Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat feiten 1 en 2 (in de primair ten laste gelegde poging tot doodslag-variant) en feit 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder feiten 1 en 2 primair ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte kampt met een chronisch psychotische stoornis in het kader van schizofrenie van het paranoïde type. Verdachte leeft in een alles doordringende waanwereld die voor verdachte niet-corrigeerbaar is. Wanneer de stoornis zodanig doorwerkt dat een verdachte de strekking van zijn handelen niet begrijpt, is dat een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook als een stoornis zodanig doorwerkt dat een verdachte ondanks daadwerkelijk beraad niet of onvoldoende in staat is om zijn wil te bepalen, is dat – zo stelt de officier van justitie - een contra-indicatie om voorbedachte raad aan te nemen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 1 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen vooropgezet plan en geen intentie had om [slachtoffer 1] , zijn stiefvader, van het leven te beroven. Verdachte kwam hem tegen op het moment dat verdachte het ouderlijk huis wilde verlaten, waar hij kort daarvóór zijn moeder, [slachtoffer 2] , had neergestoken, en verdachte heeft zijn stiefvader één messteek toegebracht. Dit kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals subsidiair ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 2 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de voorbedachte raad bij zijn poging om [slachtoffer 2] , zijn moeder, van het leven te beroven. Verdachte heeft gehandeld in een psychose. Het ontbrak hem aan elk realiteitsbesef, met als gevolg dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van de gelegenheid om zich te beraden op zijn handelen en de gevolgen daarvan. De psychose waarin verdachte verkeerde op het pleegmoment ontnamen aan verdachte de gelegenheid om na te denken over en zich rekenschap te geven van zijn daden.
De raadsvrouw heeft ten slotte betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 1] , zoals onder feit 3 ten laste is gelegd, nu verdachte dit tijdens zijn politieverhoor heeft ontkend en de aangifte van [slachtoffer 1] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 22 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Die dag, 24 mei 2020, ben ik vanuit Groningen waar ik woon naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Kolham gegaan. Ik had een zwaard van huis meegenomen. Ik was boos toen ik aanbelde. Ik had het zwaard in mijn hand. Nadat ik [slachtoffer 2] had neergestoken heb ik [slachtoffer 1] in de hal opgewacht. Ik had boven al gezien dat hij onderweg was naar binnen. Ik drukte het zwaard er bij hem gewoon in. Achteraf heb ik spijt dat ik niet vaker heb gestoken. Ik vond dat hij dood moest. Ik had besloten hem zelf af te maken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 mei 2020, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020135436 van 18 augustus 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was aan het schilderen achter mijn huis. Op een gegeven moment zie ik mijn vrouw uit het raam hangen met bloed aan haar handen. Dus ik ren met een noodgang het huis in. Dus ik ren rechtdoor en ga rechtsaf om de trap op te gaan. Toen liep ik recht in het mes van [verdachte] . Die steekt mij ineens recht in de schouder en zegt daarbij ‘sterf’.
1. De door verdachte ter zitting van 22 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer 2] heeft mij, toen ik baby was, uit de wieg gestolen. Uit een DNA-test zal blijken dat zij mijn moeder niet is. Enkele weken vóór 24 mei 2020 heb ik [slachtoffer 2] om een geboorteakte gevraagd, maar die heb ik niet gekregen.
Op 24 mei 2020 ben ik vanuit Groningen waar ik woon naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Kolham gegaan. Uit emotie en woede ben ik naar haar toe gegaan. Ik had een zwaard van huis meegenomen. Ik had het zwaard in mijn hand. Toen ik aanbelde had ik het zwaard al uit de hoes gehaald. Ik had het meegenomen om [slachtoffer 2] te laten toegeven dat zij mij uit de wieg heeft gestolen. Als zij niet toegaf, zou ik steken, precies zoals het in werkelijkheid is gebeurd. Ik was boos toen ik aanbelde. Er werd niet opgedaan. Toen ben ik achterom gegaan. Het zwaard had ik de hele tijd in mijn hand. Ik liep naar boven, waar [slachtoffer 2] was. Ik heb haar gestoken en toen nog een keer, en ik zei daarbij dat ze dood moest. Toen ik wegliep had ik het idee dat ze zou doodbloeden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 juli 2020, opgenomen op pagina 87 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020135436 van 18 augustus 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op Eerste Paasdag 2020 stond [verdachte] ineens voor de deur. Hij wilde bewijs dat hij met blauwe ogen was geboren, maar hij heeft bruine ogen. Hij wilde zijn geboorteakte hebben. Hij bleef er maar over doorgaan, hij wilde per se bewijs.
Op Tweede Paasdag 2020 was [verdachte] de hele tijd aan het appen en ik werd er helemaal zenuwachtig van. Hij wilde bewijs hebben dat hij met blauwe ogen was geboren. Toen heb ik geappt dat we het wel kwamen brengen. Toen we bij [verdachte] zijn huis waren hebben we aangebeld en hij deed open. Ik had de spullen in een tasje gedaan en die heb ik gegeven. Op het moment dat wij terugreden ziet [slachtoffer 1] [verdachte] uit huis rennen. [verdachte] zag er helemaal verwilderd uit. [verdachte] was lang niet tevreden over dat wat hij had gekregen. En toen begon het ge-app weer: dit is toch geen bewijs en dat ik bewijs achterhield en ik wist wel dat hij was geboren met blauwe ogen.
Op 24 mei 2020 ben ik naar boven gegaan om de badkamer te poetsen. Op een gegeven moment hoorde ik dat iemand achter mij stond en ik zag [verdachte] ineens in de badkamer staan. En toen voelde ik dat hij mij gelijk in mijn schouder stak. En daarna voelde ik dat hij mij in mijn zij stak. Ik kon er niet eens op reageren. En toen hoorde ik hem roepen: “Sterf! Jaweh!”. Toen moest ik in het bad gaan liggen en ik hoorde hem steeds roepen: “Bloed dood… Jaweh! Jaweh! Sterf!”. Ik heb hem nog gevraagd of ik wat rechterop mocht gaan zitten, want ik lag niet zo lekker. Hij zei: “Nee, bloed dood, sterf.” Toen zag ik dat [verdachte] de badkamer verliet en ik hoorde dat [verdachte] de trap afliep. Toen ben ik uit het bad geklommen en toen naar het raam van de slaapkamer, omdat ik Henk wilde waarschuwen. Toen hoorde ik [verdachte] al weer aan komen en ik voelde dat hij mij weer in mijn zij stak.
3. Een geneeskundige verklaring, op 7 september 2020 opgemaakt en ondertekend door dr. T. van Mesdag, forensisch arts bij GGD Groningen, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Behandelaar beschrijft bij slachtoffer meerdere letsels:
- Drie actief bloedende steek- of snijverwondingen in de hals, waarvan één rechts van de
schildklier, één midden over de adamsappel en één links in de hals net vóór de
halsslagader. Er bleek sprake van een actieve bloeding van de buitenste halsader links en
een insnijding van het strottenhoofd van 0,5 centimeter lengte.
- Steek- of snijverwonding aan de voorzijde van de borstkas, hoog in het midden, zonder
luchtlekkage of actief bloedverlies.
- Steekverwonding rechts boven in de buik, vlak onder de ribbenboog rechts, lengte
onbekend, zonder luchtlekkage of actief bloedverlies. Er bleek sprake van scherp letsel aan
de lever.
- Steekverwonding links op de rug ter plekke van de onderste ribben, lengte 4 centimeter.
- Oppervlakkige steek- of snijverwonding aan de rug, ter hoogte van het linkerschouderblad,
- Steekverwonding pinkzijde linker ellenboog met geringe botbeschadiging van de ellepijp.
- Oppervlakkige snijverwondingen van de toppen van duim, middelvinger, ringvinger en
pink van de rechter hand.
- Snijverwondingen aan de buigzijde van de duim, wijsvinger, middelvinger en ringvinger
links met doorsnijding van de oppervlakkige en diepe buigpezen, slagaders en
zenuwbundels van de middelvinger en ringvinger en gedeeltelijke doorsnijding van de
zenuwbundel van de wijsvinger.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte leefde al lange tijd in de veronderstelling dat aangeefster [slachtoffer 2] niet zijn biologische moeder is. Hij heeft haar in verband daarmee enkele weken voorafgaand aan de pleegdatum agressief en dwingend gevraagd om een geboorteakte. Dat [slachtoffer 2] niet naar verdachtes tevredenheid op dit verzoek heeft gereageerd, heeft bij hem tot gevoelens van woede en wraak geleid. Met die gevoelens is verdachte op 24 mei 2020 vanuit zijn woonplaats Groningen naar Kolham, waar aangevers wonen, afgereisd met de bedoeling om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Om zijn plan tot uitvoering te brengen had hij een zogenoemd samoeraizwaard vanuit zijn woning meegenomen. Nadat verdachte [slachtoffer 2] volgens zijn plan met het samoeraizwaard had neergestoken heeft hij gezien dat aangever [slachtoffer 1] onderweg was naar binnen. Verdachte heeft hem vervolgens opgewacht en ook hem neergestoken.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij beide aangevers dood wilde hebben. Om dit te bewerkstelligen heeft hij hen met een samoeraizwaard gestoken. Tijdens het steken heeft hij tegenover beide aangevers ook nog benadrukt dat hij dit deed met het doel om hen te doden (‘Sterf!’). Het voorgaande geeft alle aanleiding voor het oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad om zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
In verband met de psychische toestand van verdachte – verdachte verkeerde in een psychose – heeft de rechtbank nog overwogen of er sprake was van een situatie waarin bij verdachte ten tijde van het steken ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken, zodat van opzet geen sprake kan zijn. De rechtbank oordeelt dat van zo’n situatie geen sprake is, nu de handelingen van verdachte – de aangevers overrompelen en dadelijk steken met een samoeraizwaard – geheel in lijn zijn met het door verdachte uitgesproken doel daarvan, te weten dat aangevers zouden komen te overlijden.
Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Zoals uit het voorgaande blijkt, is verdachte gewapend met een samoeraizwaard naar de woning van [slachtoffer 2] gereisd, om van haar nogmaals te eisen de (in zijn ogen) waarheid over zijn geboorte en afkomst. Uit het feit dat verdachte [slachtoffer 2] reeds eerder had opgezocht, steeds dwingender en dreigender werd richting haar in de wens om de -in zijn ogen – waarheid te achterhalen omtrent zijn afkomst en het op de bewuste dag vertrekken vanuit zijn woning met een dodelijk steekwapen in combinatie met de gang van zaken bij de woning – verdachte is vrijwel meteen nadat hij [slachtoffer 2] had gevonden op haar in gaan steken – leidt de rechtbank af dat verdachte al ten tijde van het vertrek bij zijn woning het plan had opgevat om haar om het leven te brengen. Gedurende de busreis naar Kolham heeft hij voldoende gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken, en zich daar rekenschap van te geven. Verdachte is echter niet tot heroverweging van zijn besluit gekomen, maar heeft daaraan uitvoering gegeven.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld. Nadat verdachte [slachtoffer 2] had neergestoken heeft hij [slachtoffer 1] , die hij even te voren richting de woning had zien lopen, bewust opgewacht om hem ook neer te steken. In deze wachttijd heeft verdachte de gelegenheid gehad om zijn besluit te heroverwegen, maar is hij niet tot inkeer gekomen.
De aanwezigheid van een psychische stoornis -waarover hierna meer- hoeft niet in de weg te staan aan het aannemen van voorbedachte raad. Dat kan onder omstandigheden anders zijn, in gevallen waarin de psychische toestand van een verdachte zodanig is dat deze ieder inzicht in de betekenis en gevolgen van zijn handelen is verloren, maar daarvan is hier geen sprake, zo blijkt uit de hieronder nog nader te bespreken rapportages van de deskundigen. Dat verdachte vanuit een waandenkbeeld is gekomen tot zijn beslissing om de slachtoffers om het leven te brengen, betekent niet dat hij in een opwelling gehandeld heeft; integendeel, uit zijn eigen verklaring en de gang van zaken blijkt dat hij in beide gevallen vooraf over zijn handelen en de gevolgen daarvan heeft nagedacht, die heeft voorbereid en vervolgens methodisch heeft uitgevoerd.
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 juli 2020, opgenomen op pagina 87 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020135436 van 18 augustus 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 mei 2020, opgenomen op pagina 80 e.v. van bovengenoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .