ECLI:NL:RBNNE:2021:1926

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
LEE 20/2768
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de korpschef om ongeval als dienstongeval aan te merken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie. De eiser had op 10 maart 2020 een ongeval gehad tijdens zijn kantoorwerkzaamheden, waarbij hij ten val kwam uit een lift die defect was. De korpschef weigerde het ongeval als dienstongeval aan te merken, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ongeval niet voldoet aan de definitie van een dienstongeval zoals vastgelegd in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De rechtbank oordeelde dat kantoorwerkzaamheden in het algemeen geen verhoogd risico op ongevallen met zich meebrengen, en dat het defect aan de lift geen bijzondere omstandigheid was die het ongeval als dienstongeval kon kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat er geen verband was tussen de opgedragen werkzaamheden en een verhoogd risico dat tot het ongeval had geleid. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd de weigering van de korpschef om het ongeval als dienstongeval aan te merken, bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 20/2768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C.M. Dekkers en W. Bot)

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd het ongeval van eiser als dienstongeval aan te merken.
Bij besluit van 5 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft een medewerker van verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 november 2020 (de bekrachtiging) heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een online beeldverbinding (Skype) op 15 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 10 maart 2020 is eiser gestruikeld en gevallen, toen hij tijdens de uitvoering van zijn (kantoor)werkzaamheden uit de lift stapte. De vloer van de lift stond ongeveer 15 centimeter lager dan de verdiepingsvloer. Eiser heeft door zijn val letsel aan zijn rug opgelopen.
2. Eiser heeft verweerder verzocht zijn ongeval als dienstongeval aan te merken. Verweerder heeft dat geweigerd, omdat het ongeval niet voldoet aan de definitie van een dienstongeval zoals weergegeven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Wel mocht eiser zijn reeds gemaakte eenmalige medisch noodzakelijke kosten declareren, voor zover die kosten niet door zijn ziektekostenverzekeraar werden vergoed.
3. Eiser vindt dat het ongeval wel als dienstongeval moet worden aangemerkt. Hij liep, in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden, een verhoogd risico op ongevallen vanwege het defect aan de lift.
4. Het bestreden besluit is onbevoegd genomen. Met de bekrachtiging heeft verweerder het bestreden besluit vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), richt het beroep van eiser zich daarom mede tegen de bekrachtiging. Omdat eiser niet benadeeld is door het feit dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen, zal de rechtbank dat gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z van het Barp is er sprake van een dienstongeval als een ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en het ongeval niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Artikel 54 van het Barp biedt politieambtenaren de mogelijkheid om schade die zij lijden als gevolg van dienstongevallen op hun werkgever te verhalen. Aan artikel 54 van het Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen, zie de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986.
6. Voordat een ongeval aangemerkt kan worden als een dienstongeval moet er dus een bepaald verband bestaan tussen de opgedragen werkzaamheden en een verhoogd risico dat tot het ongeval heeft geleid. In dit geval ontbreekt dat verband. Eiser is op ongelukkige wijze ten val gekomen in de uitoefening van zijn dagelijkse kantoorwerkzaamheden. Het defect aan de lift is in die zin bijzonder dat het niet elke dag voorkomt dat de lift op kantoor defect is. Dat is alleen wel een omstandigheid die op elk ander kantoor ook voor kan komen en die niet inherent is aan het verrichten van de werkzaamheden van een politieambtenaar. Hoewel het defect aan de lift daarom niet een alledaagse omstandigheid is, is het geen bijzondere omstandigheid waaronder de opgedragen werkzaamheden moeten worden verricht. Kantoorwerkzaamheden bergen in het algemeen geen verhoogd risico op ongevallen in zich. Wanneer zich onverhoopt toch een ongeluk voordoet in de uitvoering van kantoorwerkzaamheden kan dat niet als een dienstongeval worden aangemerkt, ook al vindt dat ongeluk plaats op een politiebureau.
7. Het voorgaande brengt mee dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd het ongeval als een dienstongeval aan te merken. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.W. Brand, rechter, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Heeft uw zaak spoed en moet tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.