Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/147614-20
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot moord en impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, samen met zijn medeverdachten naar het slachtoffer toe is gegaan. Op basis van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, en in het bijzonder de uitkomst van het Dacty-onderzoek, volgt dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Hierna heeft ook verdachte geweld uitgeoefend op het slachtoffer.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voorgaande handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot zware mishandeling, in vereniging gepleegd. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het menselijk lichaam en een Bacardifles is een hard glazen voorwerp. Het slaan op het hoofd met een hard glazen voorwerp met enige slagkracht levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op; te meer nu dit gepaard gaat met ander geweld, gepleegd na het slaan met de fles. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. Verdachte dient van de ten laste gelegde voorbedachte rade partieel vrijgesproken te worden, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat.
Parketnummer 18-253587-19
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde.
Parketnummer 18-271870-19
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/147614-20
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van al hetgeen hem
ten laste is gelegd, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van medeverdachte [getuige 2] en de uitkomsten van het Dacty-onderzoek vast staat dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen dan wel de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft gegooid. Enkel getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op het hoofd van het slachtoffer geslagen zou hebben, maar dat is vreemd nu er geen DNA van verdachte op de Bacardifles is aangetroffen. Voorts is het niet ondenkbaar dat getuige [getuige 3] de verdachten door elkaar heeft gehaald. Verder heeft het slachtoffer verklaard dat hij door meerdere personen geslagen is, maar hij noemt niet expliciet de naam van verdachte. Op grond van voorgaande staat derhalve vast dat verdachte enkel mee is geweest naar het slachtoffer, hij heeft geen geweldshandelingen verricht en dat is onvoldoende om van een substantiële bijdrage te spreken zodat openlijke geweldpleging niet bewezen kan worden.
Parketnummer 18-253587-19
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de aangifte voor wat betreft de betrouwbaarheid in een bepaald perspectief gezet wordt door de brief van aangeefster die zij op 17 januari 2020 naar het openbaar ministerie heeft gestuurd. In deze brief heeft zij beschreven dat zij veel valse beschuldigingen heeft gedaan en bijna over alles heeft gelogen. Ook ziet de raadsman aanwijzingen die erop duiden dat aangeefster door de politie onder druk is gezet om te verklaren zoals zij heeft gedaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er, gelet op het ontbreken van informatie omtrent het letsel, onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring voor poging tot zware mishandeling te komen. Op basis van de verklaringen van verdachte en aangeefster staat vast dat verdachte aangeefster een elleboog heeft gegeven, maar uit het dossier blijkt niet op welke manier en met welke kracht dit is gebeurd. Voorts is onduidelijk waar in het gezicht hij aangeefster heeft geraakt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Er is over dit feit in het dossier te veel vaag en onduidelijk, zodat er te veel ingevuld moet worden. Er bevindt zich in het dossier wel een verklaring van getuige [getuige 6] , echter beschrijft hij een feit in juni en niet in augustus. Ook aangeefster is niet specifiek over de datum waarop het feit gepleegd zou zijn nu zij spreekt over een pleegdatum ergens in de zomerperiode. De datum van het ten laste gelegde feit komt wel naar voren in de brief van huisarts Van de Riet; echter is de beschrijving in die brief dat aangeefster van een stoep is gevallen, hetgeen in haar situatie niet onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. In het proces-verbaal van bevindingen wordt gesteld dat aangeefster gezegd zou hebben dat zij geslagen en geschopt is; echter heeft zij niet gezegd door wie. Twee dagen later geeft zij aan dat zij door verdachte geslagen is maar vervolgens wil zij geen details geven of aangifte doen. Getuige [getuige 4] verklaart dat aangeefster in de auto en ook buiten geslagen zou zijn door verdachte, terwijl aangeefster alleen verklaart dat zij in de auto geslagen zou zijn.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, het onder 4 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 18-271870-19
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het enige verwijt dat verdachte gemaakt kan worden is dat verdachte op enig moment onvoldoende rechts heeft gereden. Niet is gebleken dat verdachte alcohol of drugs heeft gebruikt en uit de VerkeersOngevallenAnalyse komen ook geen aanwijzingen naar voren dat verdachte de maximum snelheid aanmerkelijk heeft overschreven. Nu ook niet is vast te stellen dat verdachte op het moment van het ongeluk heeft getelefoneerd, kan er niet bewezen worden dat verdachte aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gereden. Er was sprake van een tijdelijke onoplettendheid, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/147614-20
Vrijspraak poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt de rechtbank vast dat in ieder geval verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] op 21 mei 2020 te Appingedam naar het huis van het latere slachtoffer [slachtoffer 1] zijn gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en het slachtoffer anderzijds. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze confrontatie letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat de Bacardifles op zijn hoofd terecht is gekomen en hij daarna op de grond verder is geslagen.
Of er met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is geslagen of dat de Bacardifles tegen het hoofd van verdachte is gegooid blijft onduidelijk. Ook blijft onduidelijk wie degene is geweest die met de Bacardifles geslagen dan wel gegooid heeft, nu het dossier aanwijzingen bevat dat dit zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] geweest zou kunnen zijn. Nu de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen wie deze geweldshandeling heeft verricht, stelt de rechtbank enkel vast dat er geslagen dan wel gegooid is met de fles door verdachte of medeverdachte [medeverdachte] ; de vraag wie het daadwerkelijk is geweest kan de rechtbank op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet beantwoorden.
Nu vast staat dat er geslagen dan wel gegooid is met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer, en dat het slachtoffer daarna, terwijl hij op de grond lag, verder is geslagen, dient de rechtbank te beoordelen hoe dit geweld gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de precieze aard en intensiteit van het door de verdachten op het slachtoffer uitgeoefende geweld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de slagkracht waarmee de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is gekomen, alsmede welke letsel het slachtoffer heeft opgelopen en of dit potentieel dodelijk zou zijn geweest, dan wel dat het slachtoffer hier potentieel zwaar lichamelijk letsel aan over zou kunnen houden. Een letselrapportage ontbreekt in het dossier en ook heeft het slachtoffer geen aangifte willen doen waardoor over voornoemde vragen geen duidelijkheid verschaft is. De rechtbank moet het doen met een aantal foto's van het letsel en het weinige dat het slachtoffer daarover heeft willen vertellen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachten opzet hebben gehad dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op het intreden van de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder nader gemotiveerd. De rechtbank past hiervoor de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 21 mei 2020 naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020, opgenomen op pagina 28 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020132918 d.d. 10 november 2020 inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 21 mei 2020, omstreeks 21:10 uur, kregen de collega's van de noodhulpeenheid de melding om te gaan naar [straatnaam] te Appingedam. Aldaar was een ruzie gaande en tijdens deze ruzie was melder geslagen met een fles op zijn hoofd. Heden heb ik telefonisch contact opgenomen met slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik heb hem uitgenodigd om naar bureau te komen en te praten over de mishandeling. Omstreeks 15:30 uur verscheen [slachtoffer 1] aan het bureau in Delfzijl. Ik zag dat hij gezwel aan de onderzijde van zijn linkeroog had. Desgevraagd hoorde ik hem het volgende verklaren over de mishandeling;
"Ik zat gisteren bij mijn buurvrouw. Wij waren iets aan het drinken. Op een gegeven moment hoorde ik mijn buurvrouw tegen mij zeggen: "Pas op!". Toen ik mij omdraaide zag ik [verdachte] en 2 andere Molukse jongens op mij afkomen. Ik kreeg direct een Bacardifles tegen mijn hoofd aan. Ik voelde direct veel pijn. Ook op de grond ben ik verder mishandeld. [verdachte] was niet de enige die mij heeft geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 21 mei 2020, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Op 21 mei 2020 zat ik voor mijn woning, aan de [straatnaam] in Appingedam, wat te drinken met mijn vriend en onze buurman. Onze buurman is [slachtoffer 1] . Ik zat met mijn rug naar de woning toe. Ik zag op dat moment drie mannen uit het steegje aan mijn linkerzijde vandaan komen. Ik zag dat zij in versnelde pas liepen. Zij liepen doelgericht op [slachtoffer 1] af. Het waren mannen van Molukse afkomst. Ik herkende in ieder geval de man die voorop liep. Dit was [verdachte] . Ik zag dat de andere twee mannen ook op [slachtoffer 1] in begonnen te slaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Ik was op de bewuste avond bezig bij een auto in de straat waar de mishandeling gebeurd is. Ik was daar met meerderen. Er werd via de telefoon uitgedaagd naar elkaar maar dat was niet op mijn telefoon. In ieder geval werden we uitgedaagd en toen besloot ik naar die man toe te gaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 10 juni 2020, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
We zijn met ons drieën naar die man toegelopen. Dat waren [verdachte] , [medeverdachte] en ik. We zijn via het steegje gelopen en [verdachte] liep voorop. [verdachte] was kwaad en liep flink door.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Zoals reeds beschreven staat vast dat er op 21 mei 2020 te Appingedam voor het huis van het slachtoffer een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren en geweld is toegepast op het slachtoffer en waaraan het slachtoffer letsel heeft overgehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit gevecht te kwalificeren is als openlijk geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage' aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
Dat er geweld is gepleegd in vereniging en dat verdachte hierbij betrokken was, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hiervoor benoemde bewijsmiddelen vast. De vraag die de rechtbank vervolgens nog dient te beantwoorden is of verdachte aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Verdachte is met zijn medeverdachten naar het slachtoffer gegaan en zijn bijdrage aldaar bestond wellicht uit het slaan of gooien met de fles, maar in ieder geval daarna uit het slaan van het slachtoffer. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 mei 2020 te Appingedam schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij de datum die in het meer subsidiair ten laste gelegde wordt genoemd, te weten 2 juni 2020, als een kennelijke verschrijving beschouwt. De rechtbank leest daar 21 mei 2020 in, nu deze datum ook in het primair en subsidiair ten laste gelegde staat genoemd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Parketnummer 18-253587-19
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De rechtbank merkt voorafgaand aan de uitwerking van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde op dat zij, anders dan de raadsman, geen waarde hecht aan de brief van aangeefster van 17 januari 2020 waarin zij in zijn algemeenheid stelt dat zij in haar aangifte valse beschuldigingen heeft gedaan en grotendeels gelogen heeft. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten in het dossier die daarop duiden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat aangeefster op 5 november 2019 heeft verklaard zoals zij heeft verklaard doordat de politie haar onder druk heeft gezet. Aangeefster is verspreid over een langere periode verschillende keren door politiemensen aangetroffen onder omstandigheden die vragen opriepen. Bij die gelegenheden heeft aangeefster ook informatie aan politiemensen verstrekt en daarvan is, in combinatie met de verdere bevindingen van die verbalisanten, proces-verbaal opgemaakt. De informatie in die processen-verbaal komt overeen met de informatie die aangeefster in haar aangifte heeft verstrekt.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 11 augustus 2018 [slachtoffer 2] een stoot in haar gezicht gegeven met mijn elleboog. Het kan wel kloppen dat ik haar behoorlijk heb geraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020012101 d.d. 12 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
De eerste keer dat ik mishandeld werd door [verdachte] zaten we in zijn auto en reden in Winschoten. In Winschoten heeft hij mij toen geslagen en de auto uit gezet. De politie is toen ook ter plaatse geweest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2018, opgenomen op pagina 615 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisanten:
Wij kregen de melding van het operationeel centrum dat een vrouw geslagen was door een man. Wij zagen dat het slachtoffer, [slachtoffer 2] , gewond was in haar gezicht en dat er bloed liep uit een snee op haar linkerwang. Wij zagen dat het niet stopte met bloeden. Wij zagen dat de linkerwang van [slachtoffer 2] gezwollen was. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat ze in de auto meerdere malen in haar gezicht is geslagen met de elleboog en gebalde vuist. Wij hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat haar scharrel de auto stil heeft gezet, uit is gestapt en [slachtoffer 2] uit de auto sleurde. We hoorden [slachtoffer 2] zeggen dat ze vervolgens nog in haar rug is getrapt. Ik sprak met een getuige die had gezien hoe [slachtoffer 2] was mishandeld en die haar eerste hulp had verleend, dit betreft [getuige 5] . Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij op zaterdag 11 augustus 2018 omstreeks 19:40 uur geschreeuw en gegil hoorde voor haar woning. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij zag dat de bestuurder met zijn rechterelleboog met kracht in het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg en dat hij haar trapte. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij [slachtoffer 2] hoorde gillen en dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment half uit de auto lag en de bestuurder vervolgens was weggereden. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij eerste hulp heeft verleend aan [slachtoffer 2] en dat zij zag dat [slachtoffer 2] veel bloed op haar gezicht had zitten. Ik hoorde [getuige 5] zeggen dat zij dacht dat [slachtoffer 2] in shock was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster op 11 augustus 2018 met zijn elleboog en gebalde vuist in haar gezicht heeft geslagen en dat hij haar in haar rug heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk geweld tegen het hoofd en de rug kan leiden tot schade aan vitale organen. Harde klappen tegen het hoofd kunnen permanente beschadigingen van de hersenfuncties en van het (aan)gezicht opleveren. Dit geldt te meer nu verdachte heeft geslagen met zijn elleboog, wat een hard onderdeel van het lichaam is. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou kunnen worden. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
De eerste keer dat ik echt letsel had was dit jaar 2019. Ik was met [verdachte] naar een vriend van ons gegaan genaamd [getuige 6] . Ik ben toen naar het Martini ziekenhuis in Groningen gegaan en ben daar behandeld. Ik ben toen naar beneden gelopen en toen heeft [verdachte] mij tegen mijn wil in, en onder dwang naar de auto mee getrokken aan mijn linkerarm. Ik voelde aan mijn arm dat [verdachte] hier met volle kracht aan trok en ik wist dat ik geen keuze had. Ik struikelde over een stoepje heen en ben toen gevallen. Toen ik op de grond lag voelde ik veel pijn in mijn schouder. Ik ben toen met de taxi naar de spoedeisende hulp gegaan Martini ziekenhuis in Groningen.
2. Uitdraai gegevens, op 3 december 2019 opgemaakt door mw. A.S.V.M. van den Heerik, arts assistent chirurgie, namens mw. dr. W. Kelder, Chirurg, opgenomen op pagina 61 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Patiënt gegevens:
Mevr. [slachtoffer 2]
[geboortedatum] -1994
Geachte collega,
Bovengenoemde patiënte zagen wij 04-08-2019 op de spoedeisende hulp van het Martini Ziekenhuis.
Reden van komst
Pijnlijke elleboog links
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 727 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :
V: Welke dag was het?
A: Dat is terug te halen van ziekenhuisopname. Ik zag dat [slachtoffer 2] buiten stond. [verdachte] zat in de auto. Ik zag dat hij via de achterkant van zijn auto richting [slachtoffer 2] liep. Ik zag dat hij met kracht en heel hard een klap in haar gelaat gaf. Ook zag ik dat [verdachte] een trap gaf. Ten gevolge van deze trap zag ik dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Zij werd grond door [verdachte] beetgepakt en ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] meesleurde richting zijn auto. De afstand alwaar zij lag naar de auto is ongeveer 2 a 2,5 meter. Ik zag dat hij vervolgens haar in de auto plaatste en daarna de autodeur dichtgooide. Later heb ik gehoord dat haar arm uit de kom was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 6] op wezenlijke onderdelen voldoende concreet en specifiek zijn om deze bij de bewijsbeslissing te betrekken. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het incident dat aangeefster omschrijft als "in de zomerperiode" 2019 hetzelfde incident is als de gebeurtenis die is beschreven door de getuige [getuige 6] . De raadsman merkt naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op dat [getuige 6] dit incident ergens in juni plaatst. [getuige 6] beschrijft in zijn verklaring twee verschillende situaties. Het eerste incident, dat niet op de tenlastelegging is vermeld, was volgens [getuige 6] in juni. Bij het tweede incident noemt hij geen datum of maand, maar verwijst hij naar de ziekenhuisopname die op die avond naar aanleiding van het gebeuren heeft plaatsgevonden. Dat aangeefster in de zomer van 2019 bij meer dan één gelegenheid in het Martini Ziekenhuis is behandeld aan verwondingen blijkt nergens uit. Dat maakt dat voldoende komt vast te staan dat dit incident zich heeft afgespeeld op 4 augustus 2019.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster op 4 augustus 2019 heeft geslagen en getrapt, ten gevolge waarvan aangeefster op de grond is komen te vallen. Verdachte heeft haar vervolgens aan haar arm de auto ingetrokken, als gevolg waarvan de elleboog van aangeefster uit de kom is geraakt. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het geconstateerde letsel, te weten een elleboog uit de kom waarbij verder onbekend is hoelang het herstel duurde en wat de eindtoestand is, onvoldoende om als zwaar lichamelijk letsel aan te merken als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van strafrecht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Een dag later, maandag, wordt er aangebeld bij [getuige 4] , waar ik op dat moment was. [verdachte] kwam binnen. Ik en [getuige 4] moesten mee in de auto van [verdachte] . Ik heb toen vuistslagen gekregen in mijn gezicht. Ik voelde dat de klappen hard aankwamen en voelde pijn tegen mijn hoofd aan. Die dag erna, dinsdag, waren de verwondingen zichtbaar, dit bestond uit een dikke wang, tand door de lip, opgezwollen hoofd. Dit deed pijn en was opgezwollen. Een dag later, donderdag, kwam [verdachte] thuis. Ik moest mee naar boven en daar heeft [verdachte] mij weer geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 oktober 2019, opgenomen op pagina 724 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
V: Wat is er gebeurd op 23 september?
A: Ik zag dat [verdachte] in zijn auto naar ons toe kwam rijden. Hij stapte uit de auto. Hij liep direct naar [slachtoffer 2] toe en gaf haar 2 a 3 klappen in het gezicht. Hierdoor viel [slachtoffer 2] achterover op de grond. Hij sloeg haar met een vuistslag. Dit was zijn rechterhand. V: En toen?
A: Een dag later kwam [verdachte] naar mijn woning. Wij werden als het ware gedwongen om mee te gaan. Ik zat achterin in de auto van [verdachte] . [slachtoffer 2] zat op de passagiersstoel. Toen wij in de auto zaten gaf hij [slachtoffer 2] 3 a 4 klappen in het gezicht. Hier schrok ik behoorlijk van.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2019, opgenomen op pagina 72 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op 24 september 2019, had ik verbalisant, [verbalisant 2] samen dienst met collega [verbalisant 3] en waren wij belast met de noodhulp. Omstreeks 04.00 uur, reden wij over de Farmsumerweg te Appingedam. Aldaar zagen wij [slachtoffer 2] en [getuige 4] lopen met een grote tas. Zij vertelden ons dat ze bij een vriend waren geweest, echter was er ruzie was ontstaan en moesten beide dames het huis abrupt verlaten. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij ruzie had gehad met haar vriend. [slachtoffer 2] verklaarde tevens dat zij was geslagen en geschopt en dat dit niet de eerste keer was. Toen wij, verbalisanten, bij de woning aan de [straatnaam] te Delfzijl aankwamen en beiden uit het dienstvoertuig lieten zagen wij dat [slachtoffer 2] een behoorlijk blauw en opgezwollen oog had. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat [verdachte] inderdaad haar vriend is. Ik zag tevens dat [slachtoffer 2] moeite had met lopen. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij schoppen en klappen had gekregen op haar gehele lichaam en dat met name haar bovenbenen en ribben erg veel pijn deden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de aangifte nu deze wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 4] , die de rechtbank eveneens betrouwbaar acht. De aangifte wordt verder ondersteund door hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd toen zij aangeefster en getuige [getuige 4] in de nacht van 23 op 24 september 2019 tegenkwamen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de periode van 23 september 2019 tot en met 24 september 2019 meermalen heeft mishandeld doordat hij haar gestompt en geslagen heeft.
De rechtbank acht het onder 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 791 e.v. van voornoemd dossier van inhoudend als relatering van verbalisanten;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2019, opgenomen op pagina 842 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] , namens [benadeelde partij]
Parketnummer 18-271870-19
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik op 23 april 2019 op de Provincialeweg N996 reed en in botsing ben gekomen met een auto. Ik ben over de wegas gereden. Het klopt dat ik eerder vlak achter iemand aan heb gereden. Ik had een beetje haast.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019 opgenomen op pagina 23 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019101886 van 15 juli 2019, inhoudend als relaas van verbalisant(en):Getuige [getuige 7]:
Getuige [getuige 7] verklaarde onder andere dat:
Zij zich die dinsdag 23 april 2019 zodanig aan het rijgedrag van [verdachte] had geërgerd dat zij voornemens was geweest vanuit haar auto de politie te waarschuwen.
Zij ziet dat de voor haar rijdende [verdachte] betrokken is bij een frontale aanrijding met een andere personenauto. Zij vervolgens doorrijdt tot zij op de plek van de aanrijding komt. Zij parkeert haar auto in de berm en verlaat haar auto om te zien hoe het met de bestuurder van die zwarte Volkswagen Polo is gesteld. Zij ziet dat de bestuurder van die kennelijk niet zwaar gewond is geraakt en zelf uit de auto weet te komen. Zij vervolgens haar boosheid en frustratie over het rijgedrag van de bestuurder, hetgeen tot een ernstige aanrijding heeft geleid, ventileert naar die man. Zij hierop terug loopt naar haar auto om de hulpdiensten telefonisch te waarschuwen. Tijdens het verhoor vroeg ik of zij in haar telefoon wilde opzoeken hoe laat zij had gebeld met het alarmnummer 112. Getuig [getuige 7] deelde mij mede dat dit die dinsdag om 09.59 uur was geweest. Zij toonde mij het scherm van haar telefoon waar op ik zag dat dit inderdaad het geval was geweest.
Onderzoek GMS bij operationeel centrum Drachten:
Hieruit mocht blijken dat de telefonische melding van getuige [getuige 7] , die dinsdag 23 april, om exact 10.00.00 uur was binnengekomen en aangenomen door de centralist.
Onderzoek mobiele telefoon verdachte [verdachte]:
Direct na de aanrijding werd door de collega's die als eerste ter plaatse kwamen de
mobiele telefoon van verdachte [verdachte] in beslag genomen.
De mobiele telefoon van verdachte [verdachte] werd vervolgens voor onderzoek aangeboden bij de afdeling Digitale Expertise van politie Noord Nederland.
Van dit onderzoek is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt hetgeen ook in dit dossier
is gevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat verdachte [verdachte] die ochtend tot kort voor de aanrijding actief is geweest met en op zijn mobiele telefoon. Verdachte [verdachte] heeft op dinsdag 23 april 2019 om 09.52.01 gedurende 18 seconden via de applicatie 'Whatsapp' een gesprek gevoerd met nummer [telefoonnummer] van [bedrijf] in Groningen alwaar hij die ochtend een afspraak had.
Verdachte [verdachte] op dinsdag 23 april om 09.52.42 via de applicatie 'Whatsapp' een uitgaand telefoongesprek heeft gevoerd met het nummer [telefoonnummer] . Dit telefoongesprek heeft in tijd 5 minuten en 2 seconden geduurd. Gezien het tijdstip van aanvang en de duur van dit gesprek had dit telefoongesprek dan om 09.57.44 uur beëindigd moeten zijn.