2.4.Voor zover hier van belang is in de arbitrageprocedure het volgende aan de orde geweest:
Ten aanzien van de behandeling door het Comité van het wrakingsverzoek van 7 juni 2019:
- Op 7 juni 2019 hebben de gevolmachtigden van [moeder] een wrakingsverzoek ingediend. Het wrakingsverzoek is op 14 augustus 2019 door het Comité behandeld.
- Op 20 augustus 2019 heeft [moeder] het Comité gewraakt.
- Op 20 augustus 2019 heeft het secretariaat van NAI bericht dat het NAI Arbitragereglement niet voorziet in een regeling van wraking van het Comité.
- Op 11 september 2019 heeft het NAI Secretariaat de beslissing van het Comité van
14 augustus 2019 aan onder meer mr. Haarsma per e-mail verzonden. Het Comité heeft in deze beslissing verstaan dat geen sprake is van een wraking van de arbiters en de secretaris in de zin van artikel 19 van het NAI reglement.
- Op 6 november 2019 heeft de voorzitter van het Comité, [naam 8] , met betrekking tot het verzoek tot wraking van de drie leden van de kamer van het Comité, aangegeven dat die kamer na de mondelinge behandeling van het verzoek op 14 augustus 2019 reeds mondeling uitspraak heeft gedaan, waarmee de taak van die drie leden van het Comité op die dag is beëindigd. Wraking van de leden van het Comité is daardoor niet meer mogelijk.
Ten aanzien van de wraking van 22 mei 2020:
- Op 19 mei 2020 heeft mr. Luinstra een e-mail met bijlagen verzonden aan mr. Haarsma en de arbiters. In de e-mail staat het volgende vermeld: "
Ten behoeve van de contra-enquete welke zal gaan plaatsvinden op maandag 25 mei a.s. stuur ik u op voorhand de verklaring van [naam 9] . Tijdens dit verhoor zal deze getuige verwijzen naar een aantal stukken, welke hij tevens ter zitting zal meenemen en een afschrift daarvan aan uw scheidsgerecht en aan de wederpartij zal verstrekken."
- Mr. Haarsma heeft de arbiters verzocht om de procedure te schorsen om de stukken goed te bestuderen en omdat de inhoud van de stukken mogelijk kan leiden tot andere, dan wel gewijzigde inzichten voor beide partijen;
- Op 20 mei 2020 heeft het scheidsgerecht beslist dat de procedure niet wordt geschorst en dat de reeds geplande zitting van 25 mei 2020 doorgang zal vinden. Het scheidsgerecht heeft tevens aangegeven dat zij constateert dat mr. Luinstra met zijn e-mail van 19 mei 2020 geen stukken in het geding heeft gebracht, dat mr. Luinstra in de eerste plaats een verklaring van getuige [naam 9] in het geding heeft gebracht en daarbij heeft medegedeeld dat zijn mondelinge verklaring onderbouwd kan worden aan de hand van de op voorhand toegestuurde stukken en dat of aan die stukken gerefereerd zal worden afhangt van de inhoud van de mondelinge verklaring van de getuige [naam 9] . Voorts wordt door het scheidgerecht aangegeven dat mr. Haarsma in de gelegenheid zal worden gesteld een schriftelijke memorie na enquête in te dienen.
- Op 22 mei 2020 hebben de gevolmachtigden van [moeder] de arbiters, althans in ieder geval mr. [verweerder 1] , gewraakt, omdat door mr. [verweerder 1] en wellicht ook door de andere arbiters partijdig is gehandeld.
- Het wrakingsverzoek is op 3 juli 2020 door de Kamer van het Comité behandeld. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft het Comité het verzoek afgewezen. Het Comité heeft daarbij overwogen dat de grieven waarop [moeder] haar wrakingsverzoek doet, berusten op een misverstand, althans op een ten onrechte volgehouden verkeerde opvatting over de betekenis voor de procedure van de door mr. Luinstra samen met de verklaring van de getuige [naam 9] aan het scheidsgerecht en verzoekster gezonden bijlagen daarbij. Het Comité heeft overwogen dat het scheidsgerecht vrijwel direct nadat mr. Haarsma liet blijken dat zij meende dat die bijlagen in het geding zijn gebracht en dat zij daarom aanhouding van het getuigenverhoor wenste, kenbaar heeft gemaakt dat die stukken niet in het geding waren gebracht en dat de vraag of en in hoeverre die stukken in geding zouden worden gebracht, zou worden bepaald ter gelegenheid van het verhoor van die getuige. In de vaststelling van het scheidsgerecht dat die stukken (nog) niet in het geding zijn gebracht, kan volgens het Comité geen zwaarwegende aanwijzing worden gezien van enige vooringenomenheid jegens [moeder] , noch kan op grond van die vaststelling worden geoordeeld dat de vrees van [moeder] voor partijdigheid van de arbiters [verweerder 1] en [verweerder 2] gerechtvaardigd is.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 24 december 2020:
- Bij e-mail van 21 december 2020 heeft mr. Haarsma gereageerd op een overzicht van kosten en honoraria opgesteld door de advocaat van de wederpartij in de arbitrageprocedure, mr. Luinstra.
Mr. Haarsma komt in haar e-mail tot de conclusie dat mr. Luinstra in strijd met de goede procesorde en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Namens haar cliënte geeft zij de arbiters de keuze om het proces over te doen en daarbij alsnog objectieve deskundigen te horen, dan wel de conclusies te trekken die zij geraden achten met toewijzing van de vorderingen van haar cliënte. Mr. Haarsma heeft de arbiters de gelegenheid gegeven om uiterlijk 23 december 2020 te reageren.
- Op 24 december 2020 heeft [moeder] de arbiters, ieder voor zich, gewraakt, omdat er bij haar gerechtvaardigde twijfel is ontstaan over de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de arbiters.
- Op 28 december 2020 heeft mr. [verweerder 1] , namens de arbiters, laten weten dat zij zich niet terugtrekken en dat de procedure met onmiddellijke ingang wordt geschorst.