ECLI:NL:RBNNE:2021:3040

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
18/035948-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ontucht met minderjarige na seksadvertentie

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1996, had op 29 juli 2020 in Leeuwarden seksuele handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat zich via een seksadvertentie voordeed als volwassene. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, waarbij hij zijn penis in de mond van het slachtoffer had gebracht en zijn tong in haar vagina had geduwd. De verdachte bekende het feit en de rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een werkstraf van 200 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 179 dagen voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet op zoek was naar een minderjarige, maar reageerde op een advertentie waarin het slachtoffer zich als meerderjarige voordeed. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en besloot tot een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank wees ook een schadevergoeding van €800 toe aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente, ter compensatie van immateriële schade.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging namen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat het recidiverisico laag tot matig werd ingeschat. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van hogere instanties die vergelijkbare strafmodaliteiten hanteerden in soortgelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/035948-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] , [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Leeuwarden, althans ((ook) elders) in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten,
- ( meermalen) zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden, en/of
- ( meermalen) zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of heeft gehouden.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 september 2020, opgenomen op pagina 472 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC20012 d.d. 23 december 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2020 te Leeuwarden met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten,
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] brengen en houden, en
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] brengen en houden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor schuldigverklaring zonder strafoplegging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan het feit dat verdachte niet bewust op zoek was naar een minderjarige. Verdachte zal geen Verklaring Omtrent het Gedrag meer krijgen en een straf zal niets meer toevoegen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een taakstraf dient te worden afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapportages 3 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van vijftien jaar oud door seks met haar te hebben. Dit vond plaats in het kader van een seksafspraak naar aanleiding van een advertentie op een website, waarin het meisje zich voordeed als 19-jarige en zich aanbood voor seks tegen betaling.
Verdachte, die zelf 24 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en gelet op de generale preventie overweegt de rechtbank dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel passend is. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte echter aanleiding om hiervan af te zien. De omstandigheden die de rechtbank daarbij meeweegt zijn de volgende:
  • Verdachte was niet op zoek naar seks met een minderjarige. Hij reageerde op een seksadvertentie waarin het slachtoffer zich als een 19-jarige vrouw aanbood voor seks tegen betaling.
  • Niet is gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat het slachtoffer een deel van haar verdiensten afstond.
  • Er was sprake van een eenmalig seksueel contact.
  • Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
  • Het recidiverisico wordt door de reclassering laag tot matig ingeschat.
  • Verdachte toonde zich zowel bij de politie als ter zitting geschokt en ontdaan ten aanzien van het feit dat achteraf gezien bleek dat hij met een minderjarige van doen had.
  • Ten onrechte is in de media het bericht verschenen dat het om verkrachting zou gaan, wat absoluut geen juridische basis heeft en verdachte nodeloos schade heeft toegebracht.
Vanuit het oogpunt van speciale preventie acht de rechtbank het dan ook niet nodig om verdachte te bestraffen middels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat dit een te zware straf voor verdachte zou zijn. Het primaire voorstel van de raadsman - schuldigverklaring zonder strafoplegging - doet evenwel geen recht aan de ernst van het feit.
De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid een taakstraf (voor de duur van 200 uren) op te leggen gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan het onvoorwaardelijk deel is beperkt tot één dag. Deze langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank met name op om de ernst van het feit uit te drukken en (gelet op het lage recidivegevaar) in mindere mate als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank ziet zich in deze manier van strafoplegging bij ontucht met een minderjarige gesteund door rechtspraak van hogere instanties in vergelijkbare zaken. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de uitspraken in de zogenoemde Valkenburgse zedenzaak en Winschoter zedenzaak. In beide zaken was eveneens sprake van een seksafspraak gemaakt met het slachtoffer die zich als meerderjarige aanbood en waarbij achteraf pas aan de verdachten bleek dat het ging om een minderjarige. In de Valkenburgse zedenzaak heeft de Hoge Raad [1] bepaald dat artikel 22b Sr niet in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf (zoals opgelegd door het Gerechtshof ’s Hertogenbosch), waarbij het onvoorwaardelijke deel slechts een dag bedroeg.
In de Winschoter zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad voor deze strafmodaliteit gekozen, nadat de rechtbank onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vanaf zes maanden had opgelegd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De officier van justitie heeft de toewijzing van deze vordering bepleit en de verdediging heeft aangegeven dat verdachte bereid is om het gevorderde bedrag te betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juli 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 179 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
800,00(zegge: achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van €
800,00(zegge: achthonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 16 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. A.H.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2021.
Mrs. Kooistra en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 februari 2018,ECLI:NL:HR:2018:202.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9322.