ECLI:NL:RBNNE:2021:1878

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
LEE 21/656
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen instemming met verlichtingsplan voor windpark N33

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de instemming die verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, heeft gegeven aan het verlichtingsplan voor het windpark N33. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 12 mei 2021 geoordeeld dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat verweerder, hoewel hij geen wettelijke bevoegdheid heeft, pretendeert deze uit te oefenen door instemming te verlenen, wat rechtsgevolg met zich meebrengt. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten te vergoeden, die zijn vastgesteld op € 534,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de verlichting op de windturbines noodzakelijk is voor de luchtvaartveiligheid, ook als het windpark buiten gebruik is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. dr. J.G.L. van Nus)
en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. dr. H. Caglayankaya).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[derde belanghebbende 1] , te [plaats 2]

(gemachtigde: mr. C.J. van Oosten)
en

[derde belanghebbende 2] , te [plaats 3]

(gemachtigde: mr. N. Walgemoed)

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 april 2017 instemming gegeven aan het verlichtingsplan voor het windpark N33. Bij e-mailbericht van 3 april 2019 heeft verweerder instemming gegeven aan de nadere specificatie van de eigenschappen van de lampen ten behoeve van obstakelverlichting voor de windturbines van het windpark N33.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft op 21 februari 2021 bij de rechtbank Den Haag beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift.
In het besluit van 23 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het e-mailbericht van 3 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 25 februari 2021 een aanvullend beroepschrift ingediend, gericht tegen het bestreden besluit.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Nederland.
De rechtbank Noord-Nederland heeft besloten het beroep versneld te behandelen omdat het spoedeisend is.
Eiser heeft op 15 maart 2021 nadere gronden ingediend en op 4 en 9 april 2021 nadere informatie in de procedure ingebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] en [persoon 2] . Derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [persoon 3] , [persoon 4] en mr. N. Walgemoed.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1
Verweerder heeft op 5 april 2017 instemming gegeven aan het verlichtingsplan voor het windpark N33.
1.2
Op 3 april 2019 heeft verweerder instemming gegeven aan de nadere specificatie van de eigenschappen van de lampen ten behoeve van obstakelverlichting voor de windturbines van het windpark N33.
1.3
Op 10 december 2020 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Op 11 januari 2021 heeft eiser de gronden van bezwaar aangevuld.
1.4
Verweerder heeft het bezwaarschrift bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser voert aan dat zijn bezwaarschrift niet (alleen) was gericht tegen het emailbericht van verweerder d.d. 3 april 2019. Toen hij bezwaar maakte was hij nog niet op de hoogte van het bestaan van die e-mail. Hij heeft zijn bezwaar als volgt omschreven: “Dit document bevat mijn bezwaar tegen de instemming of goedkeuring die is verleend aan het verlichtingsplan voor Windpark N33”.
2.1
Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bezwaar van eiser zo uitgelegd kan worden dat het ook betrekking heeft op de instemming met het verlichtingsplan d.d. 5 april 2017.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in zijn aanvullende bezwaarschrift van 11 januari 2021 de kern van zijn bezwaar geschetst als: “het inpassingsplan Windpark N33 schrijft vastbrandende obstakelverlichting voor op de windturbines. ILT heeft ingestemd met een verlichtingsplan dat in strijd daarmee flitsende dagverlichting voorschrijft.”
De rechtbank volgt eiser, gelet op de bewoording van zijn bezwaarschrift en de aanvulling daarvan, in zijn stelling dat hij niet alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het emailbericht van 3 april 2019. Zijn bezwaar richt zich namelijk tegen een onderdeel van het verlichtingsplan waarmee verweerder op 5 april 2017 heeft ingestemd: de knipperende verlichting. Verweerder heeft daarom ten onrechte de gronden van het bezwaar van eiser tegen de instemming van 5 april 2017 niet bij zijn besluitvorming betrokken. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid. Deze grond treft doel.
3. Eiser voert vervolgens aan dat zowel het besluit van 3 april 2019 als dat van 5 april 2017 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eiser heeft ter vergelijking het verlichtingsplan en de goedkeuring daarvan van een ander windpark in de procedure ingebracht. Hij voert aan dat de goedkeuring in dat geval wel is voorzien van een rechtsmiddelenclausule.
3.1
Verweerder heeft zich ter zitting, anders dan voorheen, op het standpunt gesteld dat beide instemmingsbeslissingen geen besluiten zijn zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb, omdat hij geen wettelijke bevoegdheid heeft voor instemming of handhaving, doordat bepalingen uit het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago) niet zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 4.1.3, onderdeel b, van het Inpassingsplan “Windpark N33” is bepaald dat alvorens het windpark voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, de obstakelverlichting op de turbines gerealiseerd dient te zijn conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan, waarbij geldt dat de verlichting vastbrandend dient te zijn. De instemming van verweerder is dus nodig voor het in gebruik nemen en houden van het windpark. Hoewel verweerder niet heeft kunnen aanduiden wat de wettelijke grondslag voor het geven van die instemming is, is duidelijk dat die bevoegdheid er is of zou moeten zijn en dat verweerder daarvan ook daadwerkelijk gebruik maakt. Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan wordt geacht op publiekrechtelijk rechtsgevolg te zijn gericht indien het bestuursorgaan, hoewel niet bevoegd het rechtsgevolg tot stand te brengen, wel pretendeert een publiekrechtelijke bevoegdheid en daarmee openbaar gezag uit te oefenen (vgl. ABRvS 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1950). De rechtbank is gelet op de tekst en inhoud van de instemmingsbeslissingen van oordeel dat, als er geen sprake is van een wettelijke bevoegdheid, verweerder deze in ieder geval pretendeert uit te oefenen door instemming te verlenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de instemmingsbeslissingen van zowel 5 april 2017 als 3 april 2019 moeten worden aangemerkt als besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze grond treft eveneens doel.
4.
De rechtbank komt niet toe aan behandeling van de inhoudelijke gronden die eiser heeft ingebracht tegen de instemming met het verlichtingsplan, omdat deze procedure slechts betrekking heeft op het besluit om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien
.Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Eiser heeft ter zitting de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het Windpark N33 wordt stilgelegd totdat de naleving van planregel 4.1.3b is gegarandeerd en/of een formeel besluit is genomen over het verlichtingsplan. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding omdat de verlichting op de windturbines nodig is in het belang van de luchtvaartveiligheid, ook als het windpark buiten gebruik is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het verschijnen op de zitting. Dat punt heeft een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 534,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier, op 12 mei 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.