ECLI:NL:RBNNE:2021:1346

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
LEE 20/3364
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schadevergoeding voor mijnbouwschade en onpartijdigheid bezwaaradviescommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Eiser had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens aardbevingsschade, die door mijnbouwactiviteiten was veroorzaakt. In het primaire besluit van 25 februari 2020 werd aan eiser een schadevergoeding van €3.825,40 toegekend, maar het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 oktober 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het niet eens was met de toekenning van de schadevergoeding en de bijkomende kosten. Eiser voerde aan dat de bezwaaradviescommissie partijdig was en dat er geen nader onderzoek naar de fundering van het pand had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de commissie. Ook werd vastgesteld dat de deskundige geen noodzaak voor een funderingsonderzoek had geadviseerd, en dat de schade visueel te achterhalen was.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenadviezen en de objectiviteit van de bezwaaradviescommissie in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3364
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding uitgekeerd van €3.825,40.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser heeft op 25 augustus 2019 een aanvraag om schadevergoeding ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (thans: Instituut Mijnbouwschade Groningen, hierna: verweerder). Het gaat daarbij om een aanvraag ter vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [woonplaats]
.
1.2. Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. Deskundige Van Dalsen heeft op 7 januari 2020 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder.
Eiser heeft geen zienswijze tegen het rapport ingediend.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eiser een schadevergoeding toegekend van €3.825,40. Daarnaast heeft verweerder een vergoeding voor bijkomende kosten van €345,- en wettelijke rente van €40,84 toegekend.
1.4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op 23 september 2020. In het advies van
30 september 2020 heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.5. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het commissieadvies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Overwegingen
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder in het primaire besluit terecht aan eiser een schadevergoeding heeft toegekend van €3.825,40.

3.Bijkomende kosten

3.1.
Eiser is het oneens met de aan hem toegekende thuisblijfvergoeding, nu hij de verhuurder en niet een bewoner van het schadeadres is. De extra kosten die eiser heeft gemaakt voor reizen en brandstof, komen volgens de commissie voor de rekening van eiser als gebruikelijke beheerderskosten. Eiser is het oneens met die opvatting, nu hij door toedoen van de ontstane schade door aardbevingen ongebruikelijk vaak naar de panden in zijn beheer heeft moeten reizen. Eiser betoogt dat hij recht heeft op een vergoeding van de door hem gemaakte bijkomende kosten.
3.2.
Verweerder merkt op dat eiser tot de hoorzitting in bezwaar nog geen aanvraag tot vergoeding van bijkomende kosten had ingediend. Tijdens de hoorzitting heeft eiser mondeling een aanvraag tot vergoeding van bijkomende kosten gedaan. Op 12 oktober 2020 is een aanvraag tot vergoeding van bijkomende kosten ingediend. Hierop heeft verweerder bij besluit van 9 februari 2021 beslist, en aan eiser een vergoeding van bijkomende kosten (reiskosten) tot een bedrag van in totaal €91,53 toegekend. Het door eiser daartegen gemaakte bezwaar is nog in behandeling. De bijkomende kosten vormen daarmee volgens verweerder geen onderdeel van het bestreden besluit en ook niet van deze beroepsprocedure.
3.3.
De rechtbank constateert, gelet op bovenstaande overweging, dat het verzoek om toekenning van bijkomende kosten nu in een andere procedure wordt beoordeeld.
Dat betekent dat de bijkomende kosten niet in het kader van deze beroepsprocedure aan bod kunnen komen. De rechtbank zal daarom over deze grond van eiser geen oordeel geven.

4.De onpartijdigheid van de bezwaaradviescommissie

4.1.
Eiser voert aan dat het advies van de commissie onjuist en naar zijn mening partijdig is.
Eiser is van mening dat de gang van zaken rond het plannen van de hoorzitting in bezwaar getuigt van onprofessionaliteit en inefficiëntie van verweerder. Eiser betoogt daarnaast dat de toegekende thuisblijfvergoeding niet op hem van toepassing is, nu hij niet de bewoner is van het pand. Daarnaast is eiser van mening dat de commissie partijdig is. Eiser geeft aan dat tijdens de hoorzitting in bezwaar door de commissievoorzitter onprofessionele en partijdige opmerkingen zijn gemaakt, bijvoorbeeld dat de door eiser gemaakte reiskosten onder gebruikelijke beheerderskosten zouden vallen.
4.2.
Verweerder stelt dat hij betreurt dat de termijn om op het bezwaar van eiser te beslissen tweemaal is verlengd, maar dat het enkele feit dat de beslistermijn is verlengd niets zegt over de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eiser. Verweerder ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding om te concluderen dat getwijfeld moet worden aan de onpartijdigheid van de commissie en de commissieleden.
4.3.
In de argumenten die eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat de commissie of de commissievoorzitter om die redenen niet onpartijdig zouden zijn. Die argumenten zien deels op het feit dat (leden van) de commissie een andere opvatting hebben dan eiser.
Die opvattingen kunnen echter inhoudelijk getoetst worden en lijken niet op voorhand te wijzen op partijdigheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5.Nader onderzoek naar de fundering van het pand

5.1.
Eiser voert vervolgens aan dat ten onrechte geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de fundering van het pand. Eiser merkt op dat in het verslag van de hoorzitting in bezwaar onjuist is verwoord dat eiser zelf heeft aangegeven dat een nader onderzoek naar de fundering van het pand verricht moet worden. Die optie is niet door hemzelf geopperd, maar is geadviseerd door deskundige Dalsen en door zijn zaakwaarnemer mw. J. Seibert tijdens de eerste schadeopname.
5.2.
Verweerder stelt dat deskundige Van Dalsen in het adviesrapport niets heeft vermeld over de noodzaak van een nader onderzoek naar de fundering. In het kader van de
bezwaarprocedure heeft deskundige Geerts het adviesrapport van deskundige Van
Dalsen bestudeerd. Zoals hij tijdens de hoorzitting heeft toegelicht ziet Geerts in het
adviesrapport geen aanleiding om tot een onderzoek van de fundering over te
gaan. Geerts heeft in dat kader opgemerkt dat alle schades zich boven het maaiveld bevinden, waardoor de oorzaken van de schades visueel te achterhalen zijn. Daarnaast heeft ook bezwaaradviescommissie in haar advies opgemerkt in de geconstateerde schades geen reden te zien om een nader onderzoek naar de fundering te verrichten. Verweerder stelt, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten naar voren worden gebracht voor
twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Verweerder stelt dat eiser geen
concrete aanknopingspunten heeft aangedragen op grond waarvan verweerder zou moeten twijfelen aan het advies van deskundige Van Dalsen en de toelichting daarop van deskundige Geerts.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat een nader onderzoek naar de fundering volgens hem noodzakelijk is. Bij trillingen door aardbevingen ontstaat de schade van onderaf, waardoor volgens eiser de fundering beschadigt raakt. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat er tijdens de eerste schadeopname mondeling is gesproken over de mogelijkheid om een funderingsonderzoek te verrichten, maar dat dit aspect niet in het uiteindelijke schaderapport is opgenomen.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen over de eventuele noodzakelijkheid van een nader onderzoek naar de fundering. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het adviesrapport van deskundige Van Dalsen en de toelichting die deskundige Geerts daarop in de bezwaarfase heeft gegeven. De rechtbank overweegt dat de noodzaak van een onderzoek naar de fundering niet blijkt uit het rapport van Van Dalsen. Uit de toelichting van Geerts blijkt daarnaast dat alle geconstateerde schades zich boven het maaiveld bevinden, waardoor de oorzaken van de schades visueel te achterhalen zijn. Daarin zijn geen aanknopingspunten gevonden om eventuele schade aan de fundering nader te onderzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit terecht gebaseerd op de deskundigenadviezen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat getwijfeld moet worden aan deze conclusie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, bestaat in dit geval geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.