Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat er voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte de persoon is geweest die de geweldshandelingen, onder meer bestaande uit het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer, heeft verricht. Deze handelingen leveren een aanmerkelijke kans op de dood op, zodat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en dat een veroordeling kan volgen voor feit 2. Met betrekking tot feit 1 heeft hij het volgende betoogd. De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd kan, gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, niet als een daadwerkelijke bekentenis worden aangemerkt. Daarnaast is verdachte evenmin duidelijk te herkennen op de beelden die van het voorval zijn gemaakt. Verdachte is de betreffende dag weliswaar door een verbalisant op een scooter gezien, maar dat was op een ander moment. Bij gebrek aan een sterk bewijsmiddel ten aanzien van het daderschap van verdachte is er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer heeft geschopt en geslagen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat bij verdachte geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. Op grond van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat de dader het hoofd van het slachtoffer met zijn voet heeft geraakt; het lijkt erop dat hij tegen een arm die het slachtoffer ter afwering voor zijn hoofd heeft gehouden, heeft geschopt. Verder levert niet elke schop tegen het hoofd poging tot doodslag op. Daarom is van belang om te weten waar en hoe hard het slachtoffer is geraakt en met welke soort schoen dat is gebeurd. In dit geval moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de dader sneakers droeg en dat het letsel ook kan zijn ontstaan door het slaan in het gezicht. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het gepleegde geweld kan wel als eenvoudige mishandeling en mogelijk als poging tot zware mishandeling worden aangemerkt.
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020197489 d.d. 4 augustus 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb degene die mijn jas had wel eens gesproken. Ik ben hem de volgende dag tegengekomen. Ik zag aan zijn gezicht dat hij het was. Ik sta met mijn vriendin kleding uit de auto te pakken. Dan komt er iemand die zegt: "Mag ik u wat vragen?" en ik zeg: "Nee." Diegene wordt boos en ziet je jas liggen, die pakt die jas en gaat ermee weg. Vlak daarvoor kwam er nog een groep Duitsers langs. Toen werd er geroepen door een klein meisje: "[verdachte], je jas" en toen ik keek, zag ik dat mijn jas weg was en ik zag die man wegfietsen met mijn jas. Ik ben toen op mijn scooter gesprongen en ben achter mijn jas aan gegaan. Daarna werd ik boos en u heeft gezien wat er toen gebeurde. Ik had misschien anders kunnen reageren, maar als iemand van mij jat ben ik bereid om tegen alles en iedereen te gaan. Op de vraag of ik er spijt van heb dat ik hem heb mishandeld, antwoord ik: "Ja, tuurlijk."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Tijdstip incident: 20:50 uur. Ik fietste op 17 juli 2020 door Groningen en vond een jas. Ik fietste op de Oude Ebbingestraat in Groningen. Er kwam een man aanrijden op een scooter. Ik kan de man als volgt omschrijven: donker gekleurd, lange dreadlocks tot zijn rug. De man hield mij staande. Ik hoorde de man zeggen dat ik zijn jas zou hebben gestolen. Zonder dat ik antwoord kon geven, kreeg ik de eerste vuistslagen in mijn gezicht. Met beide vuisten kreeg ik klappen in mijn gezicht. Ik viel vervolgens op de grond. De man trapte een aantal keer tegen mijn hoofd en borst. Ik weet niet hoe vaak dit was. Ik weet wel dat het meerdere trappen waren. Ik heb erg veel last van mijn hoofd en heb erg veel bloed aan mijn gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
U vraagt mij wat de dokters in het ziekenhuis hebben gezegd over mijn letsel. Ze hebben bij mij twee botbreukjes in mijn gezicht geconstateerd. Ik ben die kerel die mij heeft mishandeld korte tijd erna tegengekomen. Hij sprak mij aan.
4. Een medische verklaring, te weten een brief van 20 juli 2020, opgemaakt door R.N.M. Hogenbirk, arts assistent chirurgie, voor zover inhoudend, als verklaring:
[slachtoffer] zagen wij op 17 juli 2020 in consult op de Spoedeisende Hulp van het Martini
Ziekenhuis. Geconstateerd is een fractuur os nasale en een fractuur laterale sinus maxillaris.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op vrijdag 17 juli 2020 omstreeks 20.57 uur sprak ik met een getuige van de mishandeling, namelijk [getuige 1]. Hij stuurde mij via WhatsApp een filmpje van de verdachte. Op het filmpje was de verdachte te zien. De verdachte zou zich voortbewegen middels een scooter. Tevens had de getuige een kenteken van de scooter, namelijk [kenteken]. Ik zocht naar het bovengenoemd kenteken van de scooter via het integrale bevraging systeem. Daaruit kwam dat de kentekenhouder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1995, zou zijn.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 17 juli 2020 zat ik in privé tijd op het terras van het Newscafé, gelegen aan de Waagplein 5 in Groningen. Op een gegeven moment zag ik, verbalisant, [verdachte] op een scooter rijden. Komende vanuit de Herestraat en rijdende in de richting van de Waagstraat. [verdachte] had een donker gekleurde jas aan en reed op een donker gekleurde scooter dan wel snorfiets. [verdachte] had geen helm op. Ik herkende [verdachte] aan zijn donker gekleurde huidskleur, zijn lange donkere rastaharen en het feit dat ik [verdachte] meerdere malen in het verleden ben tegengekomen tijdens nachtdiensten in de horeca in de binnenstad van Groningen. Hierdoor is [verdachte] mij ambtshalve bekend. Ik heb [verdachte] zien rijden tussen de tijdstippen 19:48 uur en 20:30 uur op voornoemde dag en datum. Dit weet ik omdat ik op beide voornoemde tijdstippen een pintransactie heb gedaan bij het Newscafé aan het Waagplein in Groningen. Ik, verbalisant, heb hierop tijdens werktijd de verdere gegevens van [verdachte] opgezocht. Het gaat hier om [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Ik heb de beschikbare camerabeelden bekeken. Het eerste fragment geeft zicht vanuit de Hardewikerstraat richting de Oude Ebbingestraat. Op de beelden is te zien dat om 20.49 uur het slachtoffer aan komt fietsen vanuit de Hardewikerstraat richting de Oude Ebbingestraat. Wanneer het slachtoffer bij de kruising aan komt, komt er vanaf de kant van de Nieuwe Ebbingestraat ook een persoon op een scooter aangereden. Deze persoon stapt af en heft zijn rechterarm op en haalt vervolgens uit richting het slachtoffer. Het slachtoffer komt hierdoor ten val. De verdachte blijft dan over het slachtoffer gebogen staan en haalt meerdere malen met beide handen uit naar het slachtoffer terwijl deze nog op de grond ligt. Vervolgens komt de verdachte overeind en trapt het slachtoffer eerst met zijn rechtervoet en daarna met zijn linkervoet. Vervolgens doet de verdachte twee stappen achteruit en haalt dan met kracht uit met zijn rechtervoet naar het slachtoffer. Hij raakt hierbij het hoofd van het slachtoffer; je ziet het hoofd dan ook een andere kant op zwaaien.
Op het derde fragment komt de verdachte in beeld. Ik kan de verdachte als volgt omschrijven:
- Persoon met een donkere huidskleur
- draagt een donkere broek
- draagt een grijs t-shirt met een kraagje
- draagt licht met donkergekleurde sneakers, waarbij het stuk bovenop de voorvoet lichtkleurig is en de randen om de voorvoet heen en aan de voorzijde van de veters, donkerkleurig.
- heeft lange rasta's tot halverwege zijn rug die bij elkaar gebonden zijn.
De scooter waar hij op rijdt is donker van kleur en heeft een lichtkleurig logo voorop. Er zit een blauwe kentekenplaat op de achterzijde en een windscherm aan de voorzijde.
Naar aanleiding van de bevindingen van collega [verbalisant 2] dat zij de tenaamgestelde van de scooter eerder op de avond tussen 19.48 en 20.30 uur had zien rijden in de Herestraat heb ik ook de camerabeelden van de Herestraat bekeken. Tussen deze tijdstippen rijdt er één donkere man op een scooter door de Herestraat. Dit is om 20.22 uur. Hij komt dan vanuit de Herestraat en rijdt richting het Waagplein. Ik zag dat de persoon op de scooter een donkere huidskleur heeft en lange rasta's. Hij draagt een grijs shirt onder een donkere jas en wit met zwarte sneakers in hetzelfde model als die de verdachte draagt met donkere randen op dezelfde plekken. Hij rijdt op een donkergekleurde scooter met voorop een logo en een windscherm.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 juli 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op 17 juli 2020, omstreeks 20:45 uur, was ik te Groningen. Ik keek richting de Ebbingebrug en zag daar een persoon op de grond liggen. Bij deze blanke man stond een donkere man. Ik zag dat de donker getinte man met zijn rechter vuist een aantal keren het hoofd en het bovenlichaam van de man die op de grond sloeg. Hierop zag ik dat de donker getinte man met zijn rechter geschoeide voet de man op de grond tegen zijn borst schopte en tevens tegen zijn hoofd. Ik weet zeker dat hij tegen het hoofd van de man schopte die op de grond lag.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2020, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op 21 juli 2020 heb ik telefonisch gesproken met een Duitse getuige. Deze getuige vertelde mij dat hij zag dat een donkere man op een blanke man insloeg. De blanke man kwam ten val en daarna schopte de donkere man nog tegen hem aan. De getuige is met zijn vrienden naar de mannen toegegaan om het te stoppen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Daderschap
De rechtbank stelt vast dat verdachte aanvankelijk een verklaring bij de politie heeft afgelegd die bekennend van aard is. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn betrokkenheid ontkend. De rechtbank is van oordeel dat de aanvankelijke verklaring betrouwbaar is en daarom gebruikt kan worden voor het bewijs. Verdachte heeft namelijk vrij gedetailleerd verklaard over wat zich voorafgaand, tijdens en na het voorval heeft afgespeeld. Zo heeft verdachte verklaard over de jas die het slachtoffer van hem zou hebben weggenomen, heeft hij aangegeven dat er een groep Duitse personen aanwezig was en heeft hij op een moment dat aangever hier nog niet over had verklaard naar voren gebracht dat hij aangever korte tijd na het feit nogmaals is tegengekomen en heeft gesproken. Dit betreft zogenoemde daderinformatie die wijst op betrokkenheid van verdachte bij het feit.
Dat verdachte de persoon is die het slachtoffer heeft geschopt en geslagen volgt bovendien niet enkel uit de verklaring van verdachte zelf. Zijn betrokkenheid vindt steun in de omstandigheid dat zijn signalement qua haardracht en kleding overeenkomt met de dader, zoals blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van aangever en getuigen. Daarnaast is ook de scooter die op naam van verdachte geregistreerd is, door een getuige op de plaats van het misdrijf waargenomen en is verdachte kort voor het voorval door een verbalisant op een scooter in het centrum van Groningen gezien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de persoon is die geweld op aangever heeft uitgeoefend.
Poging doodslag
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de beschrijving van de beelden en de verklaringen van aangever en getuigen volgt onder meer dat verdachte aangever heeft geslagen, waardoor hij ten val kwam. Daarna heeft verdachte aangever, die op dat moment op de grond lag, eerst met beide handen geslagen en vervolgens met beide voeten geschopt, waarna hij twee stappen achteruit heeft gedaan en daarop met kracht met zijn rechtervoet heeft uitgehaald naar aangever, waarbij hij het hoofd van aangever heeft geraakt. De verbalisant die de camerabeelden heeft beschreven, heeft aangegeven dat daarbij te zien is dat het hoofd na deze laatste schop een andere kant op zwaait.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien dit gebeurt op een moment dat het slachtoffer door eerder geweld reeds in een uitgeschakelde positie op de grond ligt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid en verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht feit 1 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020197489 d.d. 4 augustus 2020, inhoudend het relaas van de verbalisant.