ECLI:NL:RBNNE:2021:2856

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
178891
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderschapsplan en zorgregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de man verzocht om wijziging van het ouderschapsplan en de zorgregeling voor zijn minderjarige dochter. De man maakte zich zorgen over de thuissituatie van de vrouw, waarin hij een gebrek aan stabiliteit en veiligheid constateerde. Hij verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de dochter tijdelijk bij hem zou worden vastgesteld. De vrouw betwistte de zorgen van de man en stelde dat de huidige zorgregeling goed functioneerde. Tijdens de zitting op 25 juni 2021 werd de zaak behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de zorgen over de opvoedsituatie van de dochter. De rechtbank besloot om de zorgregeling voorlopig te wijzigen in een co-ouderschapsregeling, zodat er meer zicht zou komen op de opvoedsituatie van de dochter. De rechtbank gaf aan dat het wenselijk was dat de vrouw zich diagnostisch liet onderzoeken om meer inzicht te krijgen in haar situatie. De zaak werd doorverwezen naar de Raad voor de Kinderbescherming voor verder onderzoek naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de dochter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/178891 / FA RK 21-613
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 juli 2021 in het incident en de bodemprocedure
inzake
[Naam man],
wonende te [woonplaats man] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C. Niens, kantoorhoudende te Joure,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift heeft de man de rechtbank verzocht om voorzieningen te treffen op grond van artikel 223 Rv in die zin dat voor de duur van de procedure het ouderschapsplan wordt gewijzigd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [dochter] en dat de zorgregeling wordt gewijzigd. In de bodemprocedure heeft de man dezelfde verzoeken ingediend, maar dan definitief te bepalen door de rechtbank en subsidiair heeft de man verzocht om de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) te gelasten een onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van [dochter] en naar de zorgregeling.
1.2.
De vrouw heeft in beide procedures een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingediend.
1.3.
Ter zitting van 25 juni 2021 is de zaak (voor zowel het incident als de bodemprocedure) in aanwezigheid van partijen en hun advocaten behandeld. Verder is verschenen mevrouw N. Jansen, namens de RvdK.
1.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een journaalbericht met bijlagen, ontvangen op 22 juni 2021, van de zijde van de vrouw.

2.Motivering

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad tot en met maart 2013. Uit hun relatie is geboren [kind] op [datum] 2011 in de gemeente [X] . Partijen zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag. [dochter] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
Op basis van het ouderschapsplan verblijft [dochter] een weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag bij de man, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. In de praktijk is daaraan sinds drie jaar toegevoegd dat de man [dochter] donderdags na paardrijles ophaalt en dat zij tot zondag 19.00 uur bij de man blijft. In de andere week haalt de man haar op donderdag ook op van het paardrijden en dan brengt hij haar na het eten weer bij de vrouw. De overdracht van [dochter] van de ene naar de andere ouder vindt sinds kort, op initiatief van de vrouw, bij haar ouders plaats.
2.3.
De man maakt zich sinds het uiteengaan van partijen zorgen over de thuis- en opvoedsituatie van [dochter] bij de vrouw. De man is van mening dat de vrouw [dochter] niet de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid kan bieden. Er is sprake van een terugkerend patroon, waarbij het enige tijd goed gaat in de thuissituatie van de vrouw (geen middelengebruik en een goede communicatie tussen partijen), waarna er weer een periode van zorgen volgt (middelgebruik (GHB), rijden onder invloed, een fout vriendennetwerk en (geluids)overlast bij haar woning). Nu de overdracht van [dochter] bij de grootouders (mz) plaatsvindt, heeft de man geen zicht op de thuissituatie bij de vrouw. Er is hulpverlening betrokken (onder meer Veilig Thuis, het Gebiedsteam en Wolfert in Context), maar de vrouw onttrekt zich hieraan als het haar uitkomt. Hulpverleners krijgen ook niet goed zich op de situatie. De man heeft gesteld dat de schoolresultaten van [dochter] achteruitgaan en dat bij haar sprake is van overgewicht. De man is van mening dat het, gelet op de geconstateerde zorgen, in het belang van [dochter] is dat hij meer zorgtaken krijgt over haar en dat haar hoofdverblijfplaats (eerst tijdelijk) bij hem wordt bepaald.
2.4.
De vrouw heeft uitdrukkelijk betwist dat zij drugs (heeft) gebruikt. Zij heeft de uitslag van een recente urinetest overgelegd waaruit blijkt dat zij geen drugs heeft gebruikt. De onderlinge verstandhouding tussen partijen is niet goed. Er sprake van wederzijds wantrouwen en spanningen. Dit heeft zijn weerslag op [dochter] . De spanningen zijn toegenomen doordat de man tegen de afspraken in [dochter] tot tweemaal toe niet heeft teruggebracht naar de vrouw, alsmede dat hij (eerder) [dochter] op zijn adres heeft ingeschreven. De door de man gevraagde voorzieningen zullen volgens de vrouw alleen maar voor meer onrust bij [dochter] zorgen. De vrouw is van mening dat er een spoedeisend belang ontbreekt voor het toewijzen van de verzoeken van de man. Er staat niks in brand, aldus de vrouw. De man heeft de gestelde zorgen ook niet met stukken onderbouwd. De zorgregeling loopt gewoon zoals afgesproken en nu de overdracht bij haar ouders plaatsvindt, ervaart de vrouw een zekere rust, te meer daar partijen ook geen WhatsApp-contact hebben. [dochter] gedijt ook bij deze rust. Er is diverse hulpverlening bij de vrouw betrokken, zoals Wolfert in Context en de psychiatrisch ondersteuner van de huisarts. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat vanuit de hulpverlening is geopperd dat het wenselijk zou zijn dat zij zich psychiatrisch/psychologisch (diagnostisch) zou laten onderzoeken om haar beter te kunnen helpen. Zij denkt hier nog over na, omdat ze niet goed ziet wat dit met haar moederschap heeft te maken.
2.5.
De RvdK heeft ter zitting verklaard dat het onderzoek naar de kinderbeschermingsmaatregel op de wachtlijst staat. Binnenkort is het zomervakantie, dus het laat nog even op zich wachten. De RvdK heeft aangegeven dat uit onderzoek naar voren komt dat er veel zorgen zijn over de situatie bij de vrouw. Zij komt afspraken met hulpverlening niet na en verleent geen medewerking aan een psychiatrisch/diagnostisch onderzoek. Het is moeilijk om hulpverlening van de grond te krijgen terwijl er wel echt zorgen zijn. Dat is niet enkel gebaseerd op de zorgen van de man. De vrouw stelt de situatie hier rooskleuriger voor dan hij is en dat is wel zorgelijk. Er lijkt sprake te zijn van parentificatie bij [dochter] en er wordt melding gemaakt van verslavingsgevoeligheid bij de vrouw. De RvdK heeft ter zitting aangeboden om in het kader van het beschermingsonderzoek een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling mee te nemen. De RvdK heeft ter zitting de suggestie aan de hand gedaan om voorlopig (weer) uitvoering te geven aan een co-ouderschapsregeling. Partijen hebben dat ook gedaan tijdens de Corona-periode. Dat ging toen goed.
2.6.
Op 25 maart 2021 heeft het Gebiedsteam een verzoek tot een onderzoek bij de RvdK ingediend. De zorgen die in deze melding zijn vermeld zijn de strijd tussen de ouders, overlastsituaties bij de vrouw thuis, loyaliteitsproblemen en parentificatie bij [dochter] en hulpverlening die niet goed van de grond komt bij de vrouw terwijl er wel veel hulpverlening is betrokken.
2.7.
Ter zitting heeft de vrouw desgevraagd gesteld dat zij niet echt heeft nagedacht over de optie van een (tijdelijke) co-ouderschapsregeling, maar dat het co-ouderschap tijdens de Coronaperiode goed ging. Toen hadden zij en de man ook goed contact en hoefde [dochter] niet naar school. De situatie is nu echter wel anders. Het is de vraag of een wijziging van de zorgregeling onder de huidige omstandigheden in het belang van [dochter] is, temeer er geen spoedeisend belang is om de zorgregeling tijdelijk te wijzigen.
2.8.
De man heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat voor hem een tijdelijke wijziging van de zorgreling in een co-ouderschap een goede oplossing zou zijn. Duidelijk is dat het onderzoek van de RvdK nog een tijd op zich laat wachten en er nu zorgen zijn en niet alleen bij hem. De eerdere periode waarin zij een co-ouderschap hebben uitgevoerd ging heel goed. [dochter] ging toen, vanwege de Coronabesmettingen, niet naar school, maar wat hem betreft kan hij ook als [dochter] naar school gaat wel beschikbaar voor haar zijn. Hij werkt nog steeds veel thuis, maar ook vanuit zijn werk in [plaats A] is het geen probleem om [dochter] van school op te pikken. De afstand tussen de woonplaatsen van partijen ( [woonplaats vrouw] en [woonplaats man] ) is makkelijk te overbruggen, zodat het geen gevolgen voor de school van [dochter] heeft. Daarnaast heeft hij, mocht hij een keer verhinderd zijn, achtervang van zijn vriendin om [dochter] op te halen, weg te brengen of op te vangen.

3.Beoordeling

In het incident
3.1.
Ingevolge het eerste lid van art. 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van art. 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533). Opmerking verdient dat de voorziening ex art. 223 Rv een ordemaatregel betreft. Het betreft een voorlopige voorziening en een voorlopig oordeel. De verzoeker dient in die zin belang bij de vordering/voorziening te hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat is dat voldaan is aan het eerste en tweede lid van art. 223 Rv.
Spoedeisend belang
3.3.
Voorts dient getoetst te worden of sprake is van een (spoedeisend) belang bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Dit houdt in dat degene die daarom verzoekt in die zin belang heeft bij het verzochte, dat van hem/haar niet kan worden gevergd dat hij/zij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Daarbij dient de te treffen voorziening te worden gezien als een ordemaatregel, die geldt voor de duur van de bodemprocedure. Nu het Raadsonderzoek naar de kinderbeschermingsmaatregel nog enige tijd op zich laat wachten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang.
3.4.
De rechtbank overweegt dat zij er de vinger ook niet precies op kan leggen, maar het lijkt alsof de vrouw de situatie bij haar thuis (de meldingen van overlast) en haar psychische gesteldheid (onvoldoende meewerken met hulpverlening) bagatelliseert. Daarmee zegt de rechtbank niet dat zij dat bewust doet, maar in beide gevallen is het zorgelijk. De rechtbank acht het in het belang van [dochter] dat er meer zicht komt op haar opvoedsituatie om te kunnen beoordelen hoe ernstig de zorgen zijn en welke hulp eventueel nodig is. Omdat de vrouw zich lijkt te isoleren door geen contact met de man te willen hebben en hulpverlening (soms) lijkt te ontwijken is dat lastig. De rechtbank vindt wijziging van de hoofdverblijfplaats op dit moment een stap te ver, maar door een wijziging van de zorgregeling in een co-ouderschapsregeling kan meer zicht op de opvoedsituatie van [dochter] komen en kan ook enigszins aan de zorgen van de man tegemoet gekomen worden. De rechtbank zal de zorgregeling dan ook bij wijze van voorlopige voorziening wijzigen in een co-ouderschapsregeling. Het zou fijn zijn voor [dochter] als partijen, eventueel met hulpverlening, trachten de overdracht van [dochter] en de onderlinge communicatie enigszins te normaliseren. De rechtbank overweegt verder dat zij het wenselijk acht dat de vrouw zich diagnostisch laat onderzoeken, zodat meer zicht kan worden gekregen op haar situatie en haar persoon ten bate van hulpverlening. Het kan er daarnaast voor zorgen dat het wantrouwen van de man minder wordt.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het subsidiaire verzoek onder 1. van de man bij wijze van voorlopige voorzieningen toewijzen en al het overige afwijzen. De rechtbank heeft van partijen ter zitting begrepen dat zij de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [dochter] voor komende zomervakantie al hebben geregeld. De hieronder in het dictum vast te stellen voorlopige wijziging van de zorgregeling zal daarin niets wijzigen.
In de bodemprocedure
3.6.
Partijen hebben er ter zitting mee ingestemd dat de behandeling van het incident tevens kan gelden als eerste behandeling van de bodemprocedure, opdat de rechtbank de RvdK kan gelasten het geplande beschermingsonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats van [dochter] en naar de zorgregeling. De rechtbank zal hiertoe overgaan, zoals in het dictum is bepaald.

4.Beslissing

De rechtbank:
-
in het incident
4.1.
wijzigt het tussen partijen in 2014 gesloten ouderschapsplan ten aanzien van de zorgregeling en bepaalt
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing over de zorgregeling van kracht wordt - dat de minderjarige [kind] , geboren op [datum] 2011 in de gemeente [X] , de ene week vanaf vrijdag 19.00 uur bij de man verblijft en de andere week vanaf vrijdag 19.00 uur bij de vrouw verblijf;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
-
in de bodemprocedure
4.4.
verwijst de zaak naar de zitting van
13 december 2021voor een
pro formabehandeling;
4.5.
stelt de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden, met de opdracht om:
a. te onderzoeken welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling voor de hierboven genoemde minderjarige het meest in haar belang is;
b. de rechtbank
uiterlijkop
29 november 2021te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
4.6.
bepaalt dat partijen uiterlijk
13 december 2021schriftelijk dienen te berichten omtrent hun respectieve actuele standpunten ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [dochter] en de vast te stellen zorgregeling;
4.7.
bepaalt voorts dat de zaak vervolgens in beginsel op de stukken zal worden afgedaan;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. S.T. Kooistra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 7 juli 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 679