ECLI:NL:RBNNE:2021:2418

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
LEE 20/3363
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvangtoeslag: beoordeling van de eigen bijdrage en de toepassing van de regeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 11 mei 2021, staat de tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvangtoeslag (TKO) centraal. Eiser, die gebruikmaakt van kinderopvang, heeft een beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat de eigen bijdrage voor kinderopvangtoeslag niet volledig vergoed zou worden. De SVB heeft de vergoeding berekend op basis van gegevens die op 6 april 2020 bekend waren, en eiser stelt dat hij recht heeft op een hogere vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de SVB de TKO correct heeft toegepast en dat er geen strijd is met hogere regelgeving of beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeert dat eiser geen individuele en buitensporige last ondervindt, aangezien hij minder eigen bijdrage heeft betaald dan normaal. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: J. Blaauw).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank namens verweerder aan eiser een vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag toegekend.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De relevante regelgeving en jurisprudentie is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiser maakt voor de opvang van zijn kinderen gebruik van de diensten van een gastouder en een kindercentrum. Hij ontvangt een tegemoetkoming in de kosten in de vorm van kinderopvangtoeslag.
3. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft namens verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (hierna: TKO). KO staat voor kinderopvangtoeslag. De vergoeding heeft betrekking op de periode 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020.
3.1.
De SVB is bij berekening van de vergoeding uitgegaan van opvang van de kinderen van eiser gedurende 64 + 17 uur per maand voor [kind 1] en 64 uur per maand voor [kind 2] . De te vergoeden eigen bijdrage voor deze opvanguren is berekend op € 539.
3.2.
Eiser voert aan dat hij over de periode 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 aan eigen bijdrage voor de kinderopvangtoeslag een bedrag van € 714,96 heeft betaald. Eiser stelt dat ten onrechte een bedrag van € 175,96 (714,96 -/- 539) niet aan hem is vergoed.
Hij mocht erop vertrouwen dat de toezeggingen van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vergoeding van de te betalen eigen bijdrage onverkort zouden worden nagekomen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat er normaal een wettelijke regeling is op grond waarvan een burger kan weten waar hij aan toe is, maar dat in dit geval de regeling pas is opgesteld nadat deze is ingegaan. Uit de toelichtingen van de regering heeft eiser afgeleid dat de eigen bijdrage volledig vergoed zou worden.
3.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de juiste opvanguren zijn gebruikt bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming en dat er geen reden is om de berekening te herzien.
4.1.
Artikel 5 van de TKO bepaalt dat de gegevens zoals verwerkt bij de Belastingdienst Toeslagen (B/T) op 6 april 2020 bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder is uitgegaan van de gegevens die volgen uit de opgave van eiser van het te verwachten aantal uren kinderopvang en zoals die verwerkt zijn in de gewijzigde voorschotbeschikking van 23 maart 2020 die B/T aan eiser heeft gezonden.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de uitvoering van de TKO heeft opgedragen aan de SVB en dat de SVB de bepalingen van de TKO juist heeft toegepast. Zoals niet in geschil is, is de uitbreiding van de kring van rechthebbenden (als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de TKO in samenhang met artikel 4 van de Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO) in het geval van eiser niet aan de orde.
5. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen als van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan
in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
In dit geval gaat het niet om een uitlating over het gebruik van een bevoegdheid maar om de aankondiging dat een regeling in het leven geroepen zou worden. Om die reden kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
6. Wel is er aanleiding om de rechtsgronden aan te vullen als bedoeld in artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal in dit kader overgaan tot exceptieve toetsing (zie bijlage) van de TKO (onder 7) en tot beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last (onder 8).
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om de TKO strijdig met hogere regelgeving te achten.
7.2.
Vervolgens komt aan de orde of zich strijd voordoet met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7.3.1.
In de brief van Staatssecretaris van Sociale Zaken in een brief van 25 maart 2020 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal staat onder meer:
‘(…) wil het kabinet de kosten compenseren die ouders nu maken voor reguliere kinderopvang, maar die door de maatregelen van het kabinet in verband met de Corona uitbraak, hun kinderen niet naar de opvang kunnen brengen.’
en
‘Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de
gehelefactuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Ook als zij op dit moment niet van kinderopvang gebruik kunnen maken. De kinderopvangsector blijft daarmee in staat goede (nood)opvang te verzorgen en tegelijk zorgen we er hiermee voor dat de kinderopvangsector stabiel blijft en de draad snel weer opgepakt kan worden wanneer de samenleving terug kan keren naar de gewone situatie. Voor ouders betekent het doorbetalen dat het recht op de kinderopvangtoeslag blijft bestaan en dat terugvorderingen kinderopvangtoeslag zoveel mogelijk voorkomen worden. Ook zorgt het doorbetalen ervoor dat ouders hun plek in de kinderopvang behouden wanneer deze weer regulier opengaat’.
en
‘Het kabinet realiseert zich dat wanneer ouders de factuur doorbetalen en toeslag blijven ontvangen, zij een gedeelte eigen bijdrage betalen voor een dienst die nu noodgedwongen niet geleverd wordt. Ouders die de factuur blijven doorbetalen, krijgen daarom de eigen bijdrage die ze hierbij betalen, gecompenseerd. Dit geldt zowel voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, als gastouderopvang. Daarmee wordt ook voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen de kinderopvang om die reden op te zeggen, met alle gevolgen van dien’.
7.3.2.
In de nota van toelichting van de TKO staat onder meer:
“De gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen op de gehanteerde peildatum zullen niet altijd volledig aansluiten bij de actuele gegevens en op de facturen van de opvangorganisatie over de maanden maart, april en mei 2020 aan de ouders. Bij het opstellen van dit besluit zijn keuzes gemaakt. Een van de keuzes betreft de peildatum. Nog niet doorgegeven wijzigingen in bijvoorbeeld het inkomen kunnen niet worden verwerkt in de kinderopvangtoeslag. Dit kan effect hebben op de hoogte van het bedrag. De reguliere systematiek van herberekening, die wel geldt voor de kinderopvangtoeslag, wordt niet meegenomen in de tegemoetkoming eigen bijdrage. De tegemoetkoming zal wegens de snelheid en het beperken van de uitvoeringslast uitgaan van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming (niet eerst verlenen/voorschot) op basis van de peildatum.
Het kan zo zijn dat door de gekozen peildatum het besluit buitengewoon nadelig uitwerkt. Voor deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.”
7.3.3.
Als uitzonderlijke omstandigheden in bovengenoemde zin zijn aangemerkt de situatie dat ná 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend of voor een volgend kind kinderopvangtoeslag is toegekend. Dit heeft geleid tot de uitbreiding van de kring van rechthebbenden hierboven genoemd in 3.2.
7.4.
De rechtbank overweegt dat de regering bewust heeft gekozen voor een regeling die omwille van de benodigde snelheid eenvoudig uitvoerbaar zou zijn. Hierbij is uitgegaan van de gegevens die de betrokken ouders zelf hadden aangeleverd. Voor de peildatum van 6 april 2020 is gekozen omdat op die datum alle doorgegeven wijzigingen betreffende het begin van de periode (16 maart 2020) verwerkt zouden zijn en omdat per die datum oneigenlijk gebruik van de TKO vrijwel onmogelijk zou zijn. Omdat dit onredelijk uitpakte in het geval een kind pas ná de peildatum de leeftijd bereikte voor kinderopvang, is de regeling nadien aangepast (zie 5.3.3). De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze voor de opzet van de TKO politieke en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt mede in verband met de tijdsdruk waaronder de regeling tot stand moest komen, waarbij de belangenafweging buiten het toetsingskader van de rechtbank valt.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de TKO niet strijdig met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hanteren van de door de ouders zelf aangeleverde gegevens zoals bekend op de peildatum leidt tot een zekere grofmazigheid. Dit wordt nog verergerd in het geval ouders om hen moverende redenen minder uren laten registreren dan er uiteindelijk worden afgenomen om te voorkomen dat het voorschot te hoog wordt vastgesteld. Het is mogelijk dat sommige ouders minder en sommige ouders meer vergoeding krijgen dan zij daadwerkelijk op grond van gesloten opvangovereenkomsten als eigen bijdrage hebben betaald. Het is echter niet aannemelijk geworden dat dit in het algemeen tot vergaande onevenredigheid leidt. Hierbij is ook van belang dat het geen regeling is die ingrijpt in het leven van de betrokkenen maar juist een begunstigend karakter heeft. Het standpunt van eiser dat de TKO slecht is toegesneden op de situatie van ouders met sterk wisselende inkomsten die gebruik maken van de diensten van een gastouder maakt dit niet anders.
8.1.
Vervolgens is aan de orde of voor eiser sprake is van een individuele en buitensporige last als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad (zie de bespreking hiervan in de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 27 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:186). Beslissend is de mate waarin de betrokkene in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de desbetreffende verplichting. In dit geval gaat het om de betaling van de eigen bijdrage voor zover daar geen vergoeding voor wordt ontvangen.
8.2.
Zoals ter zitting is besproken, zijn de kinderen van eiser in de eerste maand van de periode in geding wat minder naar de gastouder geweest, maar daarna ongeveer evenveel als voorheen gemiddeld. Het ging om noodopvang waaraan geen kosten waren verbonden.
De rechtbank stelt vast dat dit betekent dat de kinderen van eiser bijna evenveel als normaal naar de opvang zijn geweest, maar dat eiser hiervoor aanmerkelijk minder eigen bijdrage heeft betaald dan normaal. Dit komt door de verstrekte vergoeding op grond van de TKO.
Voor eiser is er dus geen sprake van een individuele en buitensporige last.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier op 11 mei 2021. Op de eerstvolgende maandag is de uitspraak bekend gemaakt.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO
Artikel 3. Recht op tegemoetkoming
1. Recht op een tegemoetkoming op grond van dit besluit heeft de ouder die over de periode van 16 maart 2020 tot en met 19 mei 2020 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang aan de houder, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, heeft betaald.
2. Bij ministeriële regeling kan de kring van rechthebbenden worden uitgebreid.
(…)
Artikel 5. Peildatum
De gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn de gegevens zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO
Artikel 1. Begripsbepaling
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO.
Artikel 2. Verlenging periode
1. De periode, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het besluit, wordt verlengd tot en met 7 juni 2020.
(…)
Artikel 4. Uitbreiding kring van rechthebbenden
De tegemoetkoming kan eveneens worden verstrekt aan de ouder, bedoeld in artikel 3 van het besluit, aan wie na 6 april 2020 over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020:
a. voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend; of
b. voor een of meer volgende kinderen kinderopvangtoeslag is toegekend.
Exceptieve toetsing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2756, overwogen dat exceptieve toetsing het volgende inhoudt:
‘Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer’.
In de uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452, heeft de ABRvS de aard van de exceptieve toetsing nader uiteengezet en onder meer overwogen:
‘De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn’.