ECLI:NL:RBNNE:2021:19

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
18/147614-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank over openlijke geweldpleging, mishandeling en verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere geweldsdelicten en een verkeersongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 mei 2020 openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] door met een Bacardifles op diens hoofd te slaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor poging tot moord of doodslag, maar dat er wel sprake was van openlijke geweldpleging. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van zijn vriendin [slachtoffer 2] op verschillende data, waarbij hij haar met een elleboog en gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen en haar in de rug heeft getrapt. De rechtbank achtte de mishandelingen wettig en overtuigend bewezen, evenals de aanwezigheid van een hennepplantage en diefstal van stroom. In een ander parketnummer werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor een verkeersongeval op 23 april 2019, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opliep door de onvoorzichtige rijstijl van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/147614-20,
ter terechtzitting gevoegd parketnummers 18-253587-19 en 18-271870-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/147614-20
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen met zijn medeverdachte(n) (na telefonisch en/of WhatsApp contact) naar die [slachtoffer 1] is gegaan en/of (daarbij) een fles (Bacardi) te hebben meegenomen, en/of (vervolgens) plotseling en/of onverhoeds die [slachtoffer 1] (met kracht) met die fles op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, althans die fles tegen het hoofd heeft gegooid, en/of die [slachtoffer 1] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen met zijn medeverdachte(n) (na telefonisch en/of WhatsApp contact) naar die [slachtoffer 1] is gegaan en/of (daarbij) een fles (Bacardi) te hebben meegenomen, en/of
(vervolgens) plotseling en/of onverhoeds die [slachtoffer 1] (met kracht) met die fles op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, althans die fles tegen het hoofd heeft gegooid, en/of die [slachtoffer 1] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2020 te Appingedam openlijk, te weten, aan [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door samen met zijn mededader(s) naar die [slachtoffer 1] te gaan en/of (daarbij( een (Bacardi)fles mee te nemen, en/of (vervolgens) met die fles op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan, althans die fles naar (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te gooien, en/of die [slachtoffer 1] te stompen en/of te
slaan en/of (daarbij) te roepen/zeggen dat die [slachtoffer 1] geen/zijn vrouw en kinderen moest lastig vallen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een (Bacardi)fles op het hoofd te slaan, althans die fles naar (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te gooien, en/of die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan.
Parketnummer 18-253587-19
1. hij op of omstreeks 11 augustus 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal (telkens) met een elleboog en/of gebalde vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan, en/of in de rug te trappen en/of schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 augustus 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal (telkens) met een elleboog en/of gebalde vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan, en/of in de rug te trappen en/of te schoppen;
2. hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar
te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen, tengevolge waarvan zij is komen te vallen, en/of (vervolgens) aan haar arm(en) (in een auto) te trekken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (linker)elleboog uit de kom ten gevolge heeft gehad;
3. hij in of omstreeks de periode van 23 tot en met 24 september 2019 in de gemeente(n) Appingedam en/of Delfzijl, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland
meermalen, althans eenmaal (telkens) [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar (telkens) te stompen en/of te slaan;
4. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te
Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam] ) een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 102, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te Appingedam hoeveelheden en/of een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te
Appingedam, hoeveelheden en/of een hoeveelheid stroom, althans enig goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Parketnummer 18-271870-19
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Loppersum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N996, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op het (gezien verdachtes rijrichting) linker weggedeelte (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) - van een overzichtelijke weg - is gaan rijden, althans niet, in elk geval onvoldoende rechts te houden en/of afgeleid te zijn door een mobiele telefoon, althans geen voortdurende
controle over dat voertuig te houden, op het moment dat tegemoetkomend verkeer hem, verdachte, dicht was genaderd, ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd mw. [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Loppersum als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, N996,en toen met zijn voertuig naar de - gezien verdachtes rijrichting - linkerzijde van de weg is gereden, althans niet (voldoende) rechts heeft gehouden en/of niet voortdurend de controle over zijn, verdachtes, voertuig heeft weten te behouden op een moment dat de bestuurster van een tegemoetkomende auto hem (zeer) dicht was genaderd, waardoor, althans mede waardoor een verkeersongeval tussen genoemde voertuigen heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurster, mw. [slachtoffer 3] , zeer ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/147614-20
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot moord en impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, samen met zijn medeverdachten naar het slachtoffer toe is gegaan. Op basis van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, en in het bijzonder de uitkomst van het Dacty-onderzoek, volgt dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Hierna heeft ook verdachte geweld uitgeoefend op het slachtoffer.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voorgaande handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot zware mishandeling, in vereniging gepleegd. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het menselijk lichaam en een Bacardifles is een hard glazen voorwerp. Het slaan op het hoofd met een hard glazen voorwerp met enige slagkracht levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op; te meer nu dit gepaard gaat met ander geweld, gepleegd na het slaan met de fles. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. Verdachte dient van de ten laste gelegde voorbedachte rade partieel vrijgesproken te worden, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat.
Parketnummer 18-253587-19
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde.
Parketnummer 18-271870-19
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/147614-20
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van al hetgeen hem
ten laste is gelegd, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van medeverdachte [getuige 2] en de uitkomsten van het Dacty-onderzoek vast staat dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen dan wel de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft gegooid. Enkel getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op het hoofd van het slachtoffer geslagen zou hebben, maar dat is vreemd nu er geen DNA van verdachte op de Bacardifles is aangetroffen. Voorts is het niet ondenkbaar dat getuige [getuige 3] de verdachten door elkaar heeft gehaald. Verder heeft het slachtoffer verklaard dat hij door meerdere personen geslagen is, maar hij noemt niet expliciet de naam van verdachte. Op grond van voorgaande staat derhalve vast dat verdachte enkel mee is geweest naar het slachtoffer, hij heeft geen geweldshandelingen verricht en dat is onvoldoende om van een substantiële bijdrage te spreken zodat openlijke geweldpleging niet bewezen kan worden.
Parketnummer 18-253587-19
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de aangifte voor wat betreft de betrouwbaarheid in een bepaald perspectief gezet wordt door de brief van aangeefster die zij op 17 januari 2020 naar het openbaar ministerie heeft gestuurd. In deze brief heeft zij beschreven dat zij veel valse beschuldigingen heeft gedaan en bijna over alles heeft gelogen. Ook ziet de raadsman aanwijzingen die erop duiden dat aangeefster door de politie onder druk is gezet om te verklaren zoals zij heeft gedaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er, gelet op het ontbreken van informatie omtrent het letsel, onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring voor poging tot zware mishandeling te komen. Op basis van de verklaringen van verdachte en aangeefster staat vast dat verdachte aangeefster een elleboog heeft gegeven, maar uit het dossier blijkt niet op welke manier en met welke kracht dit is gebeurd. Voorts is onduidelijk waar in het gezicht hij aangeefster heeft geraakt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Er is over dit feit in het dossier te veel vaag en onduidelijk, zodat er te veel ingevuld moet worden. Er bevindt zich in het dossier wel een verklaring van getuige [getuige 6] , echter beschrijft hij een feit in juni en niet in augustus. Ook aangeefster is niet specifiek over de datum waarop het feit gepleegd zou zijn nu zij spreekt over een pleegdatum ergens in de zomerperiode. De datum van het ten laste gelegde feit komt wel naar voren in de brief van huisarts Van de Riet; echter is de beschrijving in die brief dat aangeefster van een stoep is gevallen, hetgeen in haar situatie niet onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. In het proces-verbaal van bevindingen wordt gesteld dat aangeefster gezegd zou hebben dat zij geslagen en geschopt is; echter heeft zij niet gezegd door wie. Twee dagen later geeft zij aan dat zij door verdachte geslagen is maar vervolgens wil zij geen details geven of aangifte doen. Getuige [getuige 4] verklaart dat aangeefster in de auto en ook buiten geslagen zou zijn door verdachte, terwijl aangeefster alleen verklaart dat zij in de auto geslagen zou zijn.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, het onder 4 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 18-271870-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het enige verwijt dat verdachte gemaakt kan worden is dat verdachte op enig moment onvoldoende rechts heeft gereden. Niet is gebleken dat verdachte alcohol of drugs heeft gebruikt en uit de VerkeersOngevallenAnalyse komen ook geen aanwijzingen naar voren dat verdachte de maximum snelheid aanmerkelijk heeft overschreven. Nu ook niet is vast te stellen dat verdachte op het moment van het ongeluk heeft getelefoneerd, kan er niet bewezen worden dat verdachte aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gereden. Er was sprake van een tijdelijke onoplettendheid, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/147614-20
Vrijspraak poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt de rechtbank vast dat in ieder geval verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] op 21 mei 2020 te Appingedam naar het huis van het latere slachtoffer [slachtoffer 1] zijn gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en het slachtoffer anderzijds. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze confrontatie letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat de Bacardifles op zijn hoofd terecht is gekomen en hij daarna op de grond verder is geslagen.
Of er met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is geslagen of dat de Bacardifles tegen het hoofd van verdachte is gegooid blijft onduidelijk. Ook blijft onduidelijk wie degene is geweest die met de Bacardifles geslagen dan wel gegooid heeft, nu het dossier aanwijzingen bevat dat dit zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] geweest zou kunnen zijn. Nu de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen wie deze geweldshandeling heeft verricht, stelt de rechtbank enkel vast dat er geslagen dan wel gegooid is met de fles door verdachte of medeverdachte [medeverdachte] ; de vraag wie het daadwerkelijk is geweest kan de rechtbank op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet beantwoorden.
Nu vast staat dat er geslagen dan wel gegooid is met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer, en dat het slachtoffer daarna, terwijl hij op de grond lag, verder is geslagen, dient de rechtbank te beoordelen hoe dit geweld gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de precieze aard en intensiteit van het door de verdachten op het slachtoffer uitgeoefende geweld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de slagkracht waarmee de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is gekomen, alsmede welke letsel het slachtoffer heeft opgelopen en of dit potentieel dodelijk zou zijn geweest, dan wel dat het slachtoffer hier potentieel zwaar lichamelijk letsel aan over zou kunnen houden. Een letselrapportage ontbreekt in het dossier en ook heeft het slachtoffer geen aangifte willen doen waardoor over voornoemde vragen geen duidelijkheid verschaft is. De rechtbank moet het doen met een aantal foto's van het letsel en het weinige dat het slachtoffer daarover heeft willen vertellen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachten opzet hebben gehad dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op het intreden van de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder nader gemotiveerd. De rechtbank past hiervoor de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik ben op 21 mei 2020 naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020, opgenomen op pagina 28 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020132918 d.d. 10 november 2020 inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 21 mei 2020, omstreeks 21:10 uur, kregen de collega's van de noodhulpeenheid de melding om te gaan naar [straatnaam] te Appingedam. Aldaar was een ruzie gaande en tijdens deze ruzie was melder geslagen met een fles op zijn hoofd. Heden heb ik telefonisch contact opgenomen met slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik heb hem uitgenodigd om naar bureau te komen en te praten over de mishandeling. Omstreeks 15:30 uur verscheen [slachtoffer 1] aan het bureau in Delfzijl. Ik zag dat hij gezwel aan de onderzijde van zijn linkeroog had. Desgevraagd hoorde ik hem het volgende verklaren over de mishandeling;
"Ik zat gisteren bij mijn buurvrouw. Wij waren iets aan het drinken. Op een gegeven moment hoorde ik mijn buurvrouw tegen mij zeggen: "Pas op!". Toen ik mij omdraaide zag ik [verdachte] en 2 andere Molukse jongens op mij afkomen. Ik kreeg direct een Bacardifles tegen mijn hoofd aan. Ik voelde direct veel pijn. Ook op de grond ben ik verder mishandeld. [verdachte] was niet de enige die mij heeft geslagen.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 21 mei 2020, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3] :

Op 21 mei 2020 zat ik voor mijn woning, aan de [straatnaam] in Appingedam, wat te drinken met mijn vriend en onze buurman. Onze buurman is [slachtoffer 1] . Ik zat met mijn rug naar de woning toe. Ik zag op dat moment drie mannen uit het steegje aan mijn linkerzijde vandaan komen. Ik zag dat zij in versnelde pas liepen. Zij liepen doelgericht op [slachtoffer 1] af. Het waren mannen van Molukse afkomst. Ik herkende in ieder geval de man die voorop liep. Dit was [verdachte] . Ik zag dat de andere twee mannen ook op [slachtoffer 1] in begonnen te slaan.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :

Ik was op de bewuste avond bezig bij een auto in de straat waar de mishandeling gebeurd is. Ik was daar met meerderen. Er werd via de telefoon uitgedaagd naar elkaar maar dat was niet op mijn telefoon. In ieder geval werden we uitgedaagd en toen besloot ik naar die man toe te gaan.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 10 juni 2020, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2] :

We zijn met ons drieën naar die man toegelopen. Dat waren [verdachte] , [medeverdachte] en ik. We zijn via het steegje gelopen en [verdachte] liep voorop. [verdachte] was kwaad en liep flink door.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Zoals reeds beschreven staat vast dat er op 21 mei 2020 te Appingedam voor het huis van het slachtoffer een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren en geweld is toegepast op het slachtoffer en waaraan het slachtoffer letsel heeft overgehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit gevecht te kwalificeren is als openlijk geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage' aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
Dat er geweld is gepleegd in vereniging en dat verdachte hierbij betrokken was, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hiervoor benoemde bewijsmiddelen vast. De vraag die de rechtbank vervolgens nog dient te beantwoorden is of verdachte aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Verdachte is met zijn medeverdachten naar het slachtoffer gegaan en zijn bijdrage aldaar bestond wellicht uit het slaan of gooien met de fles, maar in ieder geval daarna uit het slaan van het slachtoffer. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 mei 2020 te Appingedam schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij de datum die in het meer subsidiair ten laste gelegde wordt genoemd, te weten 2 juni 2020, als een kennelijke verschrijving beschouwt. De rechtbank leest daar 21 mei 2020 in, nu deze datum ook in het primair en subsidiair ten laste gelegde staat genoemd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Parketnummer 18-253587-19
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De rechtbank merkt voorafgaand aan de uitwerking van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde op dat zij, anders dan de raadsman, geen waarde hecht aan de brief van aangeefster van 17 januari 2020 waarin zij in zijn algemeenheid stelt dat zij in haar aangifte valse beschuldigingen heeft gedaan en grotendeels gelogen heeft. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten in het dossier die daarop duiden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat aangeefster op 5 november 2019 heeft verklaard zoals zij heeft verklaard doordat de politie haar onder druk heeft gezet. Aangeefster is verspreid over een langere periode verschillende keren door politiemensen aangetroffen onder omstandigheden die vragen opriepen. Bij die gelegenheden heeft aangeefster ook informatie aan politiemensen verstrekt en daarvan is, in combinatie met de verdere bevindingen van die verbalisanten, proces-verbaal opgemaakt. De informatie in die processen-verbaal komt overeen met de informatie die aangeefster in haar aangifte heeft verstrekt.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:

1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik heb op 11 augustus 2018 [slachtoffer 2] een stoot in haar gezicht gegeven met mijn elleboog. Het kan wel kloppen dat ik haar behoorlijk heb geraakt.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020012101 d.d. 12 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :

De eerste keer dat ik mishandeld werd door [verdachte] zaten we in zijn auto en reden in Winschoten. In Winschoten heeft hij mij toen geslagen en de auto uit gezet. De politie is toen ook ter plaatse geweest.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2018, opgenomen op pagina 615 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisanten:

Wij kregen de melding van het operationeel centrum dat een vrouw geslagen was door een man. Wij zagen dat het slachtoffer, [slachtoffer 2] , gewond was in haar gezicht en dat er bloed liep uit een snee op haar linkerwang. Wij zagen dat het niet stopte met bloeden. Wij zagen dat de linkerwang van [slachtoffer 2] gezwollen was. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat ze in de auto meerdere malen in haar gezicht is geslagen met de elleboog en gebalde vuist. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat haar scharrel de auto stil heeft gezet, uit is gestapt en [slachtoffer 2] uit de auto sleurde. We hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat ze vervolgens nog in haar rug is getrapt. Ik sprak met een getuige die had gezien hoe [slachtoffer 2] was mishandeld en die haar eerste hulp had verleend, dit betreft [getuige 5] . Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij op zaterdag 11 augustus 2018 omstreeks 19:40 uur geschreeuw en gegil hoorde voor haar woning. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij zag dat de bestuurder met zijn rechterelleboog met kracht in het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg en dat hij haar trapte. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij [slachtoffer 2] hoorde gillen en dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment half uit de auto lag en de bestuurder vervolgens was weggereden. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij eerste hulp heeft verleend aan [slachtoffer 2] en dat zij zag dat [slachtoffer 2] veel bloed op haar gezicht had zitten. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij dacht dat [slachtoffer 2] in shock was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster op 11 augustus 2018 met zijn elleboog en gebalde vuist in haar gezicht heeft geslagen en dat hij haar in haar rug heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk geweld tegen het hoofd en de rug kan leiden tot schade aan vitale organen. Harde klappen tegen het hoofd kunnen permanente beschadigingen van de hersenfuncties en van het (aan)gezicht opleveren. Dit geldt te meer nu verdachte heeft geslagen met zijn elleboog, wat een hard onderdeel van het lichaam is. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou kunnen worden. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :

De eerste keer dat ik echt letsel had was dit jaar 2019. Ik was met [verdachte] naar een vriend van ons gegaan genaamd [getuige 6] . Ik ben toen naar het Martini ziekenhuis in Groningen gegaan en ben daar behandeld. Ik ben toen naar beneden gelopen en toen heeft [verdachte] mij tegen mijn wil in, en onder dwang naar de auto mee getrokken aan mijn linkerarm. Ik voelde aan mijn arm dat [verdachte] hier met volle kracht aan trok en ik wist dat ik geen keuze had. Ik struikelde over een stoepje heen en ben toen gevallen. Toen ik op de grond lag voelde ik veel pijn in mijn schouder. Ik ben toen met de taxi naar de spoedeisende hulp gegaan Martini ziekenhuis in Groningen.

2. Uitdraai gegevens, op 3 december 2019 opgemaakt door mw. A.S.V.M. van den Heerik, arts assistent chirurgie, namens mw. dr. W. Kelder, Chirurg, opgenomen op pagina 61 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:

Patiënt gegevens:
Mevr. [slachtoffer 2]
[geboortedatum] -1994
Geachte collega,
Bovengenoemde patiënte zagen wij 04-08-2019 op de spoedeisende hulp van het Martini Ziekenhuis.
Reden van komst
Pijnlijke elleboog links
Conclusie
Elleboogluxatie

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 727 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :

V: Welke dag was het?
A: Dat is terug te halen van ziekenhuisopname. Ik zag dat [slachtoffer 2] buiten stond. [verdachte] zat in de auto. Ik zag dat hij via de achterkant van zijn auto richting [slachtoffer 2] liep. Ik zag dat hij met kracht en heel hard een klap in haar gelaat gaf. Ook zag ik dat [verdachte] een trap gaf. Ten gevolge van deze trap zag ik dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Zij werd grond door [verdachte] beetgepakt en ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] meesleurde richting zijn auto. De afstand alwaar zij lag naar de auto is ongeveer 2 a 2,5 meter. Ik zag dat hij vervolgens haar in de auto plaatste en daarna de autodeur dichtgooide. Later heb ik gehoord dat haar arm uit de kom was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 6] op wezenlijke onderdelen voldoende concreet en specifiek zijn om deze bij de bewijsbeslissing te betrekken. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het incident dat aangeefster omschrijft als "in de zomerperiode" 2019 hetzelfde incident is als de gebeurtenis die is beschreven door de getuige [getuige 6] . De raadsman merkt naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op dat [getuige 6] dit incident ergens in juni plaatst. [getuige 6] beschrijft in zijn verklaring twee verschillende situaties. Het eerste incident, dat niet op de tenlastelegging is vermeld, was volgens [getuige 6] in juni. Bij het tweede incident noemt hij geen datum of maand, maar verwijst hij naar de ziekenhuisopname die op die avond naar aanleiding van het gebeuren heeft plaatsgevonden. Dat aangeefster in de zomer van 2019 bij meer dan één gelegenheid in het Martini Ziekenhuis is behandeld aan verwondingen blijkt nergens uit. Dat maakt dat voldoende komt vast te staan dat dit incident zich heeft afgespeeld op 4 augustus 2019.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster op 4 augustus 2019 heeft geslagen en getrapt, ten gevolge waarvan aangeefster op de grond is komen te vallen. Verdachte heeft haar vervolgens aan haar arm de auto ingetrokken, als gevolg waarvan de elleboog van aangeefster uit de kom is geraakt. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het geconstateerde letsel, te weten een elleboog uit de kom waarbij verder onbekend is hoelang het herstel duurde en wat de eindtoestand is, onvoldoende om als zwaar lichamelijk letsel aan te merken als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van strafrecht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :

Een dag later, maandag, wordt er aangebeld bij [getuige 4] , waar ik op dat moment was. [verdachte] kwam binnen. Ik en [getuige 4] moesten mee in de auto van [verdachte] . Ik heb toen vuistslagen gekregen in mijn gezicht. Ik voelde dat de klappen hard aankwamen en voelde pijn tegen mijn hoofd aan. Die dag erna, dinsdag, waren de verwondingen zichtbaar, dit bestond uit een dikke wang, tand door de lip, opgezwollen hoofd. Dit deed pijn en was opgezwollen. Een dag later, donderdag, kwam [verdachte] thuis. Ik moest mee naar boven en daar heeft [verdachte] mij weer geslagen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 oktober 2019, opgenomen op pagina 724 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :

V: Wat is er gebeurd op 23 september?
A: Ik zag dat [verdachte] in zijn auto naar ons toe kwam rijden. Hij stapte uit de auto. Hij liep direct naar [slachtoffer 2] toe en gaf haar 2 a 3 klappen in het gezicht. Hierdoor viel [slachtoffer 2] achterover op de grond. Hij sloeg haar met een vuistslag. Dit was zijn rechterhand. V: En toen?
A: Een dag later kwam [verdachte] naar mijn woning. Wij werden als het ware gedwongen om mee te gaan. Ik zat achterin in de auto van [verdachte] . [slachtoffer 2] zat op de passagiersstoel. Toen wij in de auto zaten gaf hij [slachtoffer 2] 3 a 4 klappen in het gezicht. Hier schrok ik behoorlijk van.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2019, opgenomen op pagina 72 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:

Op 24 september 2019, had ik verbalisant, [verbalisant 2] samen dienst met collega [verbalisant 3] en waren wij belast met de noodhulp. Omstreeks 04.00 uur, reden wij over de Farmsumerweg te Appingedam. Aldaar zagen wij [slachtoffer 2] en [getuige 4] lopen met een grote tas. Zij vertelden ons dat ze bij een vriend waren geweest, echter was er ruzie was ontstaan en moesten beide dames het huis abrupt verlaten. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij ruzie had gehad met haar vriend. [slachtoffer 2] verklaarde tevens dat zij was geslagen en geschopt en dat dit niet de eerste keer was. Toen wij, verbalisanten, bij de woning aan de [straatnaam] te Delfzijl aankwamen en beiden uit het dienstvoertuig lieten zagen wij dat [slachtoffer 2] een behoorlijk blauw en opgezwollen oog had. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat [verdachte] inderdaad haar vriend is. Ik zag tevens dat [slachtoffer 2] moeite had met lopen. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij schoppen en klappen had gekregen op haar gehele lichaam en dat met name haar bovenbenen en ribben erg veel pijn deden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de aangifte nu deze wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 4] , die de rechtbank eveneens betrouwbaar acht. De aangifte wordt verder ondersteund door hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd toen zij aangeefster en getuige [getuige 4] in de nacht van 23 op 24 september 2019 tegenkwamen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de periode van 23 september 2019 tot en met 24 september 2019 meermalen heeft mishandeld doordat hij haar gestompt en geslagen heeft.
De rechtbank acht het onder 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 791 e.v. van voornoemd dossier van inhoudend als relatering van verbalisanten;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2019, opgenomen op pagina 842 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] , namens [benadeelde partij]
Parketnummer 18-271870-19
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Het klopt dat ik op 23 april 2019 op de Provincialeweg N996 reed en in botsing ben gekomen met een auto. Ik ben over de wegas gereden. Het klopt dat ik eerder vlak achter iemand aan heb gereden. Ik had een beetje haast.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019 opgenomen op pagina 23 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019101886 van 15 juli 2019, inhoudend als relaas van verbalisant(en):Getuige [getuige 7]:
Getuige [getuige 7] verklaarde onder andere dat:
Zij zich die dinsdag 23 april 2019 zodanig aan het rijgedrag van [verdachte] had geërgerd dat zij voornemens was geweest vanuit haar auto de politie te waarschuwen.
Zij ziet dat de voor haar rijdende [verdachte] betrokken is bij een frontale aanrijding met een andere personenauto. Zij vervolgens doorrijdt tot zij op de plek van de aanrijding komt. Zij parkeert haar auto in de berm en verlaat haar auto om te zien hoe het met de bestuurder van die zwarte Volkswagen Polo is gesteld. Zij ziet dat de bestuurder van die kennelijk niet zwaar gewond is geraakt en zelf uit de auto weet te komen. Zij vervolgens haar boosheid en frustratie over het rijgedrag van de bestuurder, hetgeen tot een ernstige aanrijding heeft geleid, ventileert naar die man. Zij hierop terug loopt naar haar auto om de hulpdiensten telefonisch te waarschuwen. Tijdens het verhoor vroeg ik of zij in haar telefoon wilde opzoeken hoe laat zij had gebeld met het alarmnummer 112. Getuig [getuige 7] deelde mij mede dat dit die dinsdag om 09.59 uur was geweest. Zij toonde mij het scherm van haar telefoon waar op ik zag dat dit inderdaad het geval was geweest.
Onderzoek GMS bij operationeel centrum Drachten:
Hieruit mocht blijken dat de telefonische melding van getuige [getuige 7] , die dinsdag 23 april, om exact 10.00.00 uur was binnengekomen en aangenomen door de centralist.
Onderzoek mobiele telefoon verdachte [verdachte]:
Direct na de aanrijding werd door de collega's die als eerste ter plaatse kwamen de
mobiele telefoon van verdachte [verdachte] in beslag genomen.
De mobiele telefoon van verdachte [verdachte] werd vervolgens voor onderzoek aangeboden bij de afdeling Digitale Expertise van politie Noord Nederland.
Van dit onderzoek is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt hetgeen ook in dit dossier
is gevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat verdachte [verdachte] die ochtend tot kort voor de aanrijding actief is geweest met en op zijn mobiele telefoon. Verdachte [verdachte] heeft op dinsdag 23 april 2019 om 09.52.01 gedurende 18 seconden via de applicatie 'Whatsapp' een gesprek gevoerd met nummer [telefoonnummer] van [bedrijf] in Groningen alwaar hij die ochtend een afspraak had.
Verdachte [verdachte] op dinsdag 23 april om 09.52.42 via de applicatie 'Whatsapp' een uitgaand telefoongesprek heeft gevoerd met het nummer [telefoonnummer] . Dit telefoongesprek heeft in tijd 5 minuten en 2 seconden geduurd. Gezien het tijdstip van aanvang en de duur van dit gesprek had dit telefoongesprek dan om 09.57.44 uur beëindigd moeten zijn.

Conclusie onderzoek tijdlijn:Uit vorenstaande blijkt dat:

Getuige [getuige 7] om 09.59 uur die dag heeft gebeld met het alarmnummer 112 waarop haar melding exact om 10.00.00 uur die dag bij het Operationeel Centrum binnenkomt.
Alvorens getuige [getuige 7] deze telefonische melding doet rijdt zij eerst naar de plaats van de aanrijding. Vervolgens parkeert zij haar auto ter hoogte van de aanrijding en gaat poolshoogte nemen bij één van de bij die aanrijding betrokken auto's. Bij die auto aangekomen heeft zij een kort gesprek met de bestuurder van die auto en loopt daarna terug naar haar auto om haar te telefoon te pakken en 112 te bellen.
Niet geheel duidelijk is hoeveel tijd hiermee verstreken is.
Wel duidelijk is dat verdachte [verdachte] tot kort voor de aanrijding gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon voor een telefoongesprek dan wel ten tijde van de aanrijding aan het telefoneren was.
Gezien de door verdachte afgelegde afstand van het NS-station in Appingedam tot de plaats van de aanrijding die ochtend moeten beide voornoemde telefoongesprekken van 09.52.01 en 09.52.42 vanuit de rijdende auto hebben plaatsgevonden.
Onderzoek Personenauto Volkswagen Polo [kenteken]
Op donderdag 25 april 2019 stelde ik, verbalisant, samen met collega [verbalisant 4] een onderzoek in op en aan de door verdachte [verdachte] bestuurde personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] . Hierbij zagen wij dat die personenauto niet voorzien was van een zogenaamde carkit waarmee een eventueel aanwezige mobiele telefoon handsfree kon worden bediend.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 april 2019 opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 7] :Ik reed in mijn auto via de provinciale weg N360 richting Loppersum. Op de N360 kwam er een jongeman achter mij rijden in een zwarte Volkswagen. De jongeman kwam erg dicht achter mij rijden. Hij maakte daarbij ook telkens korte stuurbewegingen naar links en weer terug kennelijk om te zien of hij mij voorbij kon. Ik zag toen dat die jongeman half voorovergebogen en met zijn linkerarm rustend boven op het stuur reed. Dit had ik hem ook al zien doen op de N360. Gezien die vreemde positie achter en half op het stuur dacht ik; "Die zou wel eens dronken kunnen zijn". Ook had ik het idee dat ie ergens anders mee bezig was in de auto. Hij zou ook met zijn telefoon bezig geweest kunnen zijn die dan op de bijrijdersstoel lag of iets dergelijks. Dit gezien zijn vreemde houding achter en over het stuur. Op die weg, de Wijmersweg richting Loppersum, was er eindelijk gelegenheid voor die jongeman om mij voorbij te gaan en dit deed hij dan ook. Ik werd door die jongeman ingehaald. Hij reed hierbij ook erg hard en versnelde zijn snelheid fors. Het was een agressieve manier van inhalen en na de inhaalmanoeuvre bleef die jongeman op de as van de weg rijden. Hij ging dus niet rechts rijden. Vervolgens zag ik dat die jongeman met de zwarte VW een andere auto op de Wijmersweg richting Loppersum op dezelfde wijze inhaalde. Ik vind het lastig schatten maar gezien mijn eigen snelheid en de snelheid die die jongeman reed na mij te hebben ingehaald en waarmee hij de andere auto inhaalde denk ik dat hij zeker 100 a 120 km per uur reed daar. Aanzienlijk sneller dan is toegestaan. Op een gegeven moment zag ik op die N996 op een behoorlijke afstand voor mij dat twee personenauto's kennelijk met elkaar in aanrijding kwamen. Ik zag dat het die zwarte VW van die jongeman betrof.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 9 mei 2019 opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :Ik kan mij herinneren dat mij op die weg een auto tegemoet kwam die heel hard reed. Ik zag ook dat die auto die mij snel tegemoetkwam helemaal links reed dus op de voor tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft. Ik zag dat die auto op mijn weghelft mij tegemoetkwam en daarom stuurde ik meteen naar rechts, de berm in, om een aanrijding met die tegemoetkomende auto te voorkomen. Het laatste wat ik mij kan herinneren is dat die auto mij echt frontaal tegemoet komt en dat het wel mis moest gaan. Die auto slingerde ook niet. Hij reed gewoon snel op de linkerhelft van de weg in een rechte lijn mij tegemoet. Omdat ie helemaal links reed dacht ik dat hij iemand inhaalde maar ik heb geen andere auto gezien die dan door hem ingehaald werd. Hij moest volgens mij ook niet uitwijken voor iets. Hij kwam gewoon in een rechte lijn op mij af. Hij was niet aan het slingeren of andere plotselinge bewegingen. In het ziekenhuis is onder andere geconstateerd dat ik door de aanrijding een gebroken enkel, een gebroken schaambeen en een gebroken bekken heb. Ook is er een rib gebroken. Verder heb ik een scheurtje in een nekwervel en een scheurtje in een rugwervel en een gescheurde milt en een scheur bij mijn oor.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 5 mei 2019, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):Beknopte ongevalsbeschrijving
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1:
soort voertuig: personenauto
merk: Volkswagen
kenteken: [kenteken]
Voertuig 2:
soort voertuig: personenauto
merk: Mini
kenteken: [kenteken]
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van de Volkswagen reed over de Stedumerweg in de richting van Stedum. Door onbekende reden/oorzaak raakte hij op de weghelft voor het tegemoetkomende ver- keer. Hier botste hij tegen de hem tegemoetkomende Mini.
1.4
Conclusie / beantwoording
Ik, verbalisant, ben van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Volkswagen. De bestuurder van de Volkswagen reed niet zoveel mogelijk rechts. Hierdoor kwam hij op het weggedeelte bestemd voor het tegemoet komende verkeer. Op deze weghelft kwam hij vervolgens in botsing met de hem tegemoet komende bestuurster van de Mini. Als gevolg van deze aanrijding liep de bestuurster van de Mini zwaar lichamelijk letsel op.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2020, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
In aanvulling op het proces-verbaal welke door mij is opgemaakt naar aanleiding
van het verkeersongeval op de Stedumerweg onder Loppersum op dinsdag 23 april 2019
verklaar ik het volgende. Er werden door mij op de rijbaan van de Stedumerweg ter plaatse van het ongeval geen banden of ander relevante sporen aangetroffen welke lagen voor het botspunt tussen de beide betrokken voertuigen. Van een plotselinge (schrik) uitwijk manoeuvre van de bestuurder van de Volkswagen Polo zijn door mij op het wegdek geen aanwijzingen aangetroffen. Indien dit een sterke stuurbeweging naar links zou zijn geweest zou dit mogelijk een wringspoor op de rijbaan kunnen aftekenen. Een dergelijk spoor is door
mij ter plaatse niet aangetroffen. Tevens zou bij een sterke stuurbeweging naar links
het voertuig zeer waarschijnlijk in een andere positie in botsing zijn gekomen met de
betrokken tegenligger. Het voertuig zou dan in een grotere hoek op de rijbaan komen
te staan en zou de tegenligger tegen de rechterzijde van de Volkswagen zijn gebotst.
Gezien de botsposities van de betrokken voertuigen reed de Volkswagen zeer waarschijnlijk in een nagenoeg rechte lijn in de richting van de tegenligger. Hierdoor botste hij met de linker voorzijde tegen de linker voorzijde en linkerzijkant van de tegenligger.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van vorengenoemd artikel. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier staat vast dat verdachte, als bestuurder van een personenauto, niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden en daardoor op de andere weghelft terecht gekomen is. Op deze weghelft is hij vervolgens in een frontale botsing gekomen met een tegemoetkomende auto. Volgens verdachte is het ongeluk ontstaan doordat hij moest uitwijken voor een haas en om deze reden een schrikbeweging naar rechts heeft moeten maken. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu dit wordt weersproken door hetgeen het slachtoffer heeft verklaard; waaruit volgt dat verdachte in een rechte lijn op haar af kwam en niet slingerde of een schrikbeweging maakte. Voorts wordt verdachte zijn verklaring weersproken door het feit dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat er op het wegdek geen aanwijzingen zijn aangetroffen die wijzen op een plotselinge uitwijkmanoeuvre. De rechtbank merkt ook op dat het rijgedrag dat verdachte kort voor het ongeval vertoonde blijkens de verklaring van de getuige [getuige 7] - niet rechts gaan rijden - past bij dat door de rechtbank aannemelijk geachte scenario.
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald, vast dat het hierboven beschreven verkeersgedrag in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dit kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken. [1] De rechtbank stelt vast dat van dergelijke omstandigheden niet is gebleken. In tegendeel; uit het dossier komt naar voren dat verdachte niet enkel op het moment kort voorafgaand aan het ongeluk op de verkeerde weghelft reed, maar dat hij gedurende langere tijd meerdere malen onnodig op de linker weghelft heeft gereden. Verdachte heeft op die momenten, naar eigen zeggen en op grond van de getuigenverklaring van [getuige 7] , vermoedelijk ook de toegestane maximale snelheid overtreden.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte toen hij aan het rijden was via Whatsapp twee telefoongesprekken heeft gevoerd. Ook is gebleken dat in de auto waarin verdachte reed geen carkit aanwezig was, zodat verdachte deze telefoongesprekken niet handsfree heeft kunnen voeren. Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte te kwalificeren zijn als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en dat het verkeersongeval dientengevolge aan zijn schuld te wijten is. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer als gevolg van het ongeluk diverse breuken heeft opgelopen; hetgeen als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/147614-20 meer subsidiair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18-253587-19 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18-271870-19 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/147614-20
hij op 21 mei 2020 te Appingedam openlijk, te weten aan de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door samen met zijn mededaders naar die [slachtoffer 1] te gaan en daarbij een Bacardifles mee te nemen, en vervolgens met die fles op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan, althans die fles naar het hoofd van die [slachtoffer 1] te gooien, en die [slachtoffer 1] te slaan.
Parketnummer 18-253587-19
1. hij op 11 augustus 2018 te Winschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer 2] met kracht met een elleboog en gebalde vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan, en in de rug te trappen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar
te slaan en te trappen, ten gevolge waarvan zij is komen te vallen, en vervolgens aan haar armen in een auto te trekken.
3. hij in de periode van 23 tot en met 24 september 2019 in de gemeenten Appingedam en Delfzijl meermalen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te stompen en te slaan.
4. hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te
Appingedam opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt in een pand aan de [straatnaam] een grote hoeveelheid van in totaal 102 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5. hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te Appingedam een hoeveelheid stroom, geheel toebehorende aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18-271870-19
hij op 23 april 2019 te Loppersum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N996, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, op het gezien verdachtes rijrichting linker weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer - van een overzichtelijke weg - is gaan rijden, afgeleid te zijn door een mobiele telefoon, en geen voortdurende controle over dat voertuig te houden, op het moment dat tegemoetkomend verkeer hem, verdachte, dicht was genaderd, ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander genaamd mw. [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/147614-20

meer subsidiair. het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Parketnummer 18-253587-19
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
mishandeling;
3.
mishandeling, meermalen gepleegd;
4.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
diefstal.
Parketnummer 18-271870-19
primair.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 20 augustus 2020.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte een moeilijke tijd heeft doorgemaakt waarin hij verslaafd is geweest aan drugs en daarnaast zijn gezin, werk, huis en rijbewijs kwijt is geraakt. Inmiddels heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is hij in een ander vaarwater terecht gekomen. Oplegging van opnieuw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft volgens de raadsman geen toegevoegde waarde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Op 23 april 2019 heeft verdachte in Loppersum een verkeersongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een aantal verkeersfouten heeft begaan en daardoor andere weggebruikers ernstig in gevaar heeft gebracht. Dat verdachte daarvoor geen verantwoordelijkheid neemt, met zijn door de rechtbank niet aannemelijk geachte relaas over een overstekende haas en zijn aanvankelijke ontkenning van telefoneren onder het rijden rekent de rechtbank hem aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en meerdere mishandelingen van zijn vriendin door haar onder andere met een elleboog in haar gezicht te stompen en haar in haar rug te trappen. Door verdachte zijn toedoen heeft aangeefster meerdere keren fors letsel opgelopen en heeft zij hiervoor ook meerdere keren het ziekenhuis moeten bezoeken. Uit het dossier blijkt dat er tussen verdachte en aangeefster vaker gewelddadige conflicten bestonden, waarbij zij ook regelmatig onder invloed waren van drugs. Dit nam dusdanige vormen aan dat mensen uit de omgeving van verdachte, loyaal aan verdachte, de voor hen ongebruikelijke stap namen om verklaringen af te leggen bij de politie. Zij vreesden voor het leven van aangeefster en spraken uit dat verdachte hulp nodig had om het tij te keren. Verdachte heeft door zijn handelen meermalen inbreuk gemaakt op aangeefster haar lichamelijke integriteit, haar daarbij ernstig gekleineerd en haar gevoel van veiligheid aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Blijkens de verklaring van aangeefster begonnen de mishandelingen nadat zij in de woning van verdachte kwam . Dat aangeefster al weer geruime tijd bij verdachte woont is voor de rechtbank geen reden om dat aanrekenen in mindere mate te doen.
Toen verdachte werd aangehouden is er door de politie in zijn huis een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin 102 hennepplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat de teelt van hennep veelal gepaard gaat met allerhande criminele activiteiten en dat daarnaast de volksgezondheid in gevaar wordt gebracht. Daarnaast heeft verdachte de voor zijn hennepkwekerij benodigde elektriciteit illegaal afgetapt, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verklaring van verdachte dat hij niet zou hebben geweten dat stroom aftappen niet zou mogen wekt niet de indruk dat verdachte zijn handelen erg serieus neemt.
Tot slot heeft verdachte zich, toen zijn voorlopige hechtenis was geschorst, samen met anderen op 21 mei 2020 schuldig gemaakt aan openlijk geweld in Appingedam. Verdachte en zijn medeverdachten zijn, omdat zij zich uitgedaagd voelden door het slachtoffer, naar het huis van het slachtoffer gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie en zo heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat hij met een fles op zijn hoofd is geslagen dan wel dat deze tegen zijn hoofd is gegooid. Daarna is het slachtoffer op de grond verder geslagen. Het slachtoffer heeft daarvan pijn en letsel ondervonden. Dat dit is gebeurd in zijn privé omgeving versterkt het gevoel van onveiligheid voor het slachtoffer. Daar komt bij dat dergelijke misdrijven ook bij anderen gevoelens van onveiligheid teweegbrengen, bijvoorbeeld bij de personen die van het incident getuige zijn geweest. Het weinige dat omwonenden aan de politie hebben willen vertellen wekt tenminste de indruk dat van dit effect sprake is geweest.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit volgt verdachte enkel eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een overtreding. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De reclassering adviseert in haar rapportage van 20 augustus 2018 om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugsverbod. Ook dient verdachte zich te houden aan afspraken die worden gemaakt omtrent zijn sociale netwerk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en de hoeveelheid van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, niet anders gereageerd kan worden dan door oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, met zowel een onvoorwaardelijk als een voorwaardelijk deel, passend en geboden is. Een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest. Verdachte zal nog een aantal maanden in detentie moeten doorbrengen. Dat zal zijn lopende traject doorkruisen, maar dat traject kan hij na afloop van die detentie weer oppakken. De op te leggen bijzondere voorwaarden werken daaraan bij.
De rechtbank acht daarnaast in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie geëist, passend. De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken en deze sanctie in voorwaardelijke vorm op te leggen, nu verdachte zijn rijbewijs reeds een tijd kwijt is geweest. Voorts wordt op deze manier de kans voor verdachte vergroot om werk te kunnen vinden en hiermee aan zijn toekomst te kunnen werken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 141, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/147614-20 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/147614-20 meer subsidiair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18-253587-19 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18-271870-19 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen bij de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
3. dat de veroordeelde geen drugs (waaronder begrepen anabolen) gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat de veroordeelde openheid geeft over zijn sociale contacten en partnerrelatie. Veroordeelde conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering en/of behandelaar worden gemaakt omtrent zijn sociale contacten en de partnerrelatie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 januari 2021.
Mrs A. Jongsma, T.M.L. Veen en S. Fokkert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.