ECLI:NL:RBNNE:2021:2949

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
18/298886-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met gevangenisstraf en schadevergoeding

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in de vroege ochtend van 25 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak in Sneek. De verdachte heeft twee sleutelbossen en een pakje sigaretten weggenomen uit de woning van de benadeelde partij. De rechtbank legt een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard voor de gevorderde immateriële schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat zonder verdere onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van meer dan psychisch onbehagen, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub 2 BW. De rechtbank heeft de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling van eerdere veroordelingen van de verdachte beoordeeld en gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van zes maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de impact van de inbraak op de benadeelde partij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor materiële schade toegewezen, maar de vordering voor immateriële schade afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/298886-20
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 18/720012-17 en 18/720060-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken (na verwijzing door de politierechter) d.d. 3 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd te: [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2020, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, in of uit een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam] , (onder meer) twee sleutelbossen (met daaraan onder meer een autosleutel (Volkswagen), een huissleutel, een schuttingdeursleutel) en/of een pakje sigaretten (merk Camel), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen sleutelbossen en/of sigaretten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2020, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, een sleutelbos (met daaraan onder meer een autosleutel (Volkswagen)), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde feit gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest. Daarnaast zou verdachte de sleutelbos op straat gevonden kunnen hebben. Er bestaan te veel twijfels en om die reden is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2020 met bijlage, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020326382 d.d. 27 november 2020, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] :
Plaats delict: [straatnaam] , [plaats] .
Op woensdag 25 november 2020 omstreeks 03:30 uur werd ik wakker van geluid in mijn woonkamer. Omstreeks 03:45 uur hoorde ik weer een geluid uit mijn woonkamer komen. Ik wist zeker dat er iemand in mijn woonkamer was. Ik keek naar mijn keuken, die gelegen is aan de achterkant van mijn huis, en zag dat mijn kleine en grote keukenraam die bovenop elkaar zitten open stonden. Ik zag dat de hendel van de kleine keukenraam verbroken was. Ik zag dat mijn autosleutels van het merk Volkswagen weg waren. Hieraan zit een zwart hoesje met twee ritsjes. Ik zag dat de sleutelbos met mijn huissleutel en schuttingssleutel weg waren. Aan deze sleutelbos zaten nog een paar andere sleutels. De schuttingsdeursleutel is een ronde langwerpige sleutel met een lengte van 10 centimeter. Ook was mijn pakje sigaretten van het merk Camel weg. Dit was een nieuw pakje en had een blauwe kleur.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik hoorde verbalisant [verbalisant] zeggen dat hij -na fouillering van de verdachte- had gezien dat de verdachte twee sleutelbossen bij zich droeg, waarvan een sleutelbos onder meer bestond uit een opvallend lange sleutel. Terwijl ik de verdachte onderzocht aan zijn kleding en zijn benen oppervlakkig aftastte, hoorde ik een tikkend geluid van metaal tegen metaal. Hierop schoof ik het voorwerp voorzichtig verder naar beneden, zodat deze aan de onderzijde uit de broekspijp van de verdachte viel. Ik zag toen dat het inderdaad een sleutelbos betrof met daaraan drie of vier sleutels en ook een opvallend lange sleutel. Hierop ben ik met de sleutelbos teruggegaan naar de woning van de aangeefster en zag daar dat de lange sleutel precies in het slot van de schuttingdeur van de aangeefster paste. Tevens hoorde ik de aangeefster desgevraagd zeggen dat zij de sleutels voor 100% herkende als haar eigendom.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 november 2020 opgemaakt door Politie Noord-Nederland, als aanvulling bij het dossier gevoegd, proces-verbaalnummer PL0100-2020326382-18, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op woensdag 25 november 2020 om 08:30 uur kwam ik, naar aanleiding van een
gekwalificeerde diefstal in/uit woning, voor een forensisch onderzoek aan op de
locatie [straatnaam] , [plaats] , binnen de gemeente Súdwest-Fryslân. De achtergevel is aan de linkerzijde voorzien van een toegangsdeur en aan de rechterzijde een groot ruit en een draairaam. Boven het draairaam is een bovenlicht gesitueerd. Ik zag dat het bovenlicht geopend stond. Ik zag dat het hefboompje kapot was. Door mij werd het genoemde bovenlicht op dactyloscopische sporen onderzocht. Hierbij werden op de buitenzijde en de binnenzijde van de raamstijl, meerdere vingerafdrukken zichtbaar gemaakt. Deze zijn vermoedelijk tijdens het openen van het bovenlicht, door de dader(s) geplaatst. Gelet op de aanhouding van verdachte [verdachte] zullen de dactyloscopische sporen met zijn dactyloscopisch signalement vergeleken worden.

Dacty sporen

Spoornummer : PL0100-2020326382-67802
SIN : AAOD3841NL
Spooromschrijving : Vingerafdruk
Plaats veiligstellen : Raamstijl binnenzijde inklimraam.
4. Een rapport dactyloscopisch onderzoek d.d. 26 december 2020 opgemaakt door [naam] Operationeel Specialist Biometrie, als aanvulling bij het dossier gevoegd , voor zover inhoudende:
Met de afbeelding van dactyloscopisch spoor bekend in Havank onder nummer 09071220000000100 is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling referentieafdrukken in Havank.
Bij de aanvraag werden de volgende gegevens vastgelegd:
Kenmerk Havank: 09071220000000100
Kenmerk spoor: AAOD3841NL

Resultaat dactyloscopisch onderzoek:

Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: 310000768196
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1982
De individualisatie komt voort uit afzonderlijk en onafhankelijk onderzoek door twee gecertificeerde dactyloscopisch deskundigen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor 09071220000000100 en de afbeelding van de rechter ringvinger van incidentnummer 312001932814 geregistreerd in Havank onder biometrienummer 310000768196.
Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat bij de fouillering op straat van verdachte onder meer de sleutels van aangeefster zijn aangetroffen en dat voorts een afdruk van de rechter ringvinger van verdachte aan de binnenzijde van het inklimraam is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte inhoudende dat hij het allemaal niet zo goed meer weet omdat hij cocaïne had gebruikt, maar dat hij mogelijk de sleutelbos op straat heeft gevonden, dat hij bij een vriend wilde langsgaan en dat hij mogelijk bij het verkeerde huis, dus niet het huis van de vriend, aan het raampje stond, onaannemelijk is. Bij deze beoordeling speelt ook mee dat verdachte zijn verklaring eerst ter terechtzitting van de meervoudige kamer (dus niet bij de politie en ook niet ter terechtzitting van de politierechter) heeft afgelegd.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2020, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, uit een woning, gelegen aan de [straatnaam] , onder meer twee sleutelbossen met daaraan onder meer een autosleutel, Volkswagen, een huissleutel, een schuttingdeursleutel en een pakje sigaretten, merk Camel, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sleutelbossen en sigaretten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 9 februari 2021 en het aanvullende verslag van de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland van 15 februari 2021, de nadere toelichting die de reclassering ter zitting heeft gegeven, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van 25 november 2020 schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoonster en bij haar gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt. Woninginbraken veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust in de maatschappij.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op grond waarvan een gevangenisstraf van zeven maanden het uitgangspunt is bij veelvuldige recidive. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten. Ten tijde van deze woningbraak liep verdachte ook nog in twee proeftijden van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen wegens vermogensdelicten. Daarnaast had verdachte kort voor de woninginbraak zijn tweede ISD-maatregel afgerond.
De reclassering heeft in de rapportage, het aanvullende verslag en ter terechtzitting mondeling toegelicht dat een klinische opname de laatste mogelijkheid voor verdachte is. Verdachte heeft stellig verklaard hier niet aan mee te willen werken. De rechtbank acht om deze reden een klinische opname voor verdachte niet haalbaar en ziet geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een gevangenisstraf.
Op grond van de ernst van het strafbare feit, in samenhang bezien met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, passend en geboden is.

Benadeelde partij

Mevrouw
[benadeelde partij]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 282,34 ter vergoeding van materiële schade en € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie voert daartoe aan de vordering duidelijk en goed onderbouwd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft subsidiair, ten aanzien van de materiële schade, bepleit dat de werkgever bij ziekte de verplichting heeft om loon door te betalen. Daarom betwist de verdediging dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat zij verlofdagen heeft opgenomen. Daarnaast ontbreekt, gelet op het tijdsverloop, het causale verband ten aanzien van de materiële kosten die zijn gemaakt voor de rijles die de benadeelde partij niet heeft kunnen volgen en is onvoldoende onderbouwd wat het verband is tussen de gestelde kosten voor de masseur en het strafbare feit.
Ten aanzien van de immateriële schade betoogt de raadsman dat in de onderhavige zaak alleen sprake is van psychisch onbehagen. De raadsman verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:376), en de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 11 juni 2020 (ECLI:NL:RBOBE:2020:2008), waarin de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard omdat enkel sprake is van psychisch onbehagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de gemiste rijles, de tegemoetkoming van de verlofuren en de kosten van de masseur voor toewijzing in aanmerking komen. Deze schade is voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat gelet op de door de woninginbraak verstoorde nachtrust en de impact die de inbraak ook de dag erna heeft gehad, zij en haar rijinstructeur het onverantwoord hebben gevonden om de rijles door te laten gaan. Voor wat betreft de kosten van de masseur is door de verdediging onvoldoende betwist dat het causaal verband bestaat, in aanmerking genomen dat de massage op 27 november 2020 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is gesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van een aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 sub b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De verdediging heeft dit betwist.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 geoordeeld dat ten aanzien van de toewijzing van immateriële schadevergoeding bij een woninginbraak het volgende van belang is. Bij een inbraak in een woning wordt een inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de privésfeer. Dit kan voor de bewoner dermate ingrijpende gevolgen hebben op grond waarvan een aantasting in de persoon aangenomen kan worden. In die gevallen wordt wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen kunnen worden gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij naar aanleiding van de inbraak veel angst- en spanningsklachten en slaapproblemen ervaart. Deze klachten zijn tot op heden nog steeds aanwezig. Hoewel het de rechtbank duidelijk is geworden dat de benadeelde partij de genoemde klachten en problemen ervaart, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder verdere onderbouwing niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake is van meer dan psychisch onbehagen en dus van een aantasting van de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 sub 2 BW. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

18/720012-17
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 20 oktober 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 november 2017 en is thans nog niet geëindigd.

18.720060-16

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 juli 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 november 2016 en is thans nog niet geëindigd.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van beide voorwaardelijk opgelegde straffen.

Standpunt verdediging

De raadsman voert primair aan dat het na het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2028) en na het succesvol afronden van de ISD-maatregel, het onrechtvaardig is om de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
Subsidiair betoogt de raadsman dat een woninginbraak geen tenuitvoerlegging van 16 maanden gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank dient in redelijkheid te beoordelen welk deel ten uitvoer gelegd dient te worden. Het deel dat voor toewijzing in aanmerking komt zou daarnaast omgezet kunnen worden in een taakstraf.

Oordeel rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2020 niet kan worden afgeleid dat na de tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel geen tenuitvoerlegging meer kan worden bevolen van voorwaardelijke straffen die voor de oplegging van de ISD-maatregel zijn opgelegd.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormelde vonnissen gestelde proeftijd. Omdat veroordeelde de in de voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarde (geen strafbaar feit plegen) niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de gehele tenuitvoerlegging gelasten van de vordering met parketnummer 18/720012-17.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 18/720060-16 oordeelt de rechtbank dat het, gelet op het bewezenverklaarde feit, niet proportioneel is om de tenuitvoerlegging van 12 maanden gevangenisstraf te gelasten. De rechtbank zal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van zes maanden gevangenisstraf gelasten. De rechtbank zal ten aanzien van het resterende deel van de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde van meewerken aan begeleiding door Limor vervallen verklaren. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat Limor, bij bewezenverklaring, van oordeel is dat zij verdachte in dat geval niet meer kan begeleiden omdat hij meer begeleiding nodig heeft dan dat Limor hem kan bieden. Alleen de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarde van de meldplicht zullen blijven gelden.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank het omzetten van de gevangenisstraf in een taakstraf niet passend. Verdachte is opnieuw de fout in gegaan kort nadat de ISD-maatregel succesvol is afgerond. Gelet op het strafblad van verdachte is het van belang dat de maatschappij wordt beschermd. Daarnaast staat artikel 22b Sr aan omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf in de weg.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
282,34zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en vierendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet ontvankelijk. (Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 282,34 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en vierendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2020, bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/720012-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 20 oktober 2017, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/720060-16:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 21 juli 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt dat ten aanzien van het resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten zes maanden, de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd.
De onderstaande bijzondere voorwaarde vervalt:
- dat de veroordeelde zal meewerken aan begeleidingen van Limor waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn begeleiding worden gegeven.
De resterende bijzondere voorwaarde luidt:
- dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland (verder: VNN) op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank.