ECLI:NL:RBNNE:2021:2910

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
18/750002-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor inbraken, veroordeling voor woninginbraak en mishandeling met bijzondere voorwaarden

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere inbraken en mishandeling. De rechtbank sprak de man vrij van de inbraken in twee buurtsupers, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een substantiële bijdrage had geleverd aan deze feiten. De rechtbank oordeelde dat het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario niet kon worden weerlegd door het openbaar ministerie. Echter, de man werd wel veroordeeld voor een woninginbraak waarbij een grote muntenverzameling en sieraden waren gestolen, evenals voor de mishandeling van zijn partner. De rechtbank verwierp het beroep op het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat het uitlezen van de telefoon van de verdachte niet onder de reikwijdte van dat arrest viel. De man kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen, gelijk aan het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen met een proeftijd van twee jaar. Hij moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan behandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750002-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 november 2019, te Oosterzee, in de gemeente De Fryske Marren,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkel, te weten [benadeelde partij 1] , gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar, een grote hoeveelhe(i)d(en) sigaretten en/of tabak, althans rookwaar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sigaretten en/of tabak, althans rookwaar, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 november 2019 tot en met 21 november 2019, te Echtenerbrug, in de gemeente De Fryske Marren, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkel, te weten [benadeelde partij 2] , gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, (telkens) een grote hoeveelhe(i)d(en) sigaretten en/of tabak, althans rookwaar, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sigaretten en/of tabak, althans rookwaar, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2019 tot en met 19 december 2019 te Oosterzee, in de gemeente De Fryske Marren, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om in/uit een winkel, gelegen aan of bij het [straatnaam] , aldaar, (telkens) (onder meer) sigaretten en/of tabak, althans (telkens) rookwaar, in elk geval (telkens) enig goed van zijn/hun gading, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen (telkens) onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, opzettelijk zich met zijn, verdachtes, mededader(s)
- op of omstreeks 6 december 2019 naar voornoemde winkel heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) met een breekijzer, althans met een hard en/of stevig voorwerp, heeft/hebben geprobeerd een deur van die winkel te forceren en/of
- in de periode van 18 december 2019 tot en met 19 december 2019 naar voornoemde winkel heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) de personeelsdeur van die winkel heeft/hebben beschadigd,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrij(f)(ven) (telkens) niet
is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2019 tot en met 28 december 2019, te Marknesse, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, (onder meer) een (grote) muntenverzameling met gouden dukaten en/of zilveren munten en/of sieraden (te weten: broches en/of (een) ringen en/of (een) kettingen en/of (een) armband(en) en/of (een) oorbellen) en/of horloges en/of een vulpen en/of haarspelden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
muntenverzameling en/of sieraden en/of horloges en/of vulpen en/of haarspelden, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2019 tot en met 10 februari 2020 te Bantega, in de gemeente De Fryske Marren, een zilveren munt, althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te of bij Bantega, althans in de gemeente De Fryske Marren, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, (terwijl zij een voertuig bestuurde) (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3, 4 primair en 5.
Hij heeft daartoe ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 primair, aangevoerd dat er weliswaar onvoldoende bewijs is dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht, maar dat wel bewezen kan worden dat verdachte die feiten samen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Hij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad [1] van 31 oktober 2017, waarin is geoordeeld dat een samenstel van medeplichtigheidsgedragingen als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders blijkt uit de intensiteit van deze samenwerking en de bijdrage van verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na de strafbare feiten waardoor deze bijdrage van voldoende gewicht is geweest. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op (i) het feit dat de woning van verdachte als ontmoetingsplaats van de inbrekers lijkt te hebben gefungeerd, (ii) de verklaring van verdachte dat hij wist waar zijn vrienden mee bezig waren, (iii) de in de woning van verdachte aangetroffen kleding en schoenen die sterke gelijkenis vertonen met de kleding die werd gedragen door de daders, (iv) het in de woning aangetroffen dekbedovertrek met daarin rookwaar-verpakkingen, (v) de op de telefoon van verdachte aangetroffen apps, foto’s en filmpjes, (vi) het aantreffen van verdachte op tijdstippen en met personen die wijzen op betrokkenheid bij criminele activiteiten, (vii) verdachte is benaderd om kopers te zoeken voor de buitgemaakte rookwaren en (viii) verdachte huurde regelmatig auto’s. Dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, roept om een aannemelijke verklaring van verdachte. Het feit dat deze niet door verdachte is gegeven, leidt volgens de officier van justitie tot de conclusie dat het medeplegen van verdachte van de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 primair, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 5 heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit feit kan worden bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige [naam 1] en het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2, 3, 4 primair en 5. Hij heeft daartoe ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 primair, aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin als intellectuele dader van de feiten kan worden gezien. Op de in beslag genomen goederen zijn geen biologische sporen van verdachte aangetroffen. Ook hebben de ingezette BOB-middelen niet tot een bewijsmiddel geleid dat redengevend is voor het medeplegen van de inbraken. Verdachte is niet herkend als één van de personen die op de camerabeelden staat afgebeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de feiten thuis was. Die verklaring wordt grotendeels bevestigd door het onderzoek naar de mastgegevens van zijn telefoon. Dat er in de woning van verdachte een dekbedovertrek met daarin onder meer pakjes sigaretten, kleding en schoenen zijn aangetroffen, maakt verdachte nog geen medepleger van de feiten 1, 2 en 3. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zijn woning uit loyaliteit beschikbaar heeft gesteld aan vrienden die hij nog kende uit de tijd dat hij een zwervend bestaan leidde en dat die zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan het plegen van de ten laste gelegde feiten en wellicht de buit van die feiten en de daarbij gedragen kleding en schoenen in zijn woning hebben achtergelaten. Dat verdachte heeft geweten dat zijn vrienden zich met duistere zaken bezig hielden en hen heeft geholpen bij het zoeken van een koper, maakt nog niet dat hij als medepleger van de ten laste gelegde feiten kan worden gezien.
Ten aanzien van het onderzoek aan de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon en de daarin aangetroffen gegevens, zoals gerelateerd in een door de politie opgemaakt aanvullend proces-verbaal met nummer 2020003828 AH-050-01, heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
In het dossier bevindt zich geen rechterlijke machtiging waaruit blijkt dat de mobiele telefoon van verdachte mocht worden onderzocht. Ingevolge het zgn. “Prokuratuur”-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] (hierna HvJ) is onderzoek van een mobiele telefoon slechts toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en/of ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid en als er toetsing vooraf door een onafhankelijk rechterlijke autoriteit heeft plaatsgevonden. Deze uitspraak is recent ook gevolgd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [3] . De raadsman heeft primair verzocht om, net als het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te oordelen dat de gegevens uit de mobiele telefoon van verdachte onrechtmatig zijn verkregen en dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit moet volgens de raadsman meebrengen dat deze gegevens, die zijn opgenomen in voornoemd aanvullend proces-verbaal, van het bewijs worden uitgesloten. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat de gegevens wel voor het bewijs mogen worden gebruikt, heeft de raadsman subsidiair verzocht met het vormverzuim rekening te houden in de hoogte van de eventueel op te leggen straf.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van aangeefster wordt onvoldoende ondersteund door overige bewijsmiddelen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer tot bewijsuitsluiting
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim zoals door de raadsman is betoogd. In de uitspraak van het HvJ van 2 maart 2021 wordt de vraag beantwoord in hoeverre bevoegde nationale instanties gerechtigd zijn bij aanbieders van elektronische communicatiediensten verkeers- of locatiegegevens van gebruikers op te vragen. Het uitlezen van de mobiele telefoon van verdachte, zoals in de onderhavige zaak het geval is, valt buiten het bereik van deze uitspraak [4] . Gelet hierop zal het aanvullend proces-verbaal van bevindingen waarin door de politie verslag is gedaan van de gegevens die zijn aangetroffen in de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon niet van het bewijs worden uitgesloten.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De vraag die voor de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of verdachte zich ten aanzien van deze feiten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. De vraag is vervolgens aan de orde of op basis van de verklaringen en stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geoordeeld kan worden dat er sprake is van een samenstel van medeplichtigheidsgedragingen van verdachte die meebrengen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte goederen zijn aangetroffen die (deels vanwege de gelijkenis met door de daders gedragen kleding en schoenen) in verband kunnen worden gebracht met de inbraken die in de supermarkten van Oosterzee en Echtenerbrug zijn gepleegd. Het gaat om dekbedovertrekken, met daarin (lege en kapotte) pakjes sigaretten, losse shag, doorzichtige platen en blokjes, een hoodie en twee paar schoenen en een voorhamer. Gelet op de combinatie van de aangetroffen goederen kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze goederen ook daadwerkelijk verband houden met de gepleegde inbraken. Deze goederen zijn voor het eerst door de politie in verdachtes woning gezien op 21 januari 2020 en in beslag genomen op 10 februari 2020. Verder blijkt dat verdachte op 6 december 2019 70 pakjes sigaretten te koop aanbiedt aan een zekere Vinnie. Ook zijn op zijn telefoon twee videobestanden aangetroffen van 9 november 2019, waarop drie tassen gevuld met pakjes sigaretten te zien zijn. Tot slot zijn in verdachtes telefoon printscreens aangetroffen van de route van Bantega naar de [benadeelde partij 2] in Echtenerbrug, en van een Facebookbericht van de politie met daarin een getuigenoproep voor de inbraken op 6 en 7 november 2019 en een foto van de [benadeelde partij 2] in Echtenerbrug.
In zijn verklaringen bij de politie heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de behandeling van het hoger beroep tegen het bevel tot verlenging van de gevangenhouding bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2020 heeft verdachte verklaard dat hij de schoenen van het merk Valentino op de stoep voor zijn huis heeft aangetroffen, dat zijn partner daarbij aanwezig was en dat hij de schoenen niet naar de politie durfde te brengen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vrienden toegang heeft verschaft tot zijn woning, dat zij soms ook in het bezit waren van een sleutel van zijn woning en dat zij af en toe op nachtelijke tijdstippen onverwacht in zijn woning aankwamen en vertrokken.
Hij heeft deze vrienden uit loyaliteit steeds opnieuw toegelaten in zijn woning en hen ook wel eens de helpende hand geboden door contact te leggen met een mogelijke koper van de buitgemaakte rookwaren. Verdachte heeft verder verklaard dat de goederen die in zijn woning zijn aangetroffen en aan de inbraken kunnen worden gelinkt door deze vrienden daar zijn achtergelaten. Dat geldt ook voor de schoenen van het merk Valentino. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de op zijn telefoon aangetroffen screenshots en foto, behalve dat hij denkt dat hij de screenshot van de getuigenoproep door hemzelf is gemaakt.
De rechtbank vindt het opmerkelijk dat verdachte pas ter terechtzitting een verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de in zijn woning aangetroffen goederen en het appgesprek waarin hij een grote hoeveelheid sigaretten aanbiedt. Daar komt bij dat zijn verklaring met betrekking tot de schoenen van het merk Valentino afwijkt van de verklaring die hij eerder daarvoor heeft gegeven. Daar komt nog bij dat uit het dossier blijkt dat deze schoenen tussen 21 januari 2020 en 10 februari 2020 zijn verplaatst van de zolder van verdachtes huis naar de trapkast op de begane grond, hetgeen moeilijk te rijmen valt met verdachtes verklaring dat ze niet van hem zijn.
De niet erg geloofwaardige verklaring van verdachte met betrekking tot de schoenen van het merk Valentino en de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring kan geven voor de op zijn telefoon aangetroffen foto en printscreens leiden echter niet zonder meer tot ontkrachting van het door de verdediging benoemde alternatieve scenario waardoor dit buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Dat geldt temeer omdat er op 14 november 2019 bij een observatie van de woning van verdachte is geconstateerd dat er ’s nachts drie mannen in deze woning aanwezig waren en ook weer vertrokken, terwijl verdachte op dat moment in Turkije op vakantie was. Dat past bij de verklaring van verdachte dat anderen (’s nachts) gebruik maakten van zijn woning ook wanneer hij daar zelf niet was.
Gelet op het voorgaande en nu overig direct bewijs ontbreekt dat kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een (materiële en/of intellectuele) bijdrage van verdachte van voldoende gewicht, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen te komen. Verdachte zal dan ook van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 4 primair:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2020003828, gesloten op 11 mei 2020, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1.1.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangever [benadeelde partij 3] , met bijlage, nummer PL0900-2019388406-1, d.d. 7 januari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 349 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van inbraak, gepleegd tussen 26 december 2019 om 20.00 uur en 28 december 2019 om 16:08 uur uit mijn woning aan de [straatnaam] te Marknesse in de gemeente Noordoostpolder. Weggenomen zijn mijn grote muntenverzameling met gouden dukaten en zilveren munten en mijn sieraden, te weten: broches, ringen, kettingen, armbanden, oorbellen, horloges, een vulpen en haarspelden.
Er is binnengekomen door een uitzetraam te forceren en mijn woning binnen te klimmen.
1.2.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2020014916-3, d.d. 4 februari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 374 van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 15 januari 2020 heeft verbalisant [verblisant] een mutatie aangemaakt naar aanleiding van een in de sloot aan de Otterweg te Bantega gevonden cassette met munten uit de "Oostblok landen". Op deze cassette stond "Koninklijke Nederlandse Munt". [verblisant] heeft een verzoek ingediend bij het Informatie Knooppunt om een zoekslag te maken naar de herkomst van deze cassette met munten. Het Informatie Knooppunt kwam één hit tegen, te weten: PL0900-2019388406-1: Inbraak [straatnaam] , Marknesse. Ik heb foto's gemaakt van deze cassette met munten.
1.3.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0900-2019388406-7, d.d. 17 januari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 386 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik was belast met een onderzoek naar herkenning van een drietal foto’s van goederen die vermoedelijk afkomstig waren van de woninginbraak, gepleegd tussen 26 december 2019 en 28 december 2019 aan de [straatnaam] te Marknesse. Ik heb contact opgenomen met aangever [benadeelde partij 3] en heb voornoemde foto's aan [benadeelde partij 3] geappt. Ik ontving daarop van [benadeelde partij 3] het volgende antwoord: "Dit zijn mijn munten. Kleine houten kistjes en de grote met euromunten”.
1.4.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2019295973 AH-034-01, d.d. 13 februari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 384 van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 10 februari 2020 was ik belast met het doorzoeken van een woning aan de [straatnaam] te Bantega. Bij het doorzoeken van de woning liet mijn collega mij een munt zien die op de bodem van een verstevigde boodschappentas lag. Deze tas lag in de trapkast van de woning. De munt was zilver van kleur. Aan de onderkant van de munt zag ik het getal 2001 staan. Ik heb op internet gezocht naar een soortgelijke munt. Hierop zag ik een foto van een munt die voldeed aan bovengenoemde omschrijving. Tevens herkende ik de munt als dezelfde die ik zag in de woning in Bantega.
1.5.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2019295973 AH-033-01, d.d. 13 februari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 385 van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 13 februari 2020 gingen wij naar de woning [straatnaam] te Bantega ter inbeslagname van een munt. Het was ons bekend dat de munt in een verstevigde boodschappentas lag in de trapkast. Hierop hebben wij in de verstevigde boodschappentas gekeken die in de trapkast lag. Daar lag inderdaad de betreffende munt. Wij hebben de munt in beslag genomen.
1.6.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2019295973 AH-035-01, d.d. 13 februari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 391 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik zag dat er in januari 2020 munten zijn gevonden in Bantega in een sloot die afkomstig waren van een woninginbraak in Markenesse die had plaatsgevonden tussen 26 december 2019 en 28 december 2019. Ik zag in de lijst met weggenomen goederen dat er een munt was weggenomen met de omschrijving "2001 laatste gulden".
Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met de benadeelde van genoemde woninginbraak, [benadeelde partij 3] . Ik vroeg hem of ik hem een foto van internet kon sturen met de vraag of dat dezelfde munt betrof als die bij hem is weggenomen met de omschrijving "2001 laatste gulden". Ik stuurde hem vervolgens die foto. [benadeelde partij 3] bevestigde dat dat eenzelfde munt was als die bij hem was weggenomen met de omschrijving "2001 laatste gulden". Het was mij bekend dat er tijdens de doorzoeking in de woning [straatnaam] te Bantega eenzelfde soort munt was aangetroffen. Dit betrof de woning van [verdachte] .
1.7.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2020003828 AH-043-01, d.d. 5 mei 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporings-ambtenaar, pagina 393 van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Tussen 26 december 2019 en 28 december 2019 heeft er een woninginbraak plaatsgevonden aan de [straatnaam] in Marknesse. Omdat in dit onderzoek [verdachte] naar voren komt als zijnde verdachte, bekeek ik de historische telefoongegevens van telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit telefoonnummer behoort bij [verdachte] . De tijdstippen van de inbraak vergeleek ik met de tijdstippen van de zojuist genoemde telefoon. Te zien is dat de telefoon op de volgende dagen uitstraalde op een gsm-mast in Marknesse, namelijk: op 26 december 2019 om 17:58 uur en op 27 december 2019 om 19:35 uur.
2. Een aanvullend ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2020003828 AH-050-01, met als bijlagen de processen-verbaal van bevinding met nummers PL0100-2020003828 AH-048-01, AG-007-01 en PL0100-2020003828 AH-049-01, d.d. 10 juli 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven inhoudende:
Met betrekking tot de inhoud van het als bijlage gevoegde proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2020003828 AH-048-01:
Bij de doorzoeking van perceel [straatnaam] te Bantega op 8 februari 2020 werd een Samsung S10 telefoon in beslag genomen die eigendom is van de verdachte [verdachte] . De data in deze telefoon zijn onderzocht. Op 18 juni 2020 kreeg ik de beschikking over de veiliggestelde data van deze Samsung S10 telefoon.
In de WhatsApphistorie trof ik onderstaande chat aan van 27 december 2019 tussen [naam 2] ([telefoonnummer]) en [verdachte] , owner ([telefoonnummer]):
- [verdachte] : “126 goude munten” (13:03:43)
- [naam 2] : “kk hard wollah” (13:03:45)
- [verdachte] : “Meer dan kilo goud” (13:03:48).
Op 27 december 2019 om 04.44 uur verstuurde verdachte [verdachte] een kort filmpje met daarop een aantal doosjes met een muntenverzameling en:
[verdachte] : “35000 gepakt” (04:44:02)
[verdachte] : “Wollah was je maar gekomen” (04:44:12)
Met betrekking tot de inhoud van het als bijlage gevoegde proces-verbaal van bevindingen met nummer AG-007-01:
Aangever [benadeelde partij 3] verklaarde op 4 juli 2020: “U laat aan mij een video zien. Ik herken de doosjes met munten welke te zien zijn op de video. Ik laat de munten altijd in de kistjes zitten. Deze kistjes met munten zijn destijds gestolen. Wat op de video te zien is, zijn gelijke munten en dozen van wat gestolen is”.
Met betrekking tot de inhoud van het als bijlage gevoegde proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2020003828 AH-049-01:
Op 4 juli 2020 liet aangever [benadeelde partij 3] aan mij een doosje met daarin een munt zien. Hij vertelde mij dat soortgelijke doosjes met munten waren weggenomen. Het doosje met munt komt overeen met de doosjes en munten welke te zien zijn op de video.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 4 primair:
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende. Op een in de telefoon van verdachte aangetroffen filmpje is een muntenverzameling te zien. Dat filmpje is door verdachte op 27 december 2019 om 04.44 uur aan een zekere “[naam 3]” verzonden. Verdachte heeft hierbij aan [naam 3] geschreven: “35000 gepakt” en “Wollah was je maar gekomen”. Op diezelfde dag rond 13.00 uur stuurt verdachte aan een zekere “ [naam 2] ” berichten via WhatsApp waarbij hij schrijft: “126 goude munten” en “Meer dan kilo goud”. Op 15 januari 2020 is in een sloot in Bantega, hetzelfde dorp waar verdachte woont, een kistje met munten aangetroffen waarvan aangever [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat soortgelijke kistjes met munten bij de inbraak in zijn woning in Marknesse, gepleegd tussen 26 december 2019 en 28 december 2019, zijn gestolen. Op 10 februari 2020 is in de woning van verdachte een munt aangetroffen die eveneens door aangever is herkend als gelijkend op een munt die bij deze inbraak is buitgemaakt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ten slotte dat de telefoon van verdachte op 26 december 2019 om 17:58 uur en op 27 december 2019 om 19:35 uur uitstraalde op een gsm-mast in Marknesse.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte op 27 december 2019 om 04.44 uur, dus zeer kort na de inbraak, in het bezit was van (een deel van) de buit van de inbraak en dat hij op datzelfde tijdstip uitlatingen heeft gedaan (‘35000 gepakt’ en ‘was je maar gekomen’) die suggereren dat hij aanwezig was in de woning van [benadeelde partij 3] toen de muntenverzameling werd buitgemaakt.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. Dat brengt echter niet mee dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal niet zou mogen betrekken dat de verdachte voor zo'n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp - welke omstandigheid op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan zijn voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit - geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. [5]
Verdachte heeft op vragen van de rechtbank over de hiervoor beschreven berichten en filmpjes op zijn telefoon en voor de bij hem in de woning aangetroffen munt geen verklaring gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor het – zoals hiervoor vastgestelde - aanwezig hebben van de buit kort nadat de inbraak is gepleegd, welke omstandigheid in samenhang met de overige uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, redengevend is voor het bewijs van feit 4 primair, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het in vereniging plegen, omdat daarvoor onvoldoende aanwijzingen zijn.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 5:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2020003828, gesloten op 11 mei 2020, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1.1.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangeefster [slachtoffer] , met bijlagen, nummer PL0100-2020020056-1, d.d. 21 januari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 92 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 21 januari 2020 te Bantega door mijn vriend [verdachte] . Ik bestuurde de auto. [verdachte] zat naast mij. Tijdens het rijden stompte hij mij een paar keer tegen mijn hoofd. Ik voelde dat mijn hoofd pijn deed. Er was een buil zichtbaar op mijn hoofd.
1.2.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 1] , nummer PL0100-2020020056-8, d.d. 22 januari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 117 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 21 januari 2020 zag ik dat een vrouw aan de voordeur kwam. Ik opende de voordeur. Ik zag dat de vrouw huilde en erg overstuur was.
Ik nam haar mee naar binnen. Zij zei dat zij zojuist door haar vriend was mishandeld. Zij vertelde dat zij met haar vriend in haar auto zat en dat zij reed. Zij vertelde dat haar vriend haar tegen het hoofd had geslagen. Ik zag dat zij een buil op de rechterzijde van haar hoofd had. Ze vertelde dat haar vriend haar enkele keren met de vuist tegen haar hoofd had geslagen.
1.3.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2020020056-2 d.d. 21 januari 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 192 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 21 januari 2020 kregen wij het verzoek van het Operationeel Centrum om te gaan naar Otterweg l te Bantega. Wij hoorden dat er op dat adres een slachtoffer van een mishandeling zou zijn. Ter plaatse op de Otterweg l zagen wij in de woning het slachtoffer zitten. Dit bleek te zijn [slachtoffer] . Wij zagen dat [slachtoffer] erg emotioneel was en dat ze op haar hoofd een enorme rode dikke bult had. De bult zat rechtsboven op haar voorhoofd ter hoogte van haar slaap. Wij hoorden dat ze vertelde dat ze net met haar vriend in de auto zat toen er een ruzie ontstond. We hoorden haar zeggen dat ze zei dat zij de bestuurder was op dat moment. We hoorden haar zeggen dat haar vriend haar had geslagen. Haar vriend bleek te zijn [verdachte] . Ze vertelde dat ze pijn aan haar hoofd had en druk bij haar slaap voelde.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 5:
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van de getuige [naam 1] en ook door hetgeen verbalisanten in het door hen opgemaakte proces-verbaal van bevindingen hebben waargenomen en gerelateerd. De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
4.
hij in de periode van 26 december 2019 tot en met 28 december 2019 te Marknesse, in de gemeente Noordoostpolder, uit een woning, gelegen aan de [straatnaam] aldaar, een grote muntenverzameling met gouden dukaten en zilveren munten en sieraden, te weten: broches, ringen, kettingen, armbanden, en oorbellen en horloges en een vulpen en haarspelden, die toebehoorden aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen muntenverzameling en sieraden en horloges en vulpen en haarspelden, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
5.
hij op 21 januari 2020 te Bantega zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen terwijl zij een voertuig bestuurde met kracht tegen het hoofd te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
4. primair Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3, 4 primair en 5 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden,
waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, ambulante behandeling, het meewerken aan diagnostiek en een ambulante behandeling, het meewerken aan dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening
Tot slot heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair voor vrijspraak gepleit. Subsidiair heeft de raadsman gepleit om de positieve ontwikkeling, die verdachte heeft doorgemaakt, niet te doorkruisen en hem te veroordelen tot een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren. Hij heeft verzocht om geen proeftijd van drie jaren op te leggen, omdat verdachte nu al ruim een jaar in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis loopt en in die schorsing wordt begeleid door de reclassering. Tot slot heeft de raadsman verzocht om verdachte naast een op te leggen voorwaardelijke straf niet ook een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage en schriftelijke reactie van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Bij die inbraak zijn een grote muntenverzameling, bestaande uit gouden en zilveren munten met een waarde van duizenden euro’s, en veel sieraden buitgemaakt. Verdachte heeft zich met grof geweld de toegang tot de woning van het slachtoffer verschaft door met een koevoet een toegangsdeur proberen te forceren en daarna -toen dit kennelijk niet lukte- een raam te forceren. Hierdoor is aanzienlijke schade ontstaan. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is voor het slachtoffer bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat, terwijl hij zelf niet in de woning aanwezig was, een vreemde in die woning is geweest en zijn persoonlijke bezittingen heeft doorzocht en weggenomen. Het handelen van verdachte draagt ook bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft de woninginbraak tot grote financiële schade bij het slachtoffer geleid. Verdachte heeft daarbij alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Hij heeft haar, terwijl zij op dat moment een auto bestuurde, meerdere keren tegen haar hoofd gestompt waardoor zij letsel heeft opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De rechtbank acht dit een ernstig feit.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijk voor zijn daden heeft genomen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad.
Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en geweldsdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 14 juli 2020. De reclassering schat het gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten hoog in. Door de reclassering wordt geadviseerd om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf waaraan de volgende bijzondere voorwaarden worden gekoppeld: (i) een meldplicht, (ii) meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling, (iii) meewerken aan dagbesteding, (iv) meewerken aan schuldhulpverlening en (v) meewerken aan middelencontrole. Door de reclassering is kort voor de zitting op 29 juni 2021 schriftelijk aangegeven dat zij bij dit advies blijft en dat verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden heeft gehouden en een positieve verandering heeft doorgemaakt. Hij leidt ogenschijnlijk een rustig en stabiel leven en heeft naar eigen zeggen volledig afscheid genomen van zijn criminele verleden. De relatie tussen hem en zijn partner lijkt stabiel en er zijn geen signalen dat er opnieuw huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
Gelet op al het voorgaande en in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij verdachte vrijspreekt van de feiten 1, 2 en 3. Om dezelfde reden zal de rechtbank verdachte naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen taakstraf opleggen. Gelet op de lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar passend.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Dat betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf reeds in de vorm van voorarrest heeft uitgezeten. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en een ambulante behandeling, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening koppelen.
De rechtbank zal niet overgaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden en het toezicht. Uit verdachtes strafblad en recente informatie van de reclassering blijkt onvoldoende dat er ernstige reden is om te vermoeden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

In beslag genomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen bivakmuts, omdat deze is gebruikt bij het plegen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, waarvan de officier van justitie heeft gevorderd dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de in beslag genomen bivakmuts.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan niet vaststellen dat de in beslag genomen bivakmuts is gebruikt bij het plegen van het onder feit 4 primair bewezen verklaarde, noch dat deze eigendom van verdachte is. Nu op dit moment geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen twee weken na deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen van een DSM-5 diagnostiek bij de forensische polikliniek te Leeuwarden en vervolgens meewerkt aan een ambulante behandeling, indien geadviseerd, die afgestemd wordt op de uitkomsten daarvan. De behandeling start zodra de intakefase is afgerond en duurt zolang behandelaren en de reclassering dat nodig vinden. Daarbij houdt de veroordeelde zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een al dan niet betaalde vorm van dagbesteding in de vorm van scholing of werk (betaald werk of vrijwilligerswerk), waarbij rekening wordt gehouden met zijn fysieke klachten als gevolg van letselschade na ongeval, dit in overleg met DSM Letselschadebehandeling in Heerenveen;
4. dat de veroordeelde, indien nodig, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldsanering bij een gemeentelijke kredietbank, een onderbewindstelling dan wel een regeling in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de betrokken instanties waaronder de reclassering, daarbij inzicht in zijn financiële situatie en schuldenproblematiek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen bivakmuts.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K.A. de Groot en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Zie ECLI:EU:C:2021:152
4.Vgl. arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3881