In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.N. Huisman, een bedrag van € 30.000,-- van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. Jans, dat hij zou hebben geleend. Eiser stelde dat hij op 25 september 2018 een bedrag van € 20.000,-- via een bankoverschrijving aan gedaagde had overgemaakt, met de omschrijving 'doorlopend krediet onbepaalde tijd rente van 6% per maand'. Gedaagde betwistte echter dat er sprake was van een lening en stelde dat het bedrag een schenking was. De rechtbank moest beoordelen of er daadwerkelijk een overeenkomst van geldlening was gesloten en of de omschrijving bij de bankoverschrijving voldoende bewijs bood voor de stelling van eiser.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er een lening van € 30.000,-- was verstrekt, maar dat het bedrag van € 20.000,-- wel degelijk als een lening kon worden aangemerkt. De rechtbank wees het gedeelte van de vordering dat betrekking had op de terugbetaling van het bedrag van € 10.000,-- in contanten af, omdat eiser niet had aangetoond dat dit bedrag was verstrekt. Daarnaast werd de vordering tot vergoeding van 6% rente per maand afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat eiser onvoldoende had aangetoond dat partijen een rentepercentage waren overeengekomen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf het moment dat gedaagde in verzuim was met de terugbetaling van het geleende bedrag.
De rechtbank veroordeelde gedaagde tot betaling van € 20.000,-- aan eiser, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2019, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 19 mei 2021.