ECLI:NL:RBNNE:2021:3038

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
18/035957-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige via seksadvertentie

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarig meisje. De rechtbank legde een werkstraf van 200 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 179 dagen voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit een seksadvertentie waarbij het slachtoffer zich voordeed als volwassene. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde op basis van bewijs, waaronder WhatsApp-berichten en GPS-locaties, dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met het minderjarige slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende had gedaan om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren en dat hij de integriteit van het slachtoffer had geschonden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de schade te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/035957-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op te [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2020 te Delfzijl, althans ((ook) elders) in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten,
- (meermalen) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of op en neer bewogen en/of gehouden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het feit, kort gezegd het hebben van seks met de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat verdachte ontkent dat [slachtoffer] bij hem thuis is geweest en dat de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende basis bieden voor een bewezenverklaring. De beschrijving die zij geeft met betrekking tot de woning van verdachte wijkt volgens verdachte af van de werkelijke situatie.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier [1] gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Via een website bood de destijds 15-jarige [slachtoffer] (als de 19-jarige [naam 2] ) haar seksuele diensten aan tegen betaling. Naar aanleiding daarvan had zij een klantafspraak in Delfzijl. Hier werd zij door [naam1] (hierna: [naam1] ), eveneens een verdachte in dit dossier, met de auto naartoe gebracht vanaf de carpoolplaats in Drachten. [2] Zij had seks met de klant, die haar daar € 400,00 voor betaalde. Dit bedrag deelde ze met [naam1] . [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de betreffende klant in Delfzijl is geweest en zich - dus - schuldig heeft gemaakt aan seks met een minderjarige. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, gelet op het volgende.
Uit de WhatsApp-berichten die [slachtoffer] uitwisselde met [naam1] [4] en een online contact [5] blijkt dat een seksafspraak in Delfzijl plaatsvond op 20 juli 2020 en dat de afspraak is geregeld door [naam1] . [naam1] heeft op 20 juli 2020 omstreeks 12:35 uur via Google Maps de route vanaf “Carpoolplaats Drachten-Noord, Drachten" naar " [straatnaam] , [plaats] ” ingevoerd. Uit de GPS-locaties van de telefoon van [naam1] blijkt dat deze op 20 juli 2020 in de buurt van de [straatnaam] , [plaats] aanwezig was. [6] Op 20 juli 2020 omstreeks 12:16 uur (UTC+ 0, dus de Nederlandse tijd is 14:16 uur) is vanaf de telefoon van [naam1] een gemiste WhatsApp-oproep binnengekomen van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit contact is opgeslagen op de telefoon van [naam1] . [7]
[straatnaam] te Delfzijl is het woonadres van verdachte. Verdachte heeft geen huisgenoten. [telefoonnummer] is het telefoonnummer van verdachte. Verdachte herkent zichzelf ook op de profielfoto die op de telefoon van [naam1] is gekoppeld aan het WhatsApp-account met het telefoonnummer [telefoonnummer] . [8] Een verklaring hiervoor kan verdachte niet geven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat verdachte degene is die met [naam1] een seksafspraak heeft gemaakt en die op 20 juli 2020 betaalde seks met [slachtoffer] heeft gehad. Dat verdachte aangeeft dat hij geen herinnering heeft aan een seksafspraak met [slachtoffer] , maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij (in die periode) regelmatig seksafspraken had met verschillende vrouwen en dat hij zich niet elk van hen kan herinneren en ook niet zou kunnen herkennen van een foto.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het verweer inhoudend dat de door [slachtoffer] gegeven beschrijving van de situatie in de woning van het adres in Delfzijl destijds niet helemaal klopt. Dit is voor de rechtbank niet (meer) te controleren en het is mogelijk dat [slachtoffer] zich het interieur van de woning niet volledig (juist) herinnert, hetgeen nog niet betekent dat zij niet in de woning kan zijn geweest.
Bovendien constateert de rechtbank dat een door [slachtoffer] genoemd specifiek detail, namelijk dat in de woning een ouderwetse “bloktelevisie” stond, wel degelijk klopt met hetgeen verdachte heeft verklaard. [9]
Alles overwegend acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2020 te Delfzijl met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] brengen en op en neer bewegen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf en - gelet op het van toepassing zijn van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een dag, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk strafdeel. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie, zoals hierna (deels) nader te bespreken door de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van Reclassering Nederland d.d. 26 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van vijftien jaar oud door seks met haar te hebben. Dit vond plaats in het kader van een seksafspraak naar aanleiding van een advertentie op een website, waarin het meisje zich voordeed als 19-jarige en zich aanbood voor seks tegen betaling.
Verdachte, die zelf 46 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en gelet op de generale preventie overweegt de rechtbank dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel passend is. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte echter aanleiding om hiervan af te zien. De omstandigheden die de rechtbank daarbij meeweegt zijn de volgende:
  • Verdachte was niet op zoek naar seks met een minderjarige. Hij reageerde op een seksadvertentie waarin het slachtoffer zich als een 19-jarige vrouw aanbood voor seks tegen betaling.
  • Niet is gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat het slachtoffer een deel van haar verdiensten afstond.
  • Er was sprake van een eenmalig seksueel contact.
  • Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
  • Het recidiverisico wordt door de reclassering matig tot laag ingeschat.
  • Ten onrechte is in de media het bericht verschenen dat het om verkrachting zou gaan, wat absoluut geen juridische basis heeft en verdachte nodeloos schade heeft toegebracht.
Vanuit het oogpunt van speciale preventie acht de rechtbank het dan ook niet nodig om verdachte te bestraffen middels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat dit een te zware straf voor verdachte zou zijn. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid een taakstraf (voor de duur van 200 uren) op te leggen gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan het onvoorwaardelijk deel is beperkt tot één dag.
Deze langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank met name op om de ernst van het feit uit te drukken en (gelet op het lage recidivegevaar) in mindere mate als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank ziet zich in deze manier van strafoplegging bij ontucht met een minderjarige gesteund door rechtspraak van hogere instanties in vergelijkbare zaken. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de uitspraken in de zogenoemde Valkenburgse zedenzaak en Winschoter zedenzaak. In beide zaken was eveneens sprake van een seksafspraak gemaakt met het slachtoffer die zich als meerderjarige aanbood en waarbij achteraf pas aan de verdachten bleek dat het ging om een minderjarige. In de Valkenburgse zedenzaak heeft de Hoge Raad [10] bepaald dat artikel 22b Sr niet in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf (zoals opgelegd door het Gerechtshof ’s Hertogenbosch), waarbij het onvoorwaardelijke deel slechts een dag bedroeg. In de Winschoter zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [11] onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad voor deze strafmodaliteit gekozen, nadat de rechtbank onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vanaf zes maanden had opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van deze vordering bepleit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat - hoewel voorstelbaar is dat de benadeelde partij schade heeft geleden - niet (eenvoudig) kan worden vastgesteld welke schade precies door verdachte is veroorzaakt. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de onderbouwing van de vordering, waaronder de behandelovereenkomst van het slachtoffer, zoals hierna door de rechtbank te bespreken.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen.
Het staat voor de rechtbank buiten kijf dat [slachtoffer] psychische problemen heeft en dat deze er door de seksafspraken die zij had, waaronder een met verdachte, niet beter op zijn geworden.
Uit de ter onderbouwing toegevoegde behandelovereenkomst komt echter een gecompliceerd beeld met betrekking tot het ontstaan van die psychische problemen naar voren. De rechtbank wijst erop dat in de behandelovereenkomst wordt gesproken over een posttraumatsche stressstoornis (PTSS), inclusief PTSS bij kinderen van 6 jaar en jonger en over mogelijk seksueel misbruik en vertrouwenskwesties in de gezinssfeer. Deze omstandigheden speelden reeds voordat verdachte [slachtoffer] leerde kennen.
De rechtbank constateert voorts dat in de behandelovereenkomst wordt gesproken over gedwongen prostitutie en het moeten hebben van seks met mannen, hetgeen niet volledig aansluit bij het door de rechtbank vastgestelde feitencomplex en het voorliggende procesdossier.
Gelet op al het voorgaande kan de rechtbank de hoogte van de door verdachte veroorzaakte schade niet eenvoudig vaststellen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 179 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. A.H.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2021.
Mrs. Kooistra en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal met nummer NNRCC20021, gesloten op 23 december 2020. De hierna in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen komen uit dit dossier, tenzij anders wordt vermeld.
2.De verklaring van [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2004 d.d. 4 augustus 2020, p.426 e.v.
3.De verklaring van [slachtoffer] d.d. 9 september 2020, p.472 e.v.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2020 p.1505 e.v. (op p.1770 e.v. wordt de klantafspraak van 20 juli 2020 besproken).
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2020, p.1072 e.v. (op p.1468 wordt de klantafspraak van 20 juli 2020 besproken).
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 nov. 2020, p.1024 e.v.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 nov. 2020, p.1015 e.v.
8.Het verhoor van verdachte d.d. 17 november 2020, p.961 e.v.
9.Het verhoor van verdachte d.d. 17 november 2020, p.961 e.v.
10.Hoge Raad 20 februari 2018,ECLI:NL:HR:2018:202.
11.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9322.