In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning door de burgemeester van Leeuwarden was gesloten op basis van de Opiumwet. De burgemeester had op 3 juni 2021 besloten de woning van de verzoeker te sluiten voor een periode van zes maanden, met ingang van 17 juni 2021, na het aantreffen van amfetamine in de woning. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de burgemeester zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het spoedeisende belang aanwezig is, gezien de aanstaande sluiting van de woning.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in de woning van de verzoeker 3,54 gram amfetamine is aangetroffen, wat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) als een handelshoeveelheid wordt beschouwd. De verzoeker heeft betoogd dat er geen drugs vanuit de woning zijn verhandeld en dat er geen overlast is, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit niet kan leiden tot een andere uitkomst. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was op basis van de ernst van de situatie.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de sluiting van de woning ingaat op 29 juni 2021, met een sluitingsduur van zes maanden. De uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.