ECLI:NL:RBNNE:2021:2156

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
LEE 20/2160
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot afsluiting van de Zuiderblokken in Drouwenermond en de belanghebbendheid van een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Platform Keelbos en het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn. De zaak betreft een verkeersbesluit waarbij een doodlopend stuk van de Zuiderblokken in Drouwenermond voor alle motorvoertuigen werd afgesloten door het plaatsen van verkeersbord C12. De stichting, eiseres, stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt bij het besluit, omdat het gebruik van de weg niet alleen diende voor agrarische ontsluiting, maar ook voor toegang tot langsparkeerplaatsen en als homo ontmoetingsplaats (HOP). De rechtbank oordeelde dat er een voldoende nauw verband was tussen het verkeersbesluit en de statutaire doelstellingen van de stichting, waardoor zij als belanghebbende moest worden aangemerkt. Het bezwaar van de stichting was ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door de gemeente. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om opnieuw op het bezwaar van de stichting te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de stichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

de stichting Stichting Platform Keelbos, te Nuth, eiseres

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn, verweerder

(gemachtigde: P. Lok).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit, Stcrt. 2019, 68347) heeft verweerder te kennen gegeven dat:
1. het doodlopende stukje van de Zuiderblokken in Drouwenermond zal worden afgesloten voor alle motorvoertuigen, door plaatsing van het bord C12 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals op de aan het besluit aangehechte tekening is aangegeven;
2. het bord C12 zal worden voorzien van het onderbord “uitgezonderd tractoren” (pictogram onderbord OB855).
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft de gronden van het beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Tot 1973 was de Zuiderblokken te Drouwenermond een doorgaande weg.
Door de voltooiing van de N374 in dat jaar is het een doodlopende weg geworden. De weg dient onder meer ter ontsluiting van een aantal landbouwpercelen.
1.2.
De Zuiderblokken en het omliggende gebied worden gebruikt als Homo Ontmoeting Plaats (HOP). Ten behoeve van dat gebruik wordt langs de Zuiderblokken geparkeerd. Ter plaatse is een Visvijver gelegen.
1.3.
Het verkeersbesluit behelst plaatsing van onderstaand bord, achter de toegang tot de Visvijver:
Afbeelding 1: bord C12 uit bijlage 1 van het RVV1990
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De bezwarencommissie van verweerders gemeente (de commissie) heeft een hoorzitting gehouden. Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen. Op 18 mei 2020 heeft de commissie advies uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres nietontvankelijk verklaard. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd:
“Wij hebben besloten om uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Wij zijn na het advies van de bezwarencommissie van oordeel dat u geen belanghebbende bent bij het bestreden besluit. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunt u alleen bezwaar maken tegen een besluit indien u belanghebbende bent bij dat besluit.
U heeft geen bijzonder, individueel belang bij het bestreden besluit. Volgens rechtspraak dient er, om als belanghebbende te worden aangemerkt, sprake te zijn van een belang waarmee men zich in voldoende mate onderscheidt van anderen. Het plaatsen van de onderschriftborden heeft voor alle (weg)gebruikers van het weggedeelte van de Zuiderblokken gevolgen doordat dit gedeelte niet meer met de auto toegankelijk is. U heeft om die reden geen bijzonder, individueel belang bij het bestreden besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers (ECLI:NL:RBNNE:2020:1788 en ECLI:NL:RBNNE:2020:1785).
De bezwarencommissie adviseert om uw bezwaarschrift niet inhoudelijk te behandelen. Wij hebben onze onafhankelijke bezwarencommissie verzocht om advies over uw bezwaarschrift van 18 december 2019. De bezwarencommissie vindt dat u niet als belanghebbende kunt worden aangemerkt. Het advies spreekt op dit punt voor zich. Wij kunnen instemmen met het advies en nemen dit advies over.”
De commissie heeft als volgt overwogen (voor zover hier van belang):
“De commissie overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Voorts heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds eerder overwogen dat een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit is indien hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers (ECLI:NL:RVS:2012:BX2597 en ECLI:NL:RBNNE:2020:1788).
[…]
Zoals gezegd dient er, om als belanghebbende te worden aangemerkt, sprake te zijn van een belang waarmee men zich in voldoende mate onderscheidt van anderen. De commissie is van oordeel dat de Stichting zich niet in voldoende mate onderscheidt van anderen. Het plaatsen van de onderschriftborden [de rechtbank leest: "onderborden"] heeft naar het oordeel van de commissie namelijk voor alle (weg)gebruikers van het betreffende gedeelte van de weg gevolgen doordat dit gedeelte niet meer met de auto toegankelijk is. (ECLI:NL:RBNNE:2020:1788 en ECLI:NL:RBNNE:2020:1785). Stichting Platform Keelbos heeft naar het oordeel van de commissie daarom geen bijzonder, individueel belang bij het bestreden besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.”
3. Artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder “belanghebbende” wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het derde lid bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4. Eiseres stelt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens haar heeft verweerder in zijn besluit het belanghebbenden-begrip ten onrechte beperkter toegepast dan het belanghebbenden-begrip van de Awb. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 8 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3945). In dit verband voert zij aan dat haar belanghebbendheid is getoetst aan de maatstaf die is bedoeld voor natuurlijke personen. Volgens eiseres dient het doodlopende weggedeelte niet slechts ter ontsluiting van aanliggende agrarische percelen maar ook voor toegang tot de langsparkeerstroken.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hij stelt zich op het standpunt dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS met de belanghebbende-eis een zekere begrenzing is beoogd voor het maken van bezwaar en het instellen van beroep. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om beroep tegen een verkeersbesluit open te stellen voor een ieder (zie o.a. de uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, www.rechtspraak.nl).
Bij verkeersbesluiten moet van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon alleen maar als belanghebbende bij een verkeersbesluit aan te merken is als hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit en dat belang moet zich in voldoende mate onderscheiden van dat van andere weggebruikers. Volgens hem heeft eiseres geen bijzonder individueel belang. In dit verband heeft hij verwezen naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 april 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1785 en ECLI:NL:RBNNE:2020:1788, www.rechtspraak.nl).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het vereist zijn van een
individueelbelang naar zijn aard een ongeschikt criterium voor beantwoording van de vraag of een
rechtspersoon, zoals eiseres belanghebbende is in de zin van de Awb. De uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2012 betreft niet een hoger beroep van een rechtspersoon. Aannemelijk is daarom dat de verwijzing naar "een persoon" in rov. 2.4.1. van die uitspraak zo moet worden uitgelegd dat is bedoeld te verwijzen naar
natuurlijkepersonen, in tegenstelling tot rechtspersonen.
4.2.2.
Beoordeeld moet daarom in dit geval worden of eiseres een collectief en/ of algemeen belang behartigt dat op één lijn kan worden geplaatst met een eigen belang in de zin van de jurisprudentie over artikel 1:2 van de Awb (vgl. rechtsoverweging 11.1. van de uitspraak van de ABRvS van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1064 en rechtsoverweging 2.2. van de uitspraak van de ABRvS van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2631).
4.2.3.
Eiseres heeft bij bestuursbesluit van 1 april 2005 de tekst van artikel 3 van haar statuten gewijzigd. Bij akte van 9 juni 2006 is ter uitvoering van dat besluit de tekst van artikel 3 van die statuten gewijzigd vastgesteld. Dat artikel luidt met ingang van 10 juni 2006 (voor zover hier van belang), als volgt:
“Artikel 3
DOEL
De stichting heeft een breed scala van doelstellingen zoals hieronder beschreven
zijn:
1-2. […]
3. De stichting heeft ten doel om te streven naar het open houden van openbare verzorgingsplaatsen, parkeerplaatsen en andere plaatsen zonder voorzieningen en behartigt de belangen van al de bezoekers daarvan.
4-8. […]
9. De stichting heeft ten doel om te streven naar het open houden van homo ontmoetingsplaatsen, en behartigt de belangen van al de bezoekers van deze plaatsen.
10-11. […]
12. Al de hierboven opgesomde doelstellingen van de stichting zijn: opgesomd in willekeurige volgorde van belang, opgesteld in de meest ruime zin van het woord én hebben betrekking op lokaal, provinciaal, nationaal alsmede internationaal niveau.”
4.2.4.
Niet in geschil is dat eiseres feitelijke werkzaamheden (heeft) verricht ter verwezenlijking van de statutaire doelstellingen. Het gaat dan om het maken van zogenoemde hand-outs met voorlichting over het bestuursprocesrecht en gericht op het beargumenteren van haar mening dat het gebruik als HOP valt onder "normaal gebruik" en het onder de aandacht brengen van besluitvorming van verweerder bij de raad van verweerders gemeente.
4.2.5.
Namens eiseres is ter zitting naar voren gebracht dat bezoekers van de HOP in grote lijnen op twee verschillende manieren daarvan gebruik maken:
a. Doordat twee personen met elkaar een afspraak maken waarna zij, in verschillende auto’s, naar de HOP rijden met het doel elkaar daar te ontmoeten
en/ of
b. Doordat een bezoeker van de HOP langs de andere aanwezige auto’s rijdt om te bekijken of hij een andere aanwezige wenst te ontmoeten (“
cruisen”).
4.2.6.
Aannemelijk is dat het doodlopende weggedeelte niet slechts ter ontsluiting van aanliggende agrarische percelen diende, maar ook voor toegang tot langsparkeerplaatsen. Gelet op de twee verschillende manieren van gebruik, zoals hiervoor omschreven, dient te worden geoordeeld dat dit gebruik valt onder het collectieve belang dat eiseres behartigt. Derhalve is er een voldoende nauw verband tussen het verkeersbesluit en de statutaire doelstellingen van eiseres.
4.2.7.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat eiseres in dit concrete geval als belanghebbende moet worden aangemerkt bij het primaire besluit, in de zin van de Awb. Het bezwaar daartegen is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
Proceskosten
6. [gemachtigde 1] , één van de gemachtigde van eiseres, heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de volgende proceskosten:
a. Reis- en verblijfskosten tot een bedrag van € 76,88.
b. Verletkosten, € 507,–, waarvan € 169,– gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting.
c. Verschotten tot een bedrag van € 100,–.
6.1.
Artikel 8:75 van de Awb bepaalt dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar […] redelijkerwijs heeft moeten maken. […] Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
6.2.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de vorige alinea, is het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
6.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot gedeeltelijke betaling van de door (de gemachtigden van) eiseres gemaakte proceskosten. Daartoe overweegt zij als volgt.
Reis- en verblijfkosten
6.4.1.
De rechtbank stelt vast dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de gevraagde vergoeding voor reiskosten.
6.4.2.
De rechtbank overweegt dat [gemachtigde 1] als adres in het beroepschrift van eiseres heeft vermeld: [adres 1] . Uit de factuur van B&B [B&B] (factuurnummer [nummer] ) begrijpt de rechtbank dat [gemachtigde 2] is gefactureerd als [naam] en dat zijn adres [adres 2] is.
6.4.3.
De rechtbank stelt de reiskosten vast op € 65,24, waarvan € 55,10 is toe te rekenen aan de reis Nuth-Groningen, v.v. per openbaar middel van vervoer, laagste klasse en € 10,14 voor het gebruik van een auto voor de rit van [adres 2] naar Guyotplein 1, te Groningen (36,2 kilometer tegen een tarief van € 0,28 per kilometer).
De rechtbank is van oordeel dat de geclaimde verblijfkosten niet noodzakelijkerwijs zijn gemaakt, gelet op het tijdstip van de zitting.
6.4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de reis- en verblijfskosten zal vaststellen op een bedrag van € 55,10 voor [gemachtigde 1] en € 10,14 voor [gemachtigde 2] .
Verletkosten
6.4.6.
Bij brief van de griffier van de rechtbank van 8 december 2020 is eiseres uitgenodigd voor de zitting die is gehouden op 27 januari 2021, om 13.00. Ter onderbouwing van de verletkosten van [gemachtigde 1] is een loonafrekening van [bedrijf] overgelegd die toeziet op de periode 1 december tot en met 31 december 2019. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is om verweerder te veroordelen in de verletkosten tot een bedrag van € 161,–.
Overige kosten
6.4.7.
De uitgaven voor de maaltijdcheque (€ 7,63) zijn geen kosten als bedoeld in het Bpb. Die komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Kosten bezwaarfase
6.4.8.
Het is aan verweerder om in het te nemen besluit op bewaar een standpunt in te nemen over de vergoedbaarheid van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken (artikel 7:15, tweede lid, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,– (zegge: driehonderd vierenvijftig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ( [gemachtigde 1] ) tot een bedrag van € 216,10 (zegge: tweehonderd zestien euro en tien centen) en ( [gemachtigde 2] ) tot een bedrag van €10,14 (zegge: tien euro en veertien centen);
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af voor zover is verzocht een hoger bedrag te vergoeden dan hiervoor vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, als griffier, op 12 mei 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is buiten staat te tekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.