ECLI:NL:RBNNE:2021:1484

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
LEE 20/965
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding op grond van de Regeling Stuwmeer TCMG voor bedrijfsunits na mijnbouwschade

In deze zaak heeft eiser op 23 mei 2019 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding op basis van het Besluit mijnbouwschade Groningen, met betrekking tot een bedrijfsverzamelgebouw waar hij eigenaar is van meerdere units. Na de aardbeving op 22 mei 2019 heeft eiser schade geconstateerd in de vorm van scheuren in de vloeren van de units. Eiser heeft zijn aanvraag later gewijzigd naar een aanvraag op grond van de Regeling Stuwmeer TCMG, waarbij hij een eenmalige vergoeding van € 5.000,- heeft aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen onderscheid heeft gemaakt tussen de schade per unit in zijn aanvraag en dat verweerder hem op de mogelijkheid heeft gewezen om de aanvraag via de Regeling af te handelen.

De rechtbank oordeelt dat de keuze van eiser om zijn aanvraag te wijzigen naar de Regeling betekent dat zijn gehele aanvraag in één keer kon worden afgehandeld. De stelling van eiser dat verweerder per unit een dossier moest aanmaken, vindt geen steun in de Regeling. De rechtbank concludeert dat eiser door het maken van bezwaar niet in een slechtere positie is gekomen en dat verweerder niet verplicht was om de onafhankelijke bezwaaradviescommissie in te schakelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft tijdens de procedure aangegeven bereid te zijn om de besluiten in te trekken en de aanvraag opnieuw te behandelen indien eiser dat wenst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats] , eiser
en

De minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Regeling Stuwmeer TCMG (de Regeling) een schadevergoeding toegekend van
€ 5.000,-.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij overweegt daartoe het volgende.
2. Vaststaat dat eiser op 23 mei 2019 een aanvraag op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen (het Besluit mijnbouwschade) heeft ingediend voor vergoeding van mijnbouwschade op de adressen [adres 1] met toevoegingen [toevoeging 1] tot en met [toevoeging 2] te [plaats] . Op die locatie staat een bedrijfsverzamelgebouw met meerdere bedrijfsunits. Eiser is eigenaar van de units met nummers [nummers] . De rechtbank stelt vast dat eiser in de aanvraag geen onderscheid naar schade per unit heeft gemaakt. In de aanvraag heeft eiser aangegeven dat in meerdere units een grote hoeveelheid scheuren in de vloer zit, geconstateerd na de aardbeving van 22 mei 2019.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling (Staatscourant 2019, 38034)
– voor zover hier van belang – kan een aanvrager die vóór 13 juni 2019 een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit mijnbouwschade heeft ingediend, indien ten tijde van zijn verzoek op grond van dit artikel nog geen besluit op die aanvraag is genomen door de TCMG, de TCMG verzoeken om zijn aanvraag te wijzigen in een aanvraag op grond van deze regeling om eenmalig een vaste vergoeding in geld toe te kennen ter hoogte van € 5.000,-, bestaande uit:
a. een vergoeding van € 4.000,- voor alle tot de datum van het besluit aan de
gebouwen of werken van aanvrager waarop de aanvraag betrekking had ontstane
fysieke schade en;
b. een vaste forfaitaire vergoeding van € 1.000,- voor overige schade.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling – voor zover hier van belang – wordt, indien een aanvrager met betrekking tot hetzelfde gebouw, werk of adres meerdere aanvragen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit mijnbouwschade heeft gedaan waarop ten tijde van het verzoek als bedoeld in het eerste lid nog geen besluit is genomen, door de TCMG op al die aanvragen in één keer op grond van deze regeling beslist.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling – voor zover hier van belang – wijzigt een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, alle aanvragen die de aanvrager heeft ingediend op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit mijnbouwschade waarop ten tijde van het verzoek tot wijziging van de aanvraag nog geen besluit is genomen door de TCMG.
3.1.
Vaststaat dat verweerder eiser bij brief van 2 juli 2019 heeft gewezen op de mogelijkheid om zijn aanvraag af te handelen via de Regeling. Ook staat vast dat eiser op
30 juli 2019 aan verweerder heeft meegedeeld dat hij er voor heeft gekozen om zijn aanvraag te wijzigen in een aanvraag op grond van de Regeling om eenmalig een vaste vergoeding toe te kennen van € 5.000,-.
3.2.
De rechtbank overweegt dat eiser met zijn keuze van 30 juli 2019 heeft aangegeven dat zijn gehele aanvraag op grond van de Regeling kon worden afgehandeld. Eisers stelling dat verweerder gehouden was om per adres of bedrijfsunit een dossier in het kader van de Regeling aan te maken en in behandeling te nemen, vindt geen steun in de Regeling. Uit (de toelichting bij) de Regeling volgt dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de regelgever is geweest om in één keer op een aanvraag te beslissen. Ook strookt eisers stelling niet met de hiervoor onder 2. genoemde feiten en omstandigheden betreffende zijn aanvraag. Het enkele feit dat eiser op 30 juli 2019 een toelichting op zijn keuze heeft gegeven, met daarin een voorbehoud, doet aan het voorgaande niets af.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser in dit geval door het maken van bezwaar niet in een slechtere positie is gekomen (het verbod op reformatio in peius) door het feit dat verweerder in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat de vergoeding op grond van de Regeling ook geldt voor [adres 1] . Uit eisers aanvraag volgt dat de aanvraag ook op die unit ziet. Nu de Regeling ziet op het in één keer beslissen op de hele aanvraag, is voldoende aannemelijk dat in het primaire besluit op dit punt sprake is van een kennelijke verschrijving. Eisers verwijzing naar (de behandeling van) de latere schademelding voor [adres 2] leidt niet tot een ander oordeel, nu die aanvraag en de behandeling daarvan buiten de omvang van dit geding vallen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder in dit geval gehouden was om de onafhankelijke bezwaaradviescommissie in te schakelen. De Regeling bevat daartoe geen verplichting, hetgeen ook logisch is gelet op bovengenoemde aard van de Regeling alsmede het doel van de Regeling, namelijk het versnellen van de schadeafhandeling. Gelet daarop is voldoende aannemelijk dat verweerder per abuis bij brief van 19 september 2019 aan eiser heeft meegedeeld dat advies wordt gevraagd aan de bezwaaradviescommissie.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. In het licht van het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Tot slot constateert de rechtbank dat verweerder tijdens deze beroepsprocedure heeft meegedeeld dat hij, tot zes weken na bekendmaking van de onderhavige uitspraak, bereid is om het primaire besluit en het bestreden besluit in te trekken en eisers aanvraag alsnog te behandelen volgens het reguliere proces, als eiser dat wenst.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 2 april 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende dinsdag na deze datum.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.