In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van twee aaneengeschakelde woningen, en de heffingsambtenaar van de Werkmaatschappij 8KTD. Eiseres betwistte de objectafbakening door verweerder, die de woningen als twee aparte objecten beschouwde voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres stelde dat de woningen als één groter object moesten worden aangemerkt, omdat zij als één geheel worden geëxploiteerd als woonvoorziening voor mensen met een visuele en verstandelijke beperking.
De rechtbank oordeelde dat de objectafbakening door verweerder onterecht was, omdat de woningen naar de omstandigheden beoordeeld als één onroerende zaak moesten worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat eiseres de woningen vanuit organisatorisch perspectief als een geheel beschouwt en dat de cliënten willekeurig in een van de woningen worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat de objectafbakening niet in overeenstemming was met artikel 16 van de Wet WOZ, dat bepaalt dat onroerende zaken die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren, als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt.
De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres gegrond, vernietigde de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2019. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en werd het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van uitspraak.