Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3.
Met betrekking tot feit 1 merkt de officier van justitie op dat uit de getuigenverklaringen en het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (VOA) blijkt dat verdachte meerdere ernstige verkeersfouten heeft gemaakt alvorens hij inreed op de drie personen die daarbij gewond zijn geraakt. Verdachte verkeerde daarbij onder invloed van alcohol en reed zonder rijbewijs. Het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Aan alle drie slachtoffers werd zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Met betrekking tot feit 2 blijkt uit het uitgevoerde bloedonderzoek dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden. Aan de formele eisen die worden gesteld aan een dergelijk onderzoek is voldaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en van feit 2.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 kort gezegd aangevoerd dat de VOA niet heeft kunnen vaststellen dat er te hard is gereden, dat verder niet is gebleken van ernstige verkeersfouten en dat niet is vast te stellen dat verdachte te veel alcohol had genuttigd, gelet op gebreken in het daarnaar ingestelde bloedonderzoek. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is geen sprake, nu het niet onder controle hebben van de brommer niet valt aan te merken als een ernstige verkeersfout. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte eerst over het voetgangersgedeelte reed en vervolgens met snelheid van de stoep af het lagergelegen fietspad opreed. Dit is waar de VOA van uitgaat in zijn conclusie, op basis van de verklaring van getuige [getuige] . Getuige [getuige] heeft echter verklaard dat verdachte op de rotonde reed. Deze verklaringen zijn strijdig met elkaar. De verklaring van getuige [getuige] kan niet worden gebezigd tot het bewijs van onvoorzichtig rijden. Bovendien is het veroorzaakte letsel ontstaan nu de slachtoffers in deze zaak, zich bevonden op de openbare weg. Een plek waar geen voetgangers horen te staan, noch waar deze verwacht hadden mogen worden.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat er aan het ingestelde bloedonderzoek naar het alcoholpromillage dusdanige gebreken kleven dat de uitkomst van dit bloedonderzoek van het bewijs uitgesloten dient te worden. Hij heeft hierbij gewezen op artikel 12 lid 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder te noemen: het Besluit) betreffende afname bloed binnen 90 minuten; artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit (zo spoedig mogelijke toezending van het bloed aan een laboratorium) en artikel 16 lid 1 van het Besluit (onderzoek van het bloed binnen 2 weken na ontvangst door het laboratorium). De in het Besluit in deze artikelen gestelde termijnen zijn volgens de raadsman overschreden, terwijl het in alle drie gevallen gaat om een strikte waarborg ten aanzien van de kwaliteit van het bloedonderzoek. Schending van een dergelijke strikte waarborg dient te leiden tot vrijspraak.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2: vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Nadat door verdachte op 20 april 2019 omstreeks 19.00 uur een ongeval veroorzaakt was, vond het eerste contact van de politie met verdachte plaats om 19.05 uur. Om 19.15 uur werd verdachte verzocht mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek naar alcohol, hieruit bleek een indicatie voor een te hoog alcoholgebruik. Vervolgens werd, in verband met zijn verblijf in het ziekenhuis, verdachte verzocht om mee te werken aan een bloedonderzoek in plaats van een ademtest. De bloedafname vond plaats om 20.40 uur. De verbalisant heeft zich ervan vergewist dat de bloedmonsters werden verzonden naar Eurofins Forensics te Brugge. Verzocht werd onderzoek te doen naar alcohol én drugs. Eurofins Forensics te Brugge geeft in zijn rapport van 12 juli 2019 onder het kopje “Drugs in het verkeer” aan dat de bloedmonsters zijn ontvangen op 2 mei 2019 en dat het bloedonderzoek door het laboratorium is verricht op 12 juli 2019. Vermeld wordt daarbij dat “de periode van twee weken voor het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 16 lid 1 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is overschreden omdat het binnen die tijd niet door het beschikbare personeel kon worden verricht.”
Bovenstaande gang van zaken met betrekking tot tijdstippen en data blijkt uit de onderstaande processtukken:
1. Het ambtsedig proces-verbaal met het nummer PL0100-2019099594, doorgenummerd van 1 tot en met 175, met sluitingsdatum 14 november 2019.
Pag. 50-52 Proces-verbaal rijden onder invloed van 22 augustus 2019waarin wordt vermeld:
Op zaterdag 20 april 2019 om 18:50 uur kreeg ik, [verbalisant ] , kennis van
een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Wilhelminasingel, 7741 HK Coevorden (thv trein station). Ik heb op zaterdag 20 april 2019 om 19:15 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Ik heb de verdachte niet bevolen zijn medewerking te verlenen
aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Reden geen bevel ademanalyse: verdachte werd voor de behandeling van zijn
verwondingen overgebracht naar het ziekenhuis. Daarom is er besloten om direct over
te gaan tot afname van bloed en dit in het ziekenhuis te laten doen. Op zaterdag 20 april 2019 om 20:40 uur, heeft de arts, M. van Leeuwen in aanwezigheid
van ons, [verbalisant ] en [verbalisant ] , de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik, [verbalisant ] , heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar Eurofins Forensics te Brugge.
2. Het ambtsedig proces-verbaal met het nummer PL0100-2019099594, doorgenummerd van 1 tot en met 175, met sluitingsdatum 14 november 2019.
Pag. 53 Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed,waarin wordt vermeld dat het eerste contact van de politie met verdachte plaatsvond om 19.05 uur en waarin wordt verzocht een onderzoek te doen naar alcohol en drugs met het oog op de Wegenverkeerswet 1994.
3. Het ambtsedig proces-verbaal met het nummer PL0100-2019099594, doorgenummerd van 1 tot en met 175, met sluitingsdatum 14 november 2019.
Rapport drugs in het verkeer van Eurofins van 12 juli 2019.op pag. 2 van dit rapport (pag. 55 dossier) wordt vermeld: Ontvangen van Politie Eenheid BT Emmen, Datum ontvangst 02-05-2019. Op pag. 3 van dit rapport (pag. 56 dossier) staat de uitslag van het bloedonderzoek en wordt vermeld dat de periode van twee weken voor het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is overschreden omdat: het binnen die tijd niet door het beschikbare personeel kon worden verricht.
Met betrekking tot de gevoerde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 12 lid 3 van het Besluit
Dit artikel luidt:
Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
De vorige volzinnen zijn niet van toepassing indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van alcohol.
Nu er geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 4 (onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties) of 8 (speekselonderzoek) van het Besluit, en het onderzoek tevens betrekking heeft op een onderzoek naar drugs, diende het bloed, overeenkomstig artikel 12 lid 3 van het Besluit afgenomen te worden binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek.
Niet alleen de uitslag van de voorlopige ademtest maar ook het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval was aanleiding om verdachte te verzoeken mee te werken aan een bloedonderzoek naar drugs en alcohol. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het eerste contact met verdachte direct na het ongeval heeft te gelden als het in artikel 12 lid 3 van het Besluit bedoelde eerste contact, derhalve op 20 april 2019 om 19.05 uur. De bloedafname om 20.40 uur heeft derhalve plaatsgevonden net buiten de termijn van anderhalf uur.
Het voorschrift als bedoeld in artikel 12 lid 3 van het Besluit is derhalve niet in acht genomen. Gelet echter op het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 ECLI:NL:HR 2021:619 behoort de termijn van anderhalf uur niet tot de strikte waarborgen waaraan een bloedonderzoek behoort te voldoen. Deze (geringe) overschrijding van de termijn leidt derhalve niet tot de conclusie dat de uitkomst van het bloedonderzoek niet tot bewijs zou mogen dienen.
Artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit
Dit artikel luidt:
1 Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Deze bepaling brengt mee dat bij de bloedafname de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk worden of wordt bezorgd bij een laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid van het Besluit.
Zoals hierboven werd vastgesteld zijn de bloedmonsters op 20 april 2019 bij verdachte afgenomen en heeft de verbalisant zich ervan vergewist dat de bloedmonsters zijn verzonden naar het laboratorium van Eurofins te Brugge. Wanneer verzending heeft plaatsgevonden blijkt uit dit proces-verbaal echter niet. Uit het ‘Rapport drugs in het verkeer’ van 12 juli 2019 blijkt dat de bloedmonsters eerst zijn ontvangen op 2 mei 2019. Desgevraagd heeft de officier van justitie aangegeven geen nadere informatie te kunnen verstrekken met betrekking tot de verzending van de bloedmonsters.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen op welke datum de bloedmonsters zijn verzonden, noch wat er tussen die datum en de datum op welke het laboratorium in België de monsters heeft ontvangen, met de bloedmonsters is gebeurd. De rechtbank kan slechts vaststellen dat de bloedmonsters op 2 mei 2019 en daarmee 12 dagen na het afnemen daarvan, in een geaccrediteerd laboratorium in België zijn aangekomen. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. De rechtbank oordeelt dan ook dat niet kan worden vastgesteld of de betreffende waarborg is nageleefd.
De vraag die vervolgens rijst is of deze bepaling behoort tot de zogenoemde “strikte waarborgen” waaraan het bloedonderzoek moet voldoen. In navolging van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het hof van 24 maart 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:2718). Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten.
Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van alcohol een brommer heeft bestuurd.
Artikel 16 lid 1 van het Besluit
Ten overvloede gaat de rechtbank in op de schending van artikel 16 lid 1 van het Besluit. Dit artikel bepaalt dat het onderzoek door het laboratorium moet plaatsvinden binnen twee weken na ontvangst van het bloedmonster. De rechtbank is, onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 2 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:949 van oordeel dat deze termijn niet behoort tot de strikte waarborgen waaraan het bloedonderzoek moet voldoen. Hoewel van overschrijding van de in dit artikel genoemde termijn sprake is leidt deze overschrijding niet tot de conclusie dat de uitkomst van het bloedonderzoek niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden. Op grond van de overweging inzake artikel 13 lid 1 sub d komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 primair: bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor het onder 1 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 29 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 20 april 2019 heb ik met mijn brommer te Coevorden gereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte 21 april 2019, opgenomen op pagina 159 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019099594 van 14 november 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Ik ben aan het eind van de middag ergens, ik weet niet meer hoe laat, een klein rondje gaan rijden. Ik kwam bij een kennis terecht, die had een barbecue en daar heb ik een paar biertjes gedronken en daarna wilde ik naar huis rijden. Ik heb daar 5 of 6 biertjes gehad denk ik, normale flesjes van 0,33 liter ofzo.
Ik twijfelde of ik moest gaan rijden, ik had gedronken dus kon het beter niet doen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2019, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zaterdag 20 april 2019 omstreeks 18.52 uur kregen wij verbalisanten de melding om te gaan naar de Wilhelminasingel ter hoogte van het station te Coevorden. Aldaar had een aanrijding plaatsgevonden tussen een brommer en voetgangers. Op de Wilhelminasingel te Coevorden is men bezig met bouwwerkzaamheden om een voetgangerstunnel onder het spoor te maken. De bouwplaats is afgesloten door middel van hekwerk. Bij het hekwerk stond gezien vanaf de rotonde bij het Stationsstraat te Coevorden als eerste getuige [getuige] . Naast getuige [getuige] , aan de linkerzijde, stond slachtoffer [slachtoffer 1] met zijn fiets, aan de linkerzijde van [slachtoffer 1] stond [slachtoffer 2] en aan de linkerzijde van [slachtoffer 2] stond zijn moeder [slachtoffer 3] . Naast [slachtoffer 3] stond
getuige [getuige] met zijn fiets. Allen verklaarden tegen het hek aan te staan. Het hek was gedeeltelijk geplaatst op het aldaar gelegen fietspad.
Omstreeks 19.05 uur had ik, verbalisant, contact met [verdachte] , later genoemd als verdachte. Ik rook dat de adem van de verdachte rook naar het inwendig gebruik van alcohol.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 21 april 2019, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Gisteravond rond 18.45 uur stond ik samen met een verkeersregelaar, een andere man, mijn vader, ik, mijn moeder en daarna nog iemand bij het Station Coevorden. Ik zag een zwart met rode bromfiets hoog in de toeren, aankomen. Hij reed hard. Ik zag hem over een hobbel gaan. Deze hobbel is volgens mij de afscheiding tussen het fietspad en de rijbaan. Hij raakte de macht over het stuur kwijt. Ik zag, dat hij begon te slingeren. Ik schrok en kroop met mijn voorkant tegen het hekwerk, dat om de bouw bij het station is geplaatst. Ik zag dat de bromfietser de eerste persoon, dat was de verkeersregelaar, miste, de tweede persoon raakte hij, mijn vader miste hij weer, waarna ik geraakt werd. Vervolgens zag ik, dat hij mijn moeder raakte, mijn moeder lag op de grond.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 21 mei 2019, opgenomen op pagina 152 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Van mijn rechter been is het scheenbeen op twee plaatsen gebroken. Het kuitbeen is op één plaats gebroken. Bij het scheenbeen is een hap uitgeslagen. Ik mag het zes weken niet belasten. Als het goed gaat mag ik vanaf 5 juni, na controles, beginnen met revalideren. Als het niet goed is moet ik weer onder het mes.
U vraagt waar de bromfiets op de bewuste dag vandaan is gekomen. Ik keek naar de rotonde. Ik keek naar rechts. Ik zag een brommer op het fietspad. Vanuit mijn positie links van de weg. Ik zag dat hij vanuit de richting van het station kwam. Ik zag dat hij hard tegen de stoeprand aan knalde van de middengeleider tussen het fietspad en de rijbaan. Ik zag dat de voorvork helemaal inveerde. Ik zag dat het voorwiel omhoog kwam. Het voorwiel kwam op de rijbaan. De voeten van de bestuurder kwamen los van de stepjes en zwabberden langs de brommer.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 21 april 2019, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Gisteravond, rond 18.45 uur stond ik met mijn man en zoon [slachtoffer 2] te kijken naar de bouw van de tunnel bij het Station in Coevorden. Er stond een verkeersregelaar, daarnaast stond een man met een fiets, daarna mijn man, daarna [slachtoffer 2] en daarna ik en daarna nog weer een man met een fiets. Ik zag en hoorde een bromfietser aankomen, en dacht wat gaat hij dicht langs het publiek. Ik heb gezien, dat de eerste man met de fiets werd geraakt en ik werd zelf ook geraakt. Ik viel op de grond. Hij reed onnozel erg hard. Hij klonk als een crossmotor.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 21 mei 2019, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik heb de voorste kruisbanden ingescheurd van mijn rechter knie, forse kneuzingen met vocht in de knie en vocht in het bot. Ik moet misschien nog geopereerd worden. Ik kan nog steeds niet lopen. Volgens de artsen moet ik wellicht één tot anderhalf jaar revalideren. De artsen weten ook niet of het überhaupt wel goed gaat komen.
Ik vond dat de brommer heel snel reed. Ik maak dat op uit het feit dat hij heel snel bij ons was.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 21 april 2019, opgenomen op pagina 134 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 20 april 2019 omstreeks 18:15 uur stond ik met mijn fiets op het afgesloten fietspad naar de bouwplaats te kijken. Ik keek naar de bouwplaats van het nieuwe station. Ik stond er in ieder geval met nog 4 personen te kijken. Op een gegeven moment hoorde en zag ik een bromfiets op volle snelheid aan komen rijden. Ik zeg op volle snelheid omdat ik zag dat de bromfiets hard reed en veel toeren (lawaai) maakte. In een fractie erna werd ik aangereden door deze bromfiets. Ik weet dat de bromfiets gewoon recht op me af reed en me vervolgens raakte. Na de aanrijding zag ik dat hij nog meer mensen had aangereden en er meerdere gewonden waren.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 12 juli 2019, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Mijn letsel is: ingeklapte long, gekneusde rib, linker been diepe vleeswond,
kuitbeenbreuk, huidtransplantatie omdat de vleeswond niet dicht wilde. Ruim een jaar
revalidatie voordat honderd procent herstel is gerealiseerd. De vleeswond gaat nu
goed dicht. Het kuitbeen heelt langzaam. Dit groeit minder goed aan elkaar. Ik heb
ook nog een bacteriële infectie gehad. Vanaf 8 juli 2019 ben ik op therapeutische basis weer begonnen. Ik werk nu zes uren per week.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 24 april 2019, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Afgelopen zaterdag 20 april 2019, omstreeks 18.45 uur zat ik op het balkon. Vanaf
het balkon heb ik zicht op het busstation aan de Stationsstraat. Ik kijk dan over de
rotonde van de Stationsstraat richting Dalen. Op een gegeven moment zag ik een
brommer aankomen. Ik zag deze brommer vanaf de Stationsstraat de busremise oprijden.
Dit ging met een gigantische snelheid. In ieder geval harder dan een brommer normaal
rijdt. De bromfietser reed daarbij over een voetgangersgedeelte. Ik zag dat de
bromfietser over het busstation richting de Wilhelminasingel ging. Hij reed over de
middelste van de drie bushaltes. Het busstation heeft namelijk drie stroken voor de
bus. Daarna reed de brommer in een rechte lijn door over de stoep. Hij reed toen
naast de rotonde. Vervolgens reed hij richting het fietspad dat naast de Wilhelminasingel ligt. Daar liggen twee dikke keien/bollen. Hij reed links langs deze bollen en miste deze op een haar. Ik zag dat hij het fietspad schuin overstak en tegen de stoeprand van de middengeleider knalde. Ook dit ging met een hoge snelheid. Ik denk dat hij wel een 50 à 60 km/h uur heeft gereden. Ik zag dat de brommer en de bestuurder de lucht in stuiterden.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 23 april 2019, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 20 april 2019 omstreeks 18:45 uur stond ik in mijn functie als verkeersregelaar op de Wilhelminasingel bij het NS-station in Coevorden. Ik zag vanaf de Stationsstraat in de richting van het Stationsplein en het verlengde van de Wilhelminasingel, een bromfiets aankomen. Ik zag dat deze bromfiets een behoorlijke snelheid had en slingerde. Hij reed op dat moment op het fietspad, hij reed wel met een snelheid van 60 à 70 kilometer per uur als ik het moet schatten.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse proces-verbaalnummer 20042019.1545.4213 van 28 juli 2019 opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij zagen dat aan beide zijden van de rijbaan, ter hoogte van de aanrijding, een rood gekleurde fietsstrook was gesitueerd, van ongeveer 1,0 meter breed. Deze fietsstrook was middels een doorgetrokken streep gescheiden van de rijstroken voor het overige verkeer. Wij zagen dat op deze fietsstrook de afbeelding van een fiets was aangebracht. Bromfietsen mogen niet op een fietsstrook rijden. Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/h en voor bromfietsen maximaal 45 km/u op de rijbaan. De rijbaan was gedeeltelijk afgesloten en het verkeer werd geregeld door verkeersregelaars in verband met werkzaamheden naast de rijbaan.
Gezien in de rijrichting van bromfietser waren in verband met werkzaamheden, hekken geplaatst naast de fietsstrook. Wij zagen dat het verkeer werd geregeld door verkeersregelaars, in verband met zogenaamde Dumpers die naar en van de bouwplaats reden. Wij hoorden van de collega’s ter plaatse dat het verkeer voor de aanrijding ook werd geregeld door verkeersregelaars.
Wij zagen op de verhoogde verkeersgeleider, op de insluitband, tussen fietspad en de rijbaan een recente kras. Deze kras was recent, wij zagen namelijk dat de kras schoon was. Wij zagen dat van de standaard, gemonteerd aan de linkerzijde van de bromfiets, het uiteinde beschadigd was. Wij zagen dat de krassen hierop schoon waren en derhalve recent waren. Tevens zagen wij dat een gedeelte van het metaal blauw verkleurd was. Waarschijnlijk is dit ontstaan door de botsing/schuren over de voornoemde insluitband van de verhoogde verkeersgeleider.
Ik zag dat de standaard eenvoudig/gemakkelijk uitklapte, na het optillen van de
achterzijde van de bromfiets en vervolgens het achterwiel op de ondergrond laten vallen. Ik zag dat door deze kracht de standaard uitklapte in zijn uiterste positie, bedoeld om de bromfiets te kunnen parkeren.
Naar aanleiding van de afgelegde verklaringen zijn door mij op 16 mei proefnemingen gehouden. Om vast te stellen of het mogelijk was dat de standaard het krasspoor op de verhoogde insluitband had veroorzaakt. Ik zag dat in de rijrichting die de bromfiets, gezien de afgelegde verklaringen gehad moet hebben, dat de bromfietser dan over het voetpad moest hebben gereden. Ik zag dat het voetpad verhoogd lag ten opzichte van het fietspad. Indien de bestuurder van de bromfiets van het verhoogde voetpad op het fietspad had gereden, is het goed mogelijk dat door kracht, veroorzaakt door het hoogteverschil, de standaard is uitgegaan in de uiterste positie.
Conclusie/vermoedelijke toedracht
Gezien onze bevindingen zal waarschijnlijk het volgende hebben plaats gevonden. De
bromfiets reed, gezien de verklaringen van getuigen over de opstelplaatsen (haltes) bestemd voor bussen (busstation), gelegen, rechts, naast de Stationsstraat, gezien in de rijrichting van de bromfietsbestuurder. De bromfietser reed waarschijnlijk in een rechte lijn in de richting van de Wilhelminasingel. Hierbij reed hij dan over het voetpad. Toen de bromfietsbestuurder van het voetpad reed, het fietspad op, ging waarschijnlijk door het hoogteverschil veroorzaakte kracht, zijn standaard in de uiterste stand (parkeren) staan. Bij het oprijden van de verhoogde verkeersgeleider is de standaard, gezien de aangetroffen sporen, in contact geweest met de betonnen trottoirband. Waarschijnlijk is hij mede hierdoor de controle over zijn voertuig verloren en aan de rechterzijde van de rijbaan gelegen fietspad terechtgekomen waarbij het vervolgens in botsing kwam met de voetgangers en de door hen meegevoerde fietsen. De constructiesnelheid van de bromfiets bleek 70 km/u te zijn.
De rechtbank leidt uit eerdergenoemde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af met betrekking tot de onder 1 primair ten laste gelegde toedracht van het ongeval.
Verdachte reed op een brommer komende uit de richting van het station langs de rotonde over het voetgangersgedeelte het links van hem gelegen fietspad op. Vervolgens reed hij rechtdoor het verhoogde gedeelte tussen fietspad en rijbaan op. Op dat moment verloor hij de macht over het stuur, doordat de stander van zijn brommer het verhoogde straatgedeelte raakte. Hierbij werden drie personen aangereden, die op de gedeeltelijk afgesloten weg stonden te kijken naar de bouwwerkzaamheden bij het station. Zij raakten ernstig gewond.
De weg die verdachte heeft gevolgd blijkt uit de bevindingen van de VOA met betrekking tot het aangetroffen krasspoor en de schade aan de standaard van de brommer en getuigenverklaringen. De rechtbank wijst in dit verband naar de verklaring van getuige [getuige] , die verklaarde dat verdachte vanaf de busbanen in één lijn rechtdoor reed, vlak langs de naastgelegen bollen, het fietspad op en weer af voor hij ten val kwam en de verklaring van getuige [slachtoffer 2] die verklaart dat hij de brommer over de hobbel zag gaan die de afscheiding tussen het fietspad en de rijbaan vormt en toen de macht over het stuur kwijtraakte. Beide getuigenverklaringen passen bij de bevindingen van de VOA met betrekking tot het aangetroffen krasspoor.
De namens verdachte ingenomen stelling dat hij, overeenkomstig de verklaring van getuige [getuige] , over de rotonde is gereden en geen verkeersfouten heeft gemaakt, komt niet overeen met de plaats waar het krasspoor, dat veroorzaakt is door de standaard van verdachtes brommer, is aangetroffen getuige de foto’s op pagina 30 van het rapport van de VOA. Verdachte reed kort voor het ongeval op het fietspad en kwam vervolgens op de fietsstrook. Op het fietspad was het rijden met een brommer niet toegestaan.
Er is geen technisch bewijs van de snelheid waarmee verdachte heeft gereden gevonden. Wel spreken getuigen over de hoge snelheid waarmee verdachte reed, hiermee acht de rechtbank in elk geval wel bewezen dat verdachte niet reed met een snelheid passend bij de verkeerssituatie. De rechtbank wijst op de verschillende getuigenverklaringen ( [slachtoffer 2] : hij reed hard; [slachtoffer 1] : ik zag een bromfiets op volle snelheid aankomen; [slachtoffer 3] : hij reed onnozel erg hard; [getuige] : dit ging met een gigantische snelheid. In ieder geval harder dan een brommer normaal rijdt; [getuige] : hij reed wel met een snelheid van 60 à 70 kilometer per uur als ik het moet schatten).
Verdachte heeft hierbij bovendien onder invloed van alcohol gereden als bedoeld in artikel 8, eerste lid WVW 1994. Hoewel, gelet op hetgeen is overwogen bij feit 2 ten aanzien van het bloedonderzoek, de uitkomst van dit onderzoek niet als bewijs kan dienen voor overtreding van artikel 8 WVW 1994, is de rechtbank van oordeel dat zich voldoende ander bewijs in het dossier bevindt voor het bewijs van overtreding van artikel 8, eerste lid WVW 1994.
De verbalisant die verdachte aanhield, heeft geconstateerd dat de adem van verdachte rook naar het inwendig gebruik van alcohol en verdachte heeft in het verhoor verklaard dat hij alcohol had gedronken (5 of 6 biertjes) nadat hij eind van de middag op een barbecue was beland, hetgeen hij later nog bevestigde bij zijn bezoek aan de SEH van het ziekenhuis. Gelet op het tijdsstip waarop verdachte alcohol had gedronken en de hoeveelheid genuttigd bier kan het niet anders zijn dan dat verdachte op het moment van het veroorzaken van het ongeval (nog) zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Verdachte heeft drie voetgangers aangereden met zijn bromfiets terwijl hij reed met een te hoge snelheid, reed op een plek waar hij niet mocht rijden, terwijl hij onder invloed was van alcohol en niet beschikte over een rijbewijs (feit 3). Voorts is het geenszins zo dat verdachte niet had hoeven te rekenen op de aanwezigheid van voetgangers op de rijbaan. De voetgangers bevonden zich op de fietsstrook waarover verdachte in het geheel niet mocht rijden. Vanuit de rijrichting van verdachte had hij bovendien vol zicht op deze werkzaamheden en de zich daar bevindende personen.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3: bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 3, het rijden zonder rijbewijs, wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 april 2021;
2. de uitdraai met de gegevens over verdachte zoals opgenomen op pag. 60 van het ambtsedig proces-verbaal met het nummer PL0100-2019099594.