ECLI:NL:GHARL:2020:9322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
21-001315-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontucht met minderjarige en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het plegen van ontucht met een veertienjarig meisje. Het hof bevestigt het vonnis, maar wijzigt de strafoplegging. De verdachte krijgt een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast 240 uren taakstraf. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar de verdachte, die via een sekswebsite in contact was gekomen met het slachtoffer. De verdachte had seksuele handelingen verricht met het meisje, dat onder druk van haar oom in een kwetsbare positie verkeerde. Het hof overweegt dat de verdachte onvoldoende heeft gedaan om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren, maar houdt rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben afgespeeld. De verdachte was niet op de hoogte van de achtergrond van het slachtoffer en heeft zich niet actief op minderjarigen gericht.

Het hof legt de straf op met het oog op vergelding en preventie, maar acht een zware straf niet noodzakelijk gezien de omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade mede het gevolg is van gedragingen van haar oom. Het hof benadrukt dat de benadeelde partij haar vordering bij de civiele rechter kan indienen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001315-19
Uitspraak d.d.: 13 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle en Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2019 met parketnummer 18-830136-18 in de strafzaak tegen
- [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Soedan) op [geboortedag] 1989,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 maart 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 met vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij het bepalen van de straf in deze zaak neemt het hof de strafdoeleinden als uitgangspunt, te weten de vergelding, generale en speciale preventie. In dat licht overweegt het hof, deels in overeenstemming met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een
meisje van veertien jaar oud, door orale en vaginale seks met haar te hebben in een bos.
Verdachte, die zelf 26 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich
te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer, dat hij via een sekswebsite heeft leren kennen. Kinderen van veertien jaar verdienen een bescherming van de seksuele integriteit, ook als zij zichzelf via een sekswebsite aanbieden. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij ouder was doet aan het strafbare karakter van zijn handelen dan ook niet af. Door zijn handelen heeft verdachte de fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan het hof – gelijk de rechtbank – enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak, de impact ervan op het slachtoffer, maar ook van de rol van verdachte. Het slachtoffer waarmee verdachte ontucht heeft gepleegd, werd langere tijd door haar oom misbruikt. Vanaf enig moment moest zij ter bevrediging van diens lustgevoelens seks hebben met andere mannen, waarvan verdachte er een was. Onder druk van haar oom heeft het slachtoffer advertenties geplaatst op sekswebsites waarop zowel zij als haar oom (onder haar naam) chatte en seksafspraken maakte met diverse mannen. Het slachtoffer moest zorgen dat de seks werd gefilmd en dat de filmpjes zo snel mogelijk ter beschikking van haar oom werden gesteld. Verdachte had zelf een advertentie op een sekswebsite en werd benaderd door (het account van) het slachtoffer, waarna een seksafspraak in het bos volgde en de seks door het slachtoffer werd gefilmd. Door seks met haar te hebben, heeft verdachte bijgedragen aan de immense ellende die het slachtoffer heeft moeten meemaken.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd en gelet op de generale preventie acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Het hof houdt er rekening mee dat verdachte niet op de hoogte was van de afschuwelijke achtergrond waartegen deze zaak zich afspeelde, hij niet op zoek was naar seks met een meisje van beneden de leeftijd van zestien jaar en dat verdachte zelf werd benaderd voor een seksafspraak. Hij heeft voor de afspraak enig onderzoek gedaan naar de identiteit van het slachtoffer en is er gelet op die informatie vanuit gegaan dat zij negentien jaar zou zijn. Daarnaast weegt het hof mee dat er sprake is geweest van een eenmalige seksafspraak en dat verdachte tijdens de seks gebruik heeft gemaakt van een condoom.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden wel eerder is veroordeeld, maar niet eerder voor soortgelijke feiten. Het hof heeft eveneens gelet op het reclasseringsadvies van 16 oktober 2018 opgemaakt door Reclassering Nederland en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen. Zo houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdenking en de veroordeling verregaande negatieve consequenties voor de verdachte hebben gehad, maar ook met het feit dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft, zijn schuldenproblematiek heeft aangepakt en hij een passende woning heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat het uit oogpunt van speciale preventie niet nodig is om verdachte zwaar te bestraffen. Het hof gelooft verdachte als hij zegt dat hij nooit met het slachtoffer had afgesproken als hij had geweten dat ze minderjarig was. Hij toonde zich naar het oordeel van het hof oprecht ontsteld en berouwvol over het feit dat hij seks had gehad met een meisje dat veel jonger was dan waar hij van uitging. Het hof gaat er verder van uit dat verdachte reeds door deze vervolging voldoende maatregelen in acht zal nemen om herhaling te voorkomen. Het hof schat aldus de recidivekans in als laag.
Door de raadsman is verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Het hof zal gelet op al het voorgaande deels meegaan in dit verzoek. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat artikel 22b, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu er sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld én dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Het hof overweegt dat op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht alleen in combinatie met oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf kan worden opgelegd. De wettelijke regeling bevat verder geen gevallen waarin een bepaalde strafsoort dient te worden opgelegd of een speciale minimumstraf is voorgeschreven. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is. [1] Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan 179 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof met name opleggen om de ernst van het feit uit te drukken en (omdat het hof het recidivegevaar als laag inschat) in mindere mate als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Zoals reeds is overwogen ten aanzien van de op te leggen straf werd de benadeelde partij gedurende een langere tijd door haar oom misbruikt en moest zij vanaf enig moment – ter bevrediging van diens lustgevoelens – seks hebben met andere mannen, waarvan verdachte er één was. Verdachte heeft eenmalig orale en vaginale seks met de benadeelde partij gehad in een bos.
Op zichzelf staat wat het hof betreft buiten twijfel dat de benadeelde partij door hetgeen in dit onderzoek aan het licht is gekomen een aanzienlijke schade lijdt. Het hof is echter van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade mede – en in zeer aanzienlijke mate - het gevolg is van gedragingen die zijn toe te rekenen aan haar oom. Hierdoor dient zich naar het oordeel van het hof de vraag aan of en, zo ja, in hoeverre de schade redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte, zoals bedoeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is van oordeel dat hierover een gedegen partijdebat, ten overstaan van de civiele rechter, dient te (kunnen) worden gevoerd. Het hof is aldus van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
179 (honderdnegenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. R.J. Bokhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 13 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. R.J Bokhorst, raadsheren,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. S.T.C. van der Werf, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten