ECLI:NL:RBNNE:2021:225

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
8936487 VV EXPL 20-129
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging geslachtsnaam door werkneemster na echtscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, hierna [eiseres], en haar voormalige echtgenoot, die tevens haar werkgever is, hierna [gedaagde]. De vordering van [eiseres] betreft de wijziging van haar geslachtsnaam op de website en in de administratieve systemen van [gedaagde]. [Eiseres] heeft gesteld dat zij op grond van artikel 1:9 BW bevoegd is om de geslachtsnaam van haar ex-echtgenoot te blijven voeren, en dat de eenzijdige wijziging door [gedaagde] in strijd is met het naamrecht en goed werkgeverschap. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 2021, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] en [ex-man] zijn op 30 augustus 1985 gehuwd en zijn op 1 mei 2020 gescheiden. Tot 30 maart 2010 runden zij samen een fysiotherapiepraktijk, die sindsdien ondergebracht is in [gedaagde]. [Eiseres] heeft aangegeven dat zij in haar professionele leven bekend is onder de achternaam van haar ex-echtgenoot en dat deze naam onderdeel van haar identiteit is geworden. Ondanks haar verzet heeft [ex-man] besloten om haar naam eenzijdig te wijzigen in de systemen van [gedaagde].

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De rechter heeft vastgesteld dat [eiseres] op grond van artikel 1:9 BW bevoegd is om de geslachtsnaam van haar ex-echtgenoot te voeren, ongeacht diens toestemming. De vordering van [eiseres] is toegewezen, en [gedaagde] is veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de naam van [eiseres] correct aan te geven in alle systemen, op straffe van een dwangsom. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 8936487 VV EXPL 20-129
Vonnis in kort geding d.d. 28 januari 2021
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna [eiseres] te noemen,
gemachtigde: mr. F.M. Westra, advocaat te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde [ex-man] , directeur-bestuurder en grootaandeelhouder van [gedaagde] .

1.De procesgang

1.1.
Bij dagvaarding heeft [eiseres] gevorderd dat [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:
om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiseres] zowel intern als extern, waaronder op haar website en in al haar andere uitingen en systemen, zal aanduiden als mevrouw [eiseres] , op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag indien [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 200.000,00;
in de volledige kosten van de procedure, zijnde een bedrag van € 3.300,00 te vermeerderen met de nakosten ter grootte van € 120,00, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis - en voor het geval voldoening van de proceskosten en de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Partijen hebben daarbij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen gezet. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast:
2.2.
[eiseres] en [ex-man] - hierna te noemen [ex-man] - zijn op 30 augustus 1985 met elkaar gehuwd. Sinds eind 2016 zijn zij feitelijk uiteen gegaan. Het huwelijk is op 1 mei 2020 door echtscheiding ontbonden. De procedure over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding is nog lopende.
2.3.
Tot 30 maart 2010 hebben [eiseres] en [ex-man] gezamenlijk een fysiotherapiepraktijk gerund in de vorm van een maatschap waarin zij beiden maat waren. Sinds 30 maart 2010 is deze onderneming ondergebracht in [gedaagde] .
2.4.
[ex-man] is (indirect) directeur-bestuurder en (indirect) grootaandeelhouder van [gedaagde] . [eiseres] bezit (indirect) 30% van de aandelen. Zowel [ex-man] als [eiseres] zijn bij [gedaagde] in dienstbetrekking, [eiseres] als fysio- en manueeltherapeut, terwijl [ex-man] aldaar alle managementgerichte en organisatorische taken verricht. Bij [gedaagde] zijn in totaal 28 medewerkers werkzaam.
2.5.
Sinds de sluiting van het huwelijk voert [eiseres] zowel in haar dagelijkse leven als in haar als fysio- en manueeltherapeut de achternaam van haar inmiddels ex-echtgenoot, ook na de echtscheiding.
2.6.
Bij e-mail van 4 november 2020 heeft [ex-man] onder meer aan [eiseres] meegedeeld:
“(…..).
Je begrijpt denk ik wel dat er erg veel verwarring is dat jij mijn achternaam nog steeds aanhoudt binnen ons bedrijf. Ik krijg hier regelmatig opmerkingen over welke voor mij persoonlijk en binnen de bedrijfsvoering ongewenst zijn. we zullen daarom je meisjesnaam: [eiseres] , voortaal vermelden daar waar het zakelijk is. Ik verzoek je ook om mail en verdere correspondentie te ondertekenen met [eiseres] en niet meer met [eiseres] .
(……).”
2.7.
Ondanks dat [eiseres] zich daartegen heeft verzet, heeft [ex-man] vervolgens besloten om [eiseres] in al haar uitingen zowel intern als extern, zoals op de website van [gedaagde] , in het afsprakensysteem, het ondertekeningsysteem van de rapportagebrieven en het administratiesysteem aan te duiden als mevrouw [eiseres] in plaats van mevrouw [eiseres] . [eiseres] heeft diverse screenshots van de websites en de systemen van [gedaagde] in het geding gebracht.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Kort samengevat vordert [eiseres] dat [gedaagde] de eenzijdig doorgevoerde wijziging van haar achternaam op de websites en de systemen van [gedaagde] ongedaan maakt. Zij legt hieraan het volgende ten grondslag.
3.2.
De achternaam [ex-man] is voor [eiseres] een onderdeel van haar identiteit geworden. In haar professionele leven als fysio- en manueeltherapeut staat zij bij haar zakelijke relaties en patiënten bekend onder de achternaam [ex-man] . Aangezien zij onder deze naam een goede reputatie heeft opgebouwd, heeft zij een groot belang om deze achternaam te blijven gebruiken. Daar komt bij dat zij op grond van het bepaalde in artikel 1:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bovendien het recht heeft om de achternaam van haar ex-echtgenoot te blijven gebruiken. Doordat [gedaagde] haar naam eenzijdig heeft gewijzigd, handelt deze in strijd met het naamrecht en goed werkgeverschap.
3.3.
[gedaagde] heeft geen enkel belang bij de wijziging van haar achternaam. Als vertegenwoordiger van [gedaagde] misbruikt [ex-man] zijn bevoegdheden om haar wegens omstandigheden die zijn gelegen in de privé sfeer te treiteren en onder druk te zetten. Aangezien het evident is dat de stellingen van [gedaagde] ongegrond zijn en zij op voorhand had moeten begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben, vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de werkelijke kosten van de procedure, welke kosten door haar zijn gespecificeerd op een bedrag van € 3.300,00.
3.4.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan.
3.5.
[ex-man] stelt niet in te zien op grond waarvan zijn ex-echtgenote nog steeds zijn achternaam wenst te gebruiken gezien de problemen die tussen hen zijn ontstaan rondom de echtscheiding. Hij ondervindt er zakelijk gezien veel last van. Zo is hij wel eens in het openbaar met een vrouwelijke kennis gezien en omdat [eiseres] zich nog steeds [ex-man] noemt lijkt het dat zij nog altijd gehuwd is; [ex-man] wil niet het risico lopen dat hij als een schuimmarcheerder wordt gezien. [ex-man] vreest dat dit zijn bedrijf zal schaden. Bovendien is het verwarrend dat zij in de privé sfeer wel als [eiseres] wenst te worden aangeduid.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
Voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter (later) oordeelt dat [gedaagde] door het eenzijdig wijzigen van haar achternaam in haar systemen in strijd met het naamrecht en goed werkgeverschap heeft gehandeld. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] ervoor heeft gekozen om zakelijk gezien nog steeds de geslachtsnaam van haar inmiddels ex-echtgenoot te gebruiken. De kantonrechter stelt voorop dat [eiseres] na de beëindiging van het huwelijk op grond van het bepaalde in artikel 1:9 lid 1 BW bevoegd is om de geslachtsnaam van de man te voeren of aan de hare te doen voorafgaan dan wel die te doen volgen op haar eigen geslachtsnaam. Deze bevoegdheid geldt ongeacht de toestemming daartoe van de man. [eiseres] heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zakelijk gezien een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij het voeren van de geslachtsnaam van haar ex-echtgenoot. Zij werkt immers al ruim 35 jaar als fysio- en manueeltherapeut onder de naam mevrouw [eiseres] en zij is onder deze naam bekend bij haar zakelijke relaties en patiënten, zodat deze achternaam onderdeel is geworden van haar identiteit.
4.4.
Uit hoofde van goed werkgeverschap is [ex-man] in beginsel niet bevoegd om de geslachtsnaam van [eiseres] eenzijdig te wijzigen in de systemen van [gedaagde] . [ex-man] heeft in dit verband op de door hem aangevoerde gronden echter de vrees uitgesproken dat het dragen van zijn geslachtsnaam door zijn ex-echtgenote zijn bedrijf zal schaden, maar hij heeft niet nader onderbouwd dat deze vrees reëel is. Aangezien [gedaagde] verder ook geen bezwaren heeft aangevoerd die van zodanig gewicht zijn dat het belang van [eiseres] om de geslachtsnaam van haar ex-echtgenoot te blijven voeren daarvoor moet wijken, is de vordering toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als in het dictum nader vermeld.
4.5.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Als uitgangspunt geldt dat het gemachtigdensalaris (de toe te wijzen advocaatkosten) via het zogenoemde liquidatietarief wordt bepaald, zodat ter zake een forfaitair bedrag wordt toegekend. Dat neemt niet weg dat een volledige vergoeding van proceskosten denkbaar is zoals door [eiseres] is gevorderd, maar dat kan volgens de Hoge Raad alleen in ‘buitengewone omstandigheden’. Daarbij moet worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Daarover is door de Hoge Raad in zijn arrest van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828) overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor vergoeding van alle in verband met een procedure gemaakte kosten, als het instellen van de vordering, gelet op de
evidente ongegrondheidervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2360) geoordeeld dat hetgeen geldt ten aanzien van het onrechtmatig of met misbruik van procesrecht handelen van de eiser die een vordering instelt, overeenkomstig geldt ten aanzien van een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen of verzoeken van de eiser of verzoeker verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de
evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure of het voeren van verweer past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.6.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van [eiseres] tot vergoeding van de volledige advocaatkosten (als proceskosten) is dan ook van belang dat wordt vastgesteld dat het verweer van [gedaagde] , gelet op de
evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [eiseres] achterwege had behoren te blijven. Uit de woorden
‘evidente ongegrondheid’vloeit voort dat met een grote mate van zekerheid moet komen vast te staan dat [gedaagde] verweer heeft gevoerd dat gebaseerd is op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen. Deze grote mate van zekerheid staat naar het oordeel van de kantonrechter echter niet vast. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiseres] daarom geen aanspraak maken op vergoeding van de werkelijke advocaatkosten (proceskosten).
4.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals nader in het dictum vermeld.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiseres] zowel intern als extern, waaronder op haar website en in al haar andere uitingen en systemen, zal aanduiden als [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag indien [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 103,83 aan explootkosten, € 85,00 aan griffierecht en € 720,00 voor salaris van de gemachtigde, alsmede tot betaling van de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 120,00, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente voor het geval voldoening van de proceskosten en de nakosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 28 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
Typ: 580