3.2.Bij brief van 6 mei 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is om de drank- en horecawetvergunning en de terrasvergunning in te trekken.
Op 13 mei 2020 heeft verzoeker tijdens een gesprek met verweerder zijn zienswijze gegeven.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij heeft besloten om de drank- en horecawetvergunning en de terrasvergunning in te trekken als verzoeker binnen één jaar een overtreding begaat die van invloed is op de beoordeling van de in de DHW opgenomen intrekkingsgrond “slecht levensgedrag”.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juli 2020 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat de brief van 28 mei 2020 geen besluit is maar een waarschuwing waartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend. Voorts heeft hij daarin meegedeeld dat hij verzoeker, gelet op diens toezeggingen tot naleving van de regels, diens plannen voor de toekomst en diens constructieve houding, een laatste waarschuwing geeft. Hij heeft benadrukt dat hij de vergunningen alsnog kan intrekken als verzoeker een overtreding begaat die van invloed is op de beoordeling van de vraag of sprake is van slecht levensgedrag op grond waarvan bedoelde vergunningen kunnen worden ingetrokken.
Bij brief van 14 augustus 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is om de drank- en horecawetvergunning en de terrasvergunning in te trekken.
Op 10 september 2020 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
In het kader van de behandeling van verzoekers bezwaarschriften heeft de Commissie bezwaren en klachten (hierna: de commissie) op 10 december 2020 een hoorzitting gehouden. Verzoeker is gehoord.
Bij advies van 10 februari 2021 heeft de commissie verweerder geadviseerd om het bewaarschrift van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
Omvang van het geding
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op twee bezwaarschriften, te weten verzoekers bezwaarschrift tegen de brief van 28 mei 2020 en verzoekers bezwaarschrift tegen het primaire besluit. Het onderhavige beroep en verzoek om voorlopige voorziening zijn niet gericht tegen verweerders beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers bezwaarschrift tegen de brief van 28 mei 2020. Dat onderdeel van het bestreden besluit valt daarmee buiten de omvang van dit geding. De voorzieningenrechter zal dat besluitonderdeel daarom buiten verdere beschouwing laten.
Relevante wetgeving en jurisprudentie5.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW voldoen leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van het tweede lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen.
Op grond van onderdeel c van dit artikellid wordt een vergunning ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV kan de vergunning worden ingetrokken indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een horecabedrijf en terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel weigert de burgemeester de vergunning indien er voor de exploitatie van het horecabedrijf tevens een vergunning is vereist op grond van de DHW en deze vergunning is geweigerd.