaat de rechtbank acht op de reeds genoemde bewijsmiddelen, alsmede op een tweetal in de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen online gesprekken.
Op de avond van dan wel in de nacht na de seksafspraak met verdachte heeft [slachtoffer] via Facebook Messenger aan een kennis bericht dat ze al bang werd toen de klant de deur op slot deed, dat ze zich ertussenuit had geluld en de klant niet had gepijpt omdat hij onder het haar zat, dat de klant haar ging aflikken en dat ze denkt dat de klant geen condoom had gebruikt omdat ze opeens warm spul voelde. Dit is volledig in lijn is met wat [slachtoffer] enkele maanden later ten overstaan van de politie heeft verklaard. [6]
Op 17 juni 2020, bijna twee weken na de seksafspraak, heeft verdachte via WhatsApp weer contact gezocht met [slachtoffer] . Hij vroeg haar onder andere of ze ook een “alleen pijpen date” doet. [7] Dit bericht valt naar het oordeel van de rechtbank moeilijk te rijmen met de verklaring van verdachte dat de afspraak een mislukking was, dat er geen klik was en dat hij met [slachtoffer] wilde kunnen praten, maar dat dat niet lukte omdat zij geen Engels sprak en hij geen Nederlands.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Aan een bespreking van de overige door de raadsvrouw gevoerde verweren komt de rechtbank derhalve niet toe.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2020 te Groningen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en op en neer bewogen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen voorop dient te staan bij het bepalen van de strafmaat en dat een gevangenisstraf de enige passende straf is in het geval van seksueel misbruik van een 15-jarig meisje tegen betaling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf en - gelet op het van toepassing zijn van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een dag. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar jurisprudentie, zoals hierna (deels) nader te bespreken door de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 4 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van vijftien jaar oud door seks met haar te hebben. Dit vond plaats in het kader van een seksafspraak naar aanleiding van een advertentie op de website [website] , waarin het meisje zich voordeed als 19-jarige en zich aanbood voor seks tegen betaling.
Verdachte, die zelf 26 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en gelet op de generale preventie overweegt de rechtbank dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel passend is. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte echter aanleiding om hiervan af te zien. De omstandigheden die de rechtbank daarbij meeweegt zijn de volgende:
  • Verdachte was niet op zoek naar seks met een minderjarige. Hij reageerde op een seksadvertentie waarin het slachtoffer zich als een 19-jarige vrouw aanbood voor seks tegen betaling.
  • Niet is gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat het slachtoffer een deel van haar verdiensten afstond.
  • Er was sprake van een eenmalig seksueel contact.
  • Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
  • Het recidiverisico wordt door de reclassering laag ingeschat.
  • Verdachte toonde zich zowel bij de politie, de reclassering als ter zitting geschokt en ontdaan ten aanzien van het feit dat achteraf gezien bleek dat hij met een minderjarige van doen had.
  • Ten onrechte is in de media het bericht verschenen dat het om verkrachting zou gaan, wat absoluut geen juridische basis heeft en verdachte nodeloos schade heeft toegebracht.
  • Met een veroordeling voor dit feit zal de maatschappelijke carrière van verdachte (in het wetenschappelijk onderwijs) vermoedelijk zwaar geschaad, zo niet onmogelijk worden.
Vanuit het oogpunt van speciale preventie acht de rechtbank het dan ook niet nodig om verdachte te bestraffen middels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat dit een te zware straf voor verdachte zou zijn. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid een taakstraf (voor de duur van 200 uren) op te leggen gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan het onvoorwaardelijk deel is beperkt tot één dag. Deze langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank met name op om de ernst van het feit uit te drukken en (gelet op het lage recidivegevaar) in mindere mate als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank ziet zich in deze manier van strafoplegging bij ontucht met een minderjarige gesteund door rechtspraak van hogere instanties in vergelijkbare zaken. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de uitspraken in de zogenoemde Valkenburgse zedenzaak en Winschoter zedenzaak. In beide zaken was eveneens sprake van een seksafspraak gemaakt met het slachtoffer die zich als meerderjarige aanbood en waarbij achteraf pas aan de verdachten bleek dat het ging om een minderjarige. In de Valkenburgse zedenzaak heeft de Hoge Raad [8] bepaald dat artikel 22b Sr niet in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf (zoals opgelegd door het Gerechtshof ’s Hertogenbosch), waarbij het onvoorwaardelijke deel slechts een dag bedroeg.
In de Winschoter zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [9] onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad voor deze strafmodaliteit gekozen, nadat de rechtbank onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vanaf zes maanden had opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 179 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en
mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2021.
Mrs. Kooistra en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder meer Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452.
2.De verklaring van [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2004 d.d. 9 oktober 2020, p.506 e.v. van het dossier met nummer NNRCC20012 d.d. 23 december 2020.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2020, p.1863 e.v. van voornoemd dossier.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2021.
5.De verklaring van [naam] d.d. 4 november 2020, p.706 e.v. van voornoemd dossier.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2020, p.1072 e.v. van voornoemd dossier.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2020, p.1863 e.v. van voornoemd dossier.
8.Hoge Raad 20 februari 2018,ECLI:NL:HR:2018:202.
9.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9322.