ECLI:NL:RBNNE:2021:2769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
C/17/174521 / HA ZA 20/184
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van erfdienstbaarheid en verjaring van bezit

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, vordert de besloten vennootschap IMBO VASTGOED B.V. (hierna: Imbo) de erkenning van een erfdienstbaarheid op het perceel Tussendiepen 19, dat eigendom is van [A] c.s. De vordering is gebaseerd op het argument dat Imbo door verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen, die het gebruik van een strook grond tussen de percelen Tussendiepen 21 en 19 mogelijk maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat Imbo sinds 1999 eigenaar is van Tussendiepen 21 en dat er een strook grond tussen de twee percelen ligt, die door huurders van Imbo in het verleden is gebruikt voor laden en lossen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van het bezit van een erfdienstbaarheid, omdat het gebruik van de strook niet ondubbelzinnig was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 3:105 BW. De rechtbank heeft de vorderingen van Imbo afgewezen, met inachtneming van de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/174521 / HA ZA 20-184
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMBO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Muiden,
eiseres,
advocaat mr. S. Bangma te Groningen,
tegen

1.[A] ,

vennoot van gedaagde sub 3,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
vennoot van gedaagde sub 3,
wonende te [woonplaats] ,
3. de vennootschap onder firma
V.O.F. [A] & [B],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.I.A. Dijkstra-Paul te Heerenveen.
Partijen worden Imbo, [A] , [B] en VOF [A] genoemd. Gedaagden onder 1 en 2 worden samen [A] (enkelvoud) genoemd, en de drie gedaagden worden gezamenlijk [A] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 4 november 2020 in het incident, waarbij de provisionele vordering van Imbo is afgewezen met veroordeling van Imbo in de kosten van het incident;
  • de conclusie van antwoord, van de zijde van [A] c.s.;
  • het tussenvonnis van 6 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 april 2021;
  • de akte overlegging en uitlating producties van 27 april 2021, van de zijde van Imbo;
  • de antwoordakte van 12 mei 2021, van de zijde van [A] c.s.;
  • de brief van mr. Bangma van 11 mei 2021;
  • de brief van mr. Dijkstra van 19 mei 2021;
  • het verzoek van mr. Bangma van 26 mei 2021 tot het toestaan van een nadere conclusie of akte, en het daartegen op dezelfde roldatum door mr. Dijkstra gemaakte bezwaar;
  • de rolbeslissing van 26 mei 2021 tot afwijzing verzoek om nadere conclusie of akte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende weersproken, tussen partijen vaststaan.
2.2.
Imbo drijft een onderneming die zich bezighoudt met de aan- en verkoop van bedrijfsmatig vastgoed en met de exploitatie en verhuur van eigen vastgoed.
2.3.
Imbo is sinds 16 juli 1999 eigenaar van het perceel met bedrijfspand aan de Tussendiepen 21 te Drachten (kadastrale aanduiding: A 7936) (hierna: Tussendiepen 21). Imbo heeft de eigendom verkregen op 16 juli 1999. Ten tijde van deze verkrijging was Tussendiepen 21 geheel of gedeeltelijk verhuurd aan derden. Imbo heeft de verhuur voortgezet en zij heeft Tussendiepen 21 ook nadien steeds verhuurd aan derden.
2.4.
[A] en [B] (samen: [A] ) zijn gezamenlijk eigenaar van het naastgelegen perceel met bedrijfspand aan de Tussendiepen 19 te Drachten (kadastrale aanduiding: A 7545) (hierna: Tussendiepen 19). [A] heeft de eigendom van Tussendiepen 19 op 26 maart 2020 verkregen van kraanverhuurbedrijf BKF.
2.5.
VOF [A] is een vennootschap onder firma met als vennoten [A] en [B] .
2.6.
Tussen het bedrijfsgebouw op perceel Tussendiepen 21 en het bedrijfsgebouw op perceel Tussendiepen 19 bevindt zich een onbebouwd stuk grond van ongeveer zeven meter breed (hierna ook: de strook). Een gedeelte van de strook behoort tot Tussendiepen 21 en is eigendom van Imbo. Het overige deel van de strook behoort tot Tussendiepen 19 en is eigendom van [A] . De zijde van de strook die behoort tot het perceel Tussendiepen 21 (aan de oostelijke zijde van dat perceel) is bestraat. De zijde van de strook die behoort tot het perceel van Tussendiepen 19 (aan de westelijke zijde van dat perceel) is onbestraat. De percelen grenzen aan de noordzijde aan de openbare weg.
2.7.
In de periode vanaf midden jaren ’80 stond op de strook een hek (hierna: het hek). Met het hek werd de toegang vanaf de openbare weg tot de strook afgesloten. Het hek was geplaatst over de gehele breedte van de strook, vanaf de zijgevel van het bedrijfspand van Tussendiepen 19 tot de zijgevel van het bedrijfspand van Tussendiepen 21. In het deel van het hek dat zich bevond op het perceel Tussendiepen 19 zat een toegangspoort. Deze toegangspoort was voorzien van een slot. BKF, de toenmalige eigenaar van Tussendiepen 19, heeft de sleutel van dit slot ter beschikking gesteld aan de (toenmalige) eigenaar van Tussendiepen 21 en aan de huurders van Tussendiepen 21. Nadat Imbo op 16 juli 1999 de eigendom van Tussendiepen 21 verkregen had, beschikten Imbo en haar huurders over een sleutel van het hek.
2.8.
Het bedrijfsgebouw op Tussendiepen 21 heeft meerdere zij-ingangen die uitkomen op de strook. Het betrof aanvankelijk twee reguliere toegangsdeuren en twee schuifdeuren. De schuifdeuren zijn omstreeks 2004 vervangen door overheaddeuren.
2.9.
Vanaf het midden van de jaren ’80 hebben de verschillende huurders van Tussendiepen 21 de strook in bepaalde mate, en in elk geval meerdere keren, gebruikt voor het laden en lossen van goederen. De huurders betraden daarbij ook het gedeelte van de strook dat behoort tot Tussendiepen 19.
2.10.
BKF heeft als eigenaar van Tussendiepen 19 meerdere keren gebruikgemaakt van de strook, waarbij hij ook gebruikmaakte van het gedeelte van de strook dat behoort tot Tussendiepen 21.
2.11.
Vanaf 1 mei 2002 heeft Imbo een deel van Tussendiepen 21 verhuurd aan Harting Bank Noord Nederland, een rechtsvoorganger van Medipoint B.V. (deze huurder en haar rechtsopvolger worden hierna beide aangeduid als: Medipoint). Tussen Imbo en Medipoint zijn nadien nog enkele nadere huurovereenkomsten gesloten. In de huurovereenkomsten en de daarbij behorende allonges en andere documenten is de strook niet uitdrukkelijk vermeld.
2.12.
Nadat [A] op 26 maart 2020 de eigendom van Tussendiepen 19 verkregen had, heeft hij op 9 april 2020 aan Imbo laten weten voornemens te zijn het hek te verwijderen en een erfafscheiding te plaatsen op de grens tussen de twee percelen.
2.13.
Imbo heeft bij brief aan VOF [A] van 10 april 2020 verklaart dat zij een recht van erfdienstbaarheid heeft op het deel van de strook dat tot Tussendiepen 19 behoort, en dat VOF [A] om die reden niet bevoegd is om op de perceelgrens een hekwerk te plaatsen.
2.14.
[A] c.s. heeft zich onder meer bij brief aan Imbo van 22 april 2020 op het standpunt gesteld dat er geen erfdienstbaarheid rust op het gedeelte van de strook dat tot Tussendiepen 19 behoort en dat hij om die reden bevoegd is om op de perceelgrens een hekwerk te plaatsen.
2.15.
Op of omstreeks 19 mei 2020 heeft [A] het hek verwijderd en heeft [A] een hekwerk geplaatst op de perceelgrens tussen Tussendiepen 19 en Tussendiepen 21. Met dit hekwerk wordt de toegang tot het perceel van [A] afgesloten. Medipoint kan door de plaatsing van het nieuwe hekwerk geen gebruik maken van het gedeelte van de strook dat tot Tussendiepen 19 behoort.

3.Het geschil

3.1.
Imbo vordert, naar de rechtbank begrijpt, – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat ter plaatse van de strook een erfdienstbaarheid bestaat met Tussendiepen 19 als dienend erf en Tussendiepen 21 als heersend erf, welke erfdienstbaarheid eruit bestaat dat het heersend erf het recht heeft om vanaf het heersend erf alsmede de openbare weg over het dienend erf te komen en te gaan ten behoeve van personen- en goederenvervoer van en naar de zij-ingangen van het op het heersend erf gelegen gebouw, alsmede tot het tijdelijk plaatsen/opslaan van goederen op het dienend erf in het kader van laden en lossen;
[A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het wegnemen van elke feitelijke belemmering ter zake de uitoefening van de sub (a) bedoelde erfdienstbaarheid binnen 24 uren na betekening van het te wijzen vonnis althans een andere in goede justitie te bepalen korte termijn, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per ingetreden dag na het verstrijken van de aldus bepaalde termijn voor nakoming;
[A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het zich onthouden van het frustreren van de uitoefening van de hiervoor sub (a) bedoelde erfdienstbaarheid, en wel in het bijzonder door geen goederen of zaken op het dienende erf te plaatsen die de doorgang voor goederen- en vrachtverkeer geheel of gedeeltelijk versperren;
[A] c.s. hoofdelijk te veroordelen om, steeds binnen 2 uren, althans een in goede justitie te bepalen korte termijn, na eerste aanschrijving daartoe van Imbo, de hiervoor sub (c) bedoelde verplichting na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per uur dat [A] c.s. in gebreke blijft aan die aanschrijving te voldoen;
[A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met inbegrip van nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[A] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

het proces-verbaal

4.1.
Mr. Bangma heeft in de onder 1.1 genoemde brief van 11 mei 2021 namens Imbo verklaard dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling een vijftal ‘onjuistheden en/of onvolledigheden’ bevat. In de brief wordt verzocht om het proces-verbaal aan te vullen of aan te passen, of om de genoemde brief aan te hechten aan het proces-verbaal. Mr. Dijkstra heeft zich bij brief van 19 mei 2021 namens [A] c.s. voor wat betreft vier van de vijf punten tegen toewijzing van dat verzoek verzet. Volgens mr. Dijkstra is het proces-verbaal een juiste weergave van wat er tijdens de mondelinge behandeling door O.S. van der Meer en M.H. van der Meer is gezegd, en worden door mr. Bangma zaken toegevoegd. Mr. Dijkstra stelt voorts dat een naam die in het proces-verbaal vermeld is bij de samenvatting van de verklaring van [A] , gecorrigeerd dient te worden.
4.2.
De verzoeken van mr. Bangma en mr. Dijkstra tot aanpassing en aanvulling van het proces-verbaal worden afgewezen. Het proces-verbaal bevat een zakelijke samenvatting van het verhandelde ter zitting. Niet gebleken is dat het proces-verbaal niet een juiste, zakelijke weergave bevat van hetgeen ter zitting is verklaard. Voor aanpassing van het proces-verbaal bestaat om die reden geen aanleiding. De genoemde brieven worden wel bij de stukken van het geding gevoegd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat toewijzing van de verzoeken niet geleid zou hebben tot een andere uitkomst van de procedure.
verdere beoordeling
4.3.
Imbo legt aan de vordering ten grondslag dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan die strekt ten behoeve van Tussendiepen 21 en die rust op Tussendiepen 19. Volgens Imbo is de strook tussen de twee percelen vanaf 1988 door de huurders van Tussendiepen 21 gebruikt voor het laden en lossen van goederen en voor het stallen van voertuigen en andere zaken. Imbo en haar rechtsvoorganger hadden als verhurend eigenaar van Tussendiepen 21 zodoende middellijk het bezit van een erfdienstbaarheid die strekte tot gebruik van het deel van de strook dat tot Tussendiepen 19 behoort. De rechtsvoorganger en Imbo hebben in de periode vanaf 1 januari 1992 twintig jaar onafgebroken het bezit van die erfdienstbaarheid gehad. Op grond van artikel 3:105 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verkreeg Imbo daarom in januari 2012 door verjaring een erfdienstbaarheid op Tussendiepen 19. Inhoud van deze erfdienstbaarheid is ‘het recht van het heersende erf om vanaf het heersende erf en de openbare weg over het dienende erf te komen en te gaan ten behoeve van personen en goederenvervoer van en naar de zij-ingangen van het op het heersende erf gelegen gebouw, alsmede tot het tijdelijk plaatsen opslaan van zaken en voertuigen op het dienend erf in het kader van laden en lossen’, aldus telkens Imbo.
4.4.
[A] c.s. betwist dat Imbo door verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen op Tussendiepen 19. Volgens [A] c.s. hebben Imbo en de rechtsvoorganger van Imbo geen ‘bezit’ van een erfdienstbaarheid gehad. Voor zover de huurders van Tussendiepen 21 het deel van de strook dat tot Tussendiepen 19 behoort al gebruikt hebben, vond dat gebruik plaats op basis van toestemming van BKF, de toenmalige eigenaar van Tussendiepen 19. Er is in elk geval geen sprake geweest van onafgebroken bezit van de erfdienstbaarheid voor een periode van twintig jaar. De vordering van Imbo dient dan ook te worden afgewezen. Overigens heeft VOF [A] geen rechten op Tussendiepen 19 en de vordering tegen deze gedaagde dient reeds om die reden te worden afgewezen, aldus telkens [A] c.s.
4.5.
De centrale vraag in deze procedure is of Imbo op grond van artikel 3:105 BW door verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen die rust op Tussendiepen 19, het perceel van [A] .
4.6.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en door verjaring (zie artikel 5:72 BW). Verkrijging door verjaring kan onder meer plaatsvinden op grond van artikel 3:105 lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt, kort gezegd, dat degene die een goed bezit op het moment dat de verjaringstermijn van de vordering tot beëindiging van dat bezit verstrijkt, dat goed verkrijgt. De vordering tot beëindiging van het bezit verjaart in een geval als hier aan de orde door verloop van twintig jaren na aanvang van het bezit (zie artikelen 3:306 en 3:314 lid 2 BW). Bezit van andere erfdienstbaarheden dan erfdienstbaarheden die voortdurend en zichtbaar zijn, is mogelijk vanaf 1 januari 1992 (vgl. artikel 95 Overgangswet NBW). Voor verkrijging van een erfdienstbaarheid op grond van artikel 3:105 lid 1 BW is in gevallen als deze dus vereist, kort gezegd, bezit van de erfdienstbaarheid gedurende twintig jaren in de periode vanaf 1 januari 1992.
4.7.
Ten aanzien van het vereiste van ‘bezit’ overweegt de rechtbank als volgt. Onder bezit wordt verstaan het houden van een goed voor zichzelf (zie artikel 3:107 lid 1 BW). Bezit kan ook middellijk zijn, namelijk wanneer iemand bezit door middel van een ander die het goed voor hem houdt (zie artikel 3:107 lid 3 BW). Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van uiterlijke feiten (zie artikel 3:108 BW). Volgens vaste rechtspraak ligt in het begrip ‘bezit’ besloten dat het bezit ondubbelzinnig dient te zijn. Van ondubbelzinnigheid is sprake als het doen of nalaten van de ander dusdanig is dat degene tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat die ander pretendeert rechthebbende te zijn van het betreffende goed (zie onder meer HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). Met het vereiste van ondubbelzinnigheid wordt verzekerd dat van verjaring pas sprake kan zijn als de oorspronkelijk rechthebbende redelijkerwijs maatregelen heeft kunnen nemen om verlies of inperking van zijn recht als gevolg door verjaring te voorkomen. De stelplicht en de bewijslast van de feiten waaruit het bezit volgt, rusten op degene die zich op de verkrijgende verjaring beroept.
4.8.
De stellingen die Imbo aan de vordering ten grondslag legt, houden in, samengevat, dat de verschillende huurders van Tussendiepen 21 de strook gedurende een periode van meer dan twintig jaar gebruikt hebben voor onder meer het laden en lossen van goederen en het stallen van zaken, en dat zowel de huurders als Imbo en haar rechtsvoorganger ook de beschikking hadden over de sleutel van het hek. In haar dagvaarding heeft Imbo aangevoerd dat zowel BKF – de voormalige eigenaar van Tussendiepen 19 – als de huurders van Tussendiepen 21 de strook gebruikten, dat zij elkaar daarbij als goede buur hielpen, en dat geen van hen er last van had. Er is over het gebruik ook nooit iets vastgelegd, het was gewoon zoals het feitelijk ging, aldus Imbo. Ter zitting van 12 april 2021 heeft de heer O.S. van der Meer, bestuurder van Imbo, in antwoord op de vraag of er sinds 1999 ooit met de eigenaar van Tussendiepen 19 over het gebruik van de strook gesproken was, verklaard dat daarover regelmatig gesproken werd en dat het gebruik gewoon werd afgestemd. De afstemming vond plaats door Imbo zelf of door de huurders van Imbo. Alles ging altijd in goed overleg, zo heeft de bestuurder van Imbo verklaard.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien deze stellingen van Imbo niet aangenomen worden dat Imbo en de rechtsvoorganger van Imbo middellijk dan wel onmiddellijk het bezit hebben gehad van een erfdienstbaarheid die rust op Tussendiepen 19. Volgens Imbo was sprake van een situatie waarin de eigenaren en gebruikers van de aangrenzende percelen als goede buren, en in overleg of na onderlinge afstemming, over en weer van de strook gebruikmaakten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Imbo en haar rechtsvoorganger met het gebruik van de strook dan ook geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht op Tussendiepen 19 en hebben zij met dat gebruik geen rechten uitgeoefend die toekwamen aan de eigenaar van Tussendiepen 19. Van bezit van een erfdienstbaarheid waarmee het eigendomsrecht op Tussendiepen 19 werd ingeperkt, was gelet daarop geen sprake. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit niet anders zou zijn indien aangenomen wordt – overeenkomstig hetgeen vermeld is in de brief van mr. Bangma van 11 mei 2021 – dat de heer O.S. van der Meer (bestuurder van Imbo) en BKF weleens overleg voerden, als goede buren, indien de strook anders of intensiever gebruikt zou worden dan gebruikelijk was.
4.10.
Imbo heeft ook betoogd dat het bezitsbegrip zoals dat volgens de vaste rechtspraak gehanteerd dient te worden, niet langer houdbaar is. Met dat bezitsbegrip wordt namelijk, zo stelt Imbo, geen recht gedaan aan de situaties die zich voordoen in de praktijk. Volgens Imbo moet aangenomen worden dat voor bezit van een erfdienstbaarheid slechts vereist is een feitelijke machtsuitoefening die correspondeert met de uitoefening van een erfdienstbaarheid.
4.11.
Ook dit nadere betoog van Imbo wordt verworpen. Er is geen grond om in dit geval een andere maatstaf te hanteren dan de maatstaf die hiervoor onder 4.7 is vermeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat het praktische belang van rechtszekerheid met toepassing van die maatstaf gediend is.
4.12.
Slotsom is dat niet kan worden aangenomen dat Imbo en haar rechtsvoorganger gedurende een periode van twintig jaren het bezit hadden van de bedoelde erfdienstbaarheid. Er kan dus ook niet worden aangenomen dat op grond van artikel 3:105 BW door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. De vordering van Imbo om voor recht te verklaren dat de bedoelde erfdienstbaarheid bestaat, zal dan ook worden afgewezen (vordering a). De overige vorderingen van Imbo bouwen voort op de stelling dat een erfdienstbaarheid is ontstaan, en ook deze vorderingen zullen derhalve worden afgewezen (vorderingen b t/m d).
4.13.
Nu de vordering van Imbo op grond van het bovenstaande afgewezen zal worden, behoeven de verdere verweren van [A] c.s. niet behandeld te worden.
4.14.
Imbo zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [A] c.s. tot op heden worden vastgesteld op € 2.063,50. Dit betreft € 656,00 voor griffierecht en € 1.407,50 voor salaris advocaat (2,5 x tarief € 563,00).
4.15.
De door [A] c.s. gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna is vermeld. De veroordeling tot betaling van de proceskosten en de nakosten zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Imbo in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [A] c.s. vastgesteld op € 2.063,50;
5.3.
veroordeelt Imbo tot betaling van de kosten die na het vonnis ontstaan, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Imbo niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. Smelt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Voetnoten

1.type: 851