ECLI:NL:RBNNE:2021:1470

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
037854-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor seksueel binnendringen van een vijfjarig meisje

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een vijfjarig meisje, geboren op 4 februari 2013. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 februari 2020, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.R.H. Baas, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A. Hertogs. De tenlastelegging betrof handelingen die op of omstreeks 31 december 2018 in de gemeente Winsum zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, onder andere door DNA-onderzoek, waaruit bleek dat spermafracties van de verdachte waren aangetroffen op het slachtoffer. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en medewerking aan diagnostiek en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële schade, maar de vordering voor immateriële schade werd niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak en de impact op het slachtoffer en zijn familie, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/037854-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
26 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente Winsum,
met [slachtoffer] , geboren op 4 februari 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in en/of tegen en/of tussen de vagina en/of de schaamlippen en/of de anus van die [slachtoffer] ;
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
althans subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden, dat:
hij op of omstreeks 31 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente Winsum,
met [slachtoffer] , geboren op 4 februari 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) tegen de vagina en/of de anus en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ;
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen onomstotelijk bewijs is om tot een
bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde ‘binnendringen’.
Ook van het subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Gelet op de ontkenning van verdachte en de onduidelijkheid over wat er wel of niet is gebeurd, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2019, opgenomen op pagina 97 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019000468 d.d. 30 december 2019, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik woon in [plaats] , aan [adres] . Oudejaarsavond ging [slachtoffer] naar de wc, ze had gepoept en dan roept ze mij en dan veeg ik haar billen af. Ik zag dat er bloed aan het papier zat. Ik heb haar toen meegenomen naar boven en daar heb ik haar gevraagd of ik tussen haar benen mocht kijken. Dat mocht en toen zag ik een scheurtje naast haar vagina. Ik vroeg haar: hoe komt dat daar? Ze zei toen dat heeft [verdachte] gedaan. Ik vroeg haar wat heeft [verdachte] gedaan. Ze zei toen: hij heeft heel hard gedrukt met zijn vinger of iets anders. Dit was op 31 december 2018. Die dag was [verdachte] vanaf ongeveer rond elf uur in de ochtend bij ons.
2. Een deskundigenrapport afkomstig van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) d.d. 11 december 2019, zaaknummer TMFI 2019.2836-1, opgemaakt door forensisch DNA-deskundige Dr. P.J. Herbergs, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring:
- Het DNA-profiel van de spermafractie op de buitenste schaamlippen (ZAAC7892NL#01SF) matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
- Het DNA-profiel van de spermafractie op de binnenste schaamlippen (ZAAC7892NL#02SF) matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
- Het DNA-profiel van de spermafractie om de anus (ZAAC7892NL#03SF) matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
- Het DNA-profiel van de spermafractie in de anus ZAAC7892NL#04SF matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
- Het DNA-profiel van de spermafractie in de voorhof (ZAAC7892NL#05SF) matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit het DNA-onderzoek blijkt dat er spermafracties van verdachte zijn aangetroffen in de anus en op de binnenste schaamlippen van het slachtoffer. Anders dan de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank het ten laste gelegde ‘binnendringen’ wettig en overtuigend bewezen onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010 (vindplaats: ECLI:NL:HR: 2010:BK 6910).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2018 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op 4 februari 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in en/of tegen en/of tussen de vagina en/of de schaamlippen en/of de anus van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 182 dagen met aftrek waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel van deze straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geadviseerd, te weten begeleiding door de jeugdreclassering en het verlenen van medewerking aan diagnostiek en behandeling door Accare FJP.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot een veroordeling komt de forse termijnoverschrijding dient te leiden tot toepassing van artikel 9a Sr of tot oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 31 december 2018 schuldig gemaakt aan het plegen van seksueel misbruik van zijn stiefzusje. Het slachtoffer was op dat moment vijf jaar oud. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van seksueel misbruik daarvan later zeer nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden. Jonge kinderen moeten zich onder alle omstandigheden thuis veilig kunnen voelen. Door zijn handelswijze heeft verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast. Ook heeft hij het vertrouwen van de overige familieleden, onder wie de moeder van het slachtoffer en stiefmoeder van verdachte, ernstig beschaamd. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die de moeder van het slachtoffer ter zitting heeft voorgedragen.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid kunnen of willen nemen voor zijn schadelijke gedrag. De rechtbank heeft verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting indringend geconfronteerd met de conclusies van het DNA-onderzoek. Nu verdachte geen openheid heeft gegeven over zijn exacte handelen, zal het voor het slachtoffer en haar familie altijd onduidelijk blijven wat er precies is gebeurd op 31 december 2018.
De rechtbank heeft er bij de straftoemeting rekening mee gehouden dat het lang heeft geduurd voordat het openbaar ministerie deze zaak bij de rechtbank heeft aangebracht. Gelet op de jonge leeftijd van zowel het slachtoffer als de verdachte en de grote impact die deze zaak heeft gehad op hun levens en op de levens van de overige familieleden, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie voortvarender had moeten handelen. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de redelijke afdoeningstermijn van zestien maanden, die de Hoge Raad in zijn arrest van 8 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2465) als vuistregel heeft genoemd voor zaken waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, nog niet is verstreken. De Hoge Raad heeft in dat arrest immers ook uitdrukkelijk benoemd dat deze vuistregel geheel onverlet laat dat een zo mogelijk voortvarender afdoening onmiskenbaar gewenst is.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank zal ook rekening houden met het feit dat ook verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit minderjarig was. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 februari 2021 en hetgeen ter terechtzitting is besproken. Hieruit blijkt dat er - los van het ten laste gelegde feit - weinig zorgen zijn over verdachte. De Raad acht het van groot belang dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling bij Accare FJP en dat hij zich laat begeleiden door de jeugdreclassering. De rechtbank zal, meer dan de officier van justitie, rekening houden met de grote persoonlijke gevolgen die deze zaak heeft gehad voor verdachte, waaronder de plotselinge en blijvende overplaatsing uit het gezin van zijn vader naar het gezin van zijn moeder en het daaropvolgende verlies van contact met zijn vader. De spanningen en het verdriet die dit mee heeft gebracht voor zowel verdachte als de overige familieleden waren voor de rechtbank duidelijk voelbaar op de zitting.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie een passende afdoening. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd. Die voorwaarden houden een verplicht contact met de jeugdreclassering en diagnostiek en behandeling bij Accare FJP.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 180,94 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente. De gijzeling moet op nihil gesteld worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard moet worden omdat de beoordeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade te complex is om plaats te vinden in dit strafgeding en het goed lijkt te gaan met de benadeelde partij. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding fors gematigd moet worden. De gijzeling moet op nihil gesteld worden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering tot vergoeding van materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank wijst erop dat een immateriële schadevergoeding ten goede zal komen aan de benadeelde partij. Op dit moment is het onduidelijk welke gevolgen het bewezen verklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij alsnog de schade en de hoogte van die schade te laten aantonen zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren en zal bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 92 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 90 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende een door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
2. dat de veroordeelde mee moet werken aan diagnostiek en/of behandeling door Accare FJP of een soortgelijke instelling, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]tot vergoeding van materiële schade toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
180,94(zegge: honderdtachtig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 180,94 (zegge: honderdtachtig euro en vierennegentig eurocent).
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Stelt het aantal dagen gijzeling op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. O.J. Bosker en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2021.
Mr. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.