ECLI:NL:RBROT:2017:7456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
C/10/532754 / KG RK 17-1227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van arbiters in arbitrale procedure tussen VetterTec en Nivoba afgewezen

In deze beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 september 2017, wordt het verzoek tot wraking van arbiters in een lopende arbitrale procedure tussen VetterTec Limited en Nivoba B.V. afgewezen. VetterTec, gevestigd in Leatherhead, Groot-Brittannië, had de wraking aangevraagd op basis van vermeende partijdigheid van de arbiters en de secretaris, die ook werkzaam was op hetzelfde advocatenkantoor als een van de arbiters. De voorzieningenrechter oordeelt dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het arbitraal college voldoende gewaarborgd zijn en dat het Comité, dat door het NAI is benoemd, de juiste instantie is om over wrakingsverzoeken te beslissen. De voorzieningenrechter stelt vast dat VetterTec niet kan terugvallen op de voorzieningenrechter, omdat partijen expliciet hebben gekozen voor het Comité als onafhankelijke derde. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Bovendien wordt opgemerkt dat de arbiters en de secretaris niet in de wraking berust hebben en dat de procedure van het Comité correct is gevolgd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot schorsing van de arbitrale procedure en vernietiging van eerdere arbitrale tussenvonnissen eveneens af, omdat deze niet aan de orde zijn in het kader van de huidige procedure. VetterTec wordt veroordeeld in de proceskosten van het arbitraal college, het NAI en Nivoba, die in totaal zijn begroot op € 1.874,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/532754 / KG RK 17-1227
Beschikking van de voorzieningenrechter van 28 september 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
VETTERTEC LIMITED,
gevestigd te Leatherhead, Groot-Brittannië,
verzoekster,
advocaat mr. J.F.M.J. Mathijsen,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 1],
wonende [woonplaats 1] , [gemeente] ,
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
5. de stichting
STICHTING NEDERLANDS ARBITRAGE INSTITUUT
gevestigd te Rotterdam,
verweerders,
advocaat mr. M. van Hooijdonk,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIVOBA B.V.
gevestigd te Veendam,
belanghebbende,
advocaat mr. M.J. Ubbens.
Verzoekster zal VetterTec worden genoemd. De verweerders 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk de arbiters worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Verweerster 4 zal de secretaris worden genoemd, verweerster 5 zal het NAI worden genoemd. Belanghebbende 6 zal Nivoba worden genoemd. De arbiters en de secretaris zullen gezamenlijk (mede) het arbitraal college worden genoemd.

1.De feiten

1.1.
Tussen VetterTec en Nivoba is een arbitrale procedure aanhangig, die gevoerd wordt in Amsterdam. Deze partijen zijn daarbij overeengekomen om de arbitrale procedure te voeren overeenkomstig het reglement (zoals luidend vanaf 1 januari 2015) van het Nederlands Arbitraal Instituut (“het NAI”), onder wiens vleugels de arbitrale procedure wordt gevoerd.
1.2.
In de arbitrale procedure zijn de verweerders 1 tot en met 3 de arbiters en is verweerster 4 de secretaris. Nivoba is de wederpartij van VetterTec in de arbitrale procedure.
1.3.
Artikel 19 lid 5 van het arbitragereglement luidt:
“Trekt een gewraakte arbiter zich niet binnen veertien dagen na de dag van de ontvangst van een tijdig uitgebrachte kennisgeving bedoeld in lid 3 terug, dan wordt over de gegrondheid van de wraking op verzoek van de meest gerede partij door het Comité zo spoedig mogelijk beslist. Het Comité kan de arbiter wiens wraking is verzocht en de partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De beslissing wordt door de administrateur aan de partijen de arbiter en, indien het scheidsgerecht uit meerdere arbiters bestaat, de medearbiters gezonden.”
1.4.
In artikel 1 sub d van het arbitragereglement wordt bepaald dat de leden van het Comité dat de wrakingsverzoeken behandelt, worden benoemd door het bestuur van het NAI.
1.5.
[gedaagde 1] is, naast één der onderhavige arbiters, tevens voorzitter van het bestuur van het NAI.
1.6.
In de arbitrale procedure hebben de arbiters diverse “Procedural Orders” uitgevaardigd, waaronder Procedural Order nr. 3 de dato 14 april 2017. In Procedural Order 3 wordt VetterTec aangemerkt als “
Claimant” en Nivoba als “
Respondent.” In Procedural Order 3 staat voorts, voor zover van belang:

Procedural Order 3
CONSIDERING THAT:
• On 3 April 2017 a hearing took place in Amsterdam.
• During the hearing, Respondent reacted briefly in its Opening Statement to the [persoon 3] report of September 2014 submitted by Claimant as exhibit C-19 (hereafter: [persoon 3] report).
• The Tribunal requested further clarifications in relation to the [persoon 3] report. The requested clarifications regard specifically the matter of the cables mentioned under paragraph 4.3.1 of the report.
• From the information in the above-mentioned paragraph of the report it is Tribunal’s understanding that the theoretical model used by [persoon 3] uses one cable per phase whereas from the site report of March 2014
(exhibit C-21) it appears that at that time there were nine cables on site. Questions arose as to the reason why [persoon 3] chose to include one cable per phase in its theoretical model whereas on site there were
apparently nine cables present. There was a debate between the Parties on the exact number of cables present on site and them being connected or not to the current source.
• The Tribunal decided to give Respondent the opportunity to submit a reaction to the [persoon 3] report. Claimant will have the opportunity in turn to submit a short reaction from [persoon 3] on Respondent’s expert findings.
IT IS DETERMINED THAT:
1. Respondent will submit a rebuttal expert report in reaction to the [persoon 3] report on 15 May 2017, with a focus on the matters mentioned in the preamble.
2. Respondent will produce and send to Claimant on 15 May 2017 the available factual evidence regarding the start-up tests of the Equipment performed in March-April 2014, with a focus on the matters mentioned in preamble. Such evidence includes but is not limited to site reports, test reports, design documents prepared by CK regarding the electricity network and the cabling.
3. Claimant may submit a reaction from [persoon 3] to Respondent’s expert report on 19 June 2017. Such reaction will be limited to the content of Respondent’s expert findings.
4. An oral hearing will take place on Monday 10 July 2017 at 10:30h in Amsterdam. During this hearing, both Parties’ experts will be heard by the Tribunal.”
1.7.
VetterTec heeft de arbiters en de secretaris gewraakt bij brief van 20 juli 2017. De arbiters en de secretaris hebben niet in de wraking berust.
1.8.
Het Comité heeft bij beslissing van 9 augustus 2017 het wrakingsverzoek van VetterTec afgewezen, na een mondelinge behandeling van dit verzoek op 7 augustus 2017. In de beslissing van het Comité staat onder meer:

1 De feiten
[…]
1.6
Op 15 mei 2017 heeft Nivoba een “Document” in geding gebracht met zes bewijsstukken waaronder een deskundigenrapport, uitgebracht door [persoon 1] .
Op 6 juni 2017 heeft [gedaagde] van [gedaagde 2] vernomen dat hij eigener beweging en buiten medeweten van zijn mede-arbiters contact had gehad met de fabrikant van de soft-starter, waarvan de juiste werking onderdeel van het geschil tussen VetterTec en Nivoba was. [gedaagde] heeft [gedaagde 2] opgedragen direct zijn onderzoek te beëindigen en een gedetailleerd verslag van het gebeurde op te stellen. [gedaagde] heeft vervolgens contact gezocht met [gedaagde 1] voor overleg hierover.
Vervolgens heeft [gedaagde 2] aan zijn mede-arbiters verslag uitgebracht en aangegeven welke vragen in zijn onderzoek bij hem waren opgekomen.
Op 13 juni 2017 heeft het scheidsgerecht aan partijen een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd.
Tegen het einde van de betreffende e-mail schreef [gedaagde] namens het scheidsgerecht:
The Tribunal intended to submit these questions to the Parties before the next hearing of 10 July 2017, in order for the Parties to be able to prepare themselves and to inform the Tribunal at the hearing. Due to an internal misunderstanding, one of the arbitrators approached Rockwell Automation directly in relation to these questions.

5.De beoordeling

[…]
5.12
In de kern gaat het erom dat VetterTec zich door beslissingen van het scheidsgerecht in haar procespositie door het scheidsgerecht benadeeld voelt omdat dit tot op heden weigert het rapport van [persoon 2] te ontvangen, eveneens tot op heden van VetterTec verlangt dat zij, ondanks door VetterTec overgelegde brieven van [persoon 3] , eist dat [persoon 3] als deskundige reageert op haar eerdere rapport uit 2014 in het licht van bij het scheidsgerecht daarover gerezen vragen, dat het tot op heden ook van VetterTec verlangt dat zij zich op de volgende hoorzitting ter bespreking van de door partijen in geding gebrachte rapporten van deskundigen alleen laat bijstaan door een of meer vertegenwoordigers van [persoon 3] en dus niet door [persoon 2] en ten slotte dat het scheidsgerecht in zijn brief van 14 juli 2017, ondanks de door VetterTec aangevoerde overmacht waarin zij blijkens de door haar overgelegde brieven van [persoon 3] naar zij stelt is komen te verkeren, heeft aangekondigd dat de afwezigheid van een [persoon 3] deskundige nadelige gevolgen zal hebben voor de bewijswaardering van de door VetterTec in geding gebrachte berichten van deskundigen. Dit te meer omdat VetterTec meent dat andere procedurele beslissingen van het scheidsgerecht ten gunste van Nivoba zijn genomen, waar het
scheidsgerecht Nivoba heeft toegestaan dat een andere deskundige dan Itsme, namelijk [persoon 1] , op het 2014 [persoon 3] rapport heeft gereageerd en volgens VetterTec door vragen van het scheidsgerecht Nivoba in staat is gesteld fouten en lacunes in haar stellingen te herstellen.
5.13
Het scheidsgerecht heeft zijn wens om vooralsnog te blijven staan op een toelichting van [persoon 3]
zelf op het rapport uit 2014 gebaseerd op bij arbiters gerezen vragen over de uitgangspunten die [persoon 3] in dat rapport, dat is opgemaakt voor de aanvang van de onderhavige arbitrage, heeft gehanteerd, ervan uitgaande dat een ander dan [persoon 3] zelf die toelichting op die uitgangspunten niet zal kunnen geven.
5.14
Het Comité heeft er begrip voor dat bij verzoekster de vrees is ontstaan dat haar rechten op gelijke
behandeling met Nivoba niet zijn gewaarborgd. Daartoe wijst het Comité in het bijzonder op de beslissing van het scheidsgerecht van 14juli 2017, om in weerwil van het beroep van verzoekster op overmacht omdat [persoon 3] blijkens de door haar overgelegde brieven niet beschikbaar is (of wil zijn) om als deskundige een nader bericht op te stellen en op de volgende hoorzitting te verschijnen, toch staande te houden dat alleen een nader rapport van [persoon 3] zelf zal worden aanvaard en dat alleen [persoon 3] als getuige deskundige aan de zijde van VetterTec ter zitting kan verschijnen. Echter, het scheidsgerecht heeft in zijn bericht van 14juli 2017, zoals hierboven reeds aangehaald, nog het volgende geschreven:
The Tribunal is, given the objections of Respondent, in principle not minded to allow the [persoon 2] Report (...)
into the record of these proceedings, but will allow Claimant, if Claimant so wishes, to persuade the
Tribunal to modify its contemplated procedural decision during the upcoming oral hearing.
Daarmee heeft het scheidsgerecht nog de mogelijkheid open gelaten dat een voor VetterTec nadelige
beslissing ten aanzien van de bewijsvoering nog kan worden voorkomen en staat vast dat zijn beslissing
met betrekking tot de nadelige gevolgen voor zijn waardering van de door [persoon 3] uitgebrachte
rapporten evenzeer een voorlopig karakter heeft.
Daarbij komt dat zonder nadere toelichting van het scheidsgerecht, die ontbreekt, ook voor het Comité
moeilijk voorstelbaar is wat verzoekster meer zou behoren of kunnen doen om het scheidsgerecht te
overtuigen dat het zijn voorgenomen procedurele beslissing moet aanpassen, dan te herhalen dat [persoon 3] - om wat voor reden dan ook - niet beschikbaar is voor nadere rapportage en niet zal verschijnen op de aangekondigde mondelinge behandeling.
Vooralsnog moet er daarom van worden uitgegaan dat tijdens de aangekondigde mondelinge behandeling het scheidsgerecht bij afweging van alle betrokken belangen in staat zal zijn een beslissing te nemen waardoor VetterTec niet in de ten opzichte van Nivoba ongunstige procespositie komt te verkeren waarvoor zij thans bevreesd is.
Dit overwegend komt het Comité tot de slotsom dat de subjectieve vrees van VetterTec thans nog
voorbarig en niet objectief gerechtvaardigd is.
Om die reden zal het verzoek worden afgewezen.”
1.9.
De arbiters hebben op 22 augustus 2017 de arbitrageprocedure tot nader order geschorst vanwege de onderhavige, door VetterTec bij de voorzieningenrechter aanhangig gemaakte procedure.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift de dato 4 augustus 2017
  • de “aanvullende bijlage (Nummer 19)” van VetterTec, gedateerd 7 augustus 2017
  • de “tweede aanvulling op het verzoekschrift” van VetterTec, gedateerd 8 augustus 2017
  • het faxbericht van Nivoba van 9 augustus 2017
  • de “derde aanvulling op het verzoekschrift” van VetterTec, gedateerd 9 augustus 2017
  • het faxbericht van Nivoba van 10 augustus 2017
  • het faxbericht van de advocaat van het arbitraal college en het NAI, gedateerd 5 september 2017 (stelbrief)
  • de “aanvulling van gronden” van VetterTec, gedateerd 6 september 2017
  • het verweerschrift van het arbitraal college en het NAI, ingekomen op 19 september 2017
  • de mondelinge behandeling op 21 september 2017
  • de pleitnota van VetterTec
  • de pleitnota van het arbitraal college en het NAI
  • de pleitnota van Nivoba.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift strekte (in eerste instantie) tot het volgende:
A - wraking van het arbitraal college.
B - schorsing van de arbitrageprocedure totdat op het wrakingsverzoek is beslist door de voorzieningenrechter (dit deel van het verzoek is door VetterTec opgeschort omdat de arbitrale procedure inmiddels al door de arbiters zelf is opgeschort, in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure).
C - schorsing van de behandeling van het wrakingsverzoek bij het Comité (dit deel van het verzoek is ingetrokken omdat het Comité inmiddels een beslissing heeft genomen).
D - vernietiging, dan wel schorsing van het arbitraal tussenvonnis dat is gewezen op 14 april 2017, alsmede van alle later gewezen arbitrale tussenvonnissen, en het scheidsgerecht te bevelen om Procedural Order 3 te vervangen met inachtneming van de door de voorzieningenrechter uit te spreken beschikking.
VetterTec stelt in dit verband onder meer het volgende.
3.2.
De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het arbitraal college is onvoldoende gewaarborgd. Ten onrechte heeft het arbitraal college geweigerd om een deskundigenrapport van [persoon 2] , dat is opgesteld in opdracht van VetterTec, tot de arbitrale procedure toe te laten. De arbiters willen alleen de bevindingen van de eerder door VetterTec ingeschakelde deskundige [persoon 3] toelaten, ondanks dat [persoon 3] kenbaar heeft gemaakt geen capaciteit te hebben om nog meer werk te verrichten voor VetterTec. Bovendien heeft arbiter [gedaagde 2] zelf aan bewijsvergaring gedaan. Dit is ongeoorloofd. Het is aan partijen om het bewijsmateriaal aan te dragen. De arbiters behoeven het bewijsmateriaal slechts te waarderen.
3.3.
De secretaris is werkzaam op het zelfde advocatenkantoor als één der arbiters, zodat ook de wraking van de secretaris terecht is.
3.4.
VetterTec acht zich niet gebonden aan de beslissing van Comité dat beslist heeft op het wrakingsverzoek van VetterTec, dit omdat het Comité benoemd is door het bestuur van het NAI. Eén der arbiters - [gedaagde 1] - is tevens voorzitter van dat bestuur, zodat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Comité onvoldoende is gewaarborgd. Hierbij is mede van belang dat het honorarium van de leden van het Comité betaald wordt door het NAI.
Aan de beslissing van het Comité dient voorbijgegaan te worden nu geen sprake is van een onafhankelijke derde in de zin van artikel 1035 lid 7 Rv.
3.5.
De regeling in artikel 19 van het NAI arbitragereglement dat op het wrakingsverzoek dient te worden beslist door het Comité, is slechts een aanvullende regeling. Ook de voorzieningenrechter is bevoegd om kennis te nemen van een dergelijk wrakingsverzoek.
3.6.
Het verzoekschrift richt zich zekerheidshalve ook tegen het NAI, dat de door de voorzieningenrechter te nemen beslissing zal hebben te gehengen en gedogen. Het NAI kan er lering uit trekken, indien de voorzieningenrechter mocht beslissen ten gunste van VetterTec.

4.Het verweer van het arbitraal college en van het NAI

4.1.
Het arbitraal college en het NAI voeren, kort gezegd en voor zover van belang, het volgende aan:
- het NAI faciliteert slechts de arbitrage en wordt derhalve ten onrechte in rechte betrokken;
- partijen in de arbitrale procedure zijn overeengekomen dat het Comité heeft te beslissen over wrakingsverzoeken. De voorzieningenrechter heeft derhalve geen rol in deze. Het Comité is een voldoende onafhankelijke derde.
- het wrakingsverzoek is ongegrond, zowel wat betreft de arbiters als wat betreft de secretaris.

5.Het standpunt van belanghebbende Nivoba

5.1.
Het standpunt van Nivoba luidt, kort samengevat, dat het wrakingsverzoek onterecht is.

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat in deze procedure, kort gezegd, over een verzoek tot wraking van arbiters. VetterTec stelt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat het NAI in Rotterdam is gevestigd. Tussen partijen is niet in geding dat de arbitrage zelf in [woonplaats] plaatsvindt.
6.2.
In een verzoekschriftprocedure dient de rechter in beginsel, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, ambtshalve zijn relatieve bevoegdheid te toetsen (art. 270 lid 1 Rv.). Art. 270 lid 1 Rv. bepaalt in dit verband:
“Indien de rechter, zonodig ambtshalve, beslist dat niet hij, maar een andere rechter van gelijke rang bevoegd is, verwijst hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, naar die andere rechter. De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen. Verwijzing als bedoeld in dit lid vindt niet plaats indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.”
6.3.
Ter zitting hebben alle partijen verklaard dat zij geen verwijzing wensen, in het geval de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam zich relatief onbevoegd mocht achten om van het verzoek kennis te nemen. Daarmee is de relatieve bevoegdheid in dit geval gegeven.
6.4.
In beginsel dient ingevolge artikel 1035 Rv. een verzoek tot wraking van arbiters ingediend te worden bij de voorzieningenrechter. Artikel 1035 lid 7 Rv. maakt hierop een uitzondering, in die zin dat partijen in een arbitrale procedure kunnen overeenkomen dat een onafhankelijke derde anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank op het wrakingsverzoek moet beslissen.
6.5.
Niet in geding is dat tussen partijen is overeengekomen dat een onafhankelijke derde anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank op het wrakingsverzoek moet beslissen. Deze derde is het Comité. In de wet noch in het toepasselijke arbitragereglement valt, anders dan VetterTec stelt, te lezen dat de bevoegdheid van het Comité een aanvullende bevoegdheid is, in die zin dat ook de gang naar de voorzieningenrechter nog steeds gemaakt kan worden. VetterTec heeft ook geen verklaringen en/of gedragingen gesteld waaruit zij, ondanks de op zich duidelijke bewoordingen in het reglement, toch heeft mogen begrijpen dat (ook) de voorzieningenrechter op het wrakingsverzoek mag beslissen. Gelet hierop is de weg naar de burgerlijke rechter afgesneden. Partijen zijn overeengekomen dat het Comité, en niet de voorzieningenrechter, op het wrakingsverzoek dient te beslissen en aan die overeenkomst mag VetterTec gehouden worden.
6.6.
Hoogstens zou VetterTec nog het Comité hebben kunnen wraken (althans: die leden van het Comité die zich hebben gebogen over het wrakingsverzoek van VetterTec). Een dergelijk verzoek zou wél door de voorzieningenrechter kunnen worden behandeld, nu gesteld noch gebleken is dat ook ten aanzien van het Comité tussen partijen is overeengekomen dat een onafhankelijke derde anders dan de voorzieningenrechter van de rechtbank op dat wrakingsverzoek moet beslissen. Het verzoek aan de voorzieningenrechter strekt echter niet tot wraking van het Comité, zoals VetterTec ter zitting desgevraagd zelf al heeft erkend.
6.7.
Aan het oordeel doet niet af de stelling van VetterTec dat het Comité niet als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt. Deze stelling rechtvaardigt niet dat de voorzieningenrechter, in plaats van het Comité, zich buigt over het wrakingsverzoek ten aanzien van
de arbiters en de secretaris. Hoogstens rechtvaardigt deze stelling dat de voorzieningenrechter zich buigt over een wrakingsverzoek ten aanzien van
het Comité. Een dergelijk verzoek is echter, zoals gezegd, niet ingediend bij de voorzieningenrechter.
6.8.
Ten overvloede tekent de voorzieningenrechter nog het volgende aan. Het NAI heeft ter zitting beschreven op welke wijze een wrakingsverzoek van arbiters en/ of een secretaris wordt behandeld: de voorzitter van het (voltallige) Comité, dan wel diens plaatsvervanger bij ontstentenis van de voorzitter zelf, benoemt zelfstandig, zonder enige ruggespraak, de leden van het Comité die op het desbetreffende wrakingsverzoek hebben te beslissen. Deze procedurele gang van zaken is door VetterTec niet betwist. De voorzieningenrechter acht hiermee de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van het Comité die hebben te beslissen op enig wrakingsverzoek, in voldoende mate gewaarborgd. Dat de leden van het Comité worden benoemd door het bestuur van het NAI doet hieraan niet af.
6.9.
Het wrakingsverzoek (het verzoek onder A) zal dan ook worden afgewezen. In het midden kan blijven of, zo dit verzoek wel zou zijn toegewezen, dit ook toewijsbaar zou zijn geweest tegenover het NAI.
6.10.
Over verzoek D (vernietiging of schorsing van een arbitraal vonnis) wordt als volgt geoordeeld.
6.11.
Het is niet aan de voorzieningenrechter om een arbitraal vonnis, zo daarvan in dit geval sprake mocht zijn, te vernietigen. Dit is aan het gerechtshof Amsterdam, als ressort waarbinnen de arbitrage plaatsvindt (artikel 1064a lid 1 Rv.).
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval waaronder met name de aard van de zaak, geen aanleiding tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam (alsdan ex 73 Rv.). VetterTec heeft ook niet gesteld deze verwijzing te verlangen.
6.12.
Voor zover de bevoegdheid is gegeven om daarover in een verzoekschriftprocedure te oordelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek tot schorsing van de arbitrale (tussen)vonnissen eveneens moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van arbitrale (tussen)vonnissen. Er is nog niet enig deel van het gevorderde geheel of gedeeltelijk bij dictum afgedaan (art. 1049 lid 1 Rv.). De Procedural Orders kwalificeren slechts als het arbitrale equivalent van door de burgerlijke rechter te nemen beslissingen ter instructie van de zaak.
6.13.
Afgezien hiervan is het in beginsel niet aan de burgerlijke rechter toezicht te houden op het werk van de arbiters. Een partij die niet eens is met de gang van zaken in een arbitrale procedure kan kiezen voor de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen, zoals wraking van een arbiter en/of vernietiging van een arbitraal vonnis. Er is in beginsel geen ruimte om de voorzieningenrechter het werk van de arbiters te laten controleren in het geval één van de partijen in arbitrale procedure meent dat het procesverloop in die procedure een voor haar ongunstige wending heeft genomen.
6.14.
Onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. In zoverre is juist het beroep van VetterTec op rechtbank Breda 27 februari 2001, ECLI:NL:RBBRE:2001:AE0837. In die procedure is onder meer geoordeeld:
“ [persoon 4] heeft voorts bestreden dat het thans voorliggende tussenvonnis vernietigbaar is. Daartoe is aangevoerd dat de in artikel 1064, eerste en vierde lid, Rv genoemde rechtsmiddelen volgens de bewoordingen van dit artikel slechts openstaan tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis. Deze stelling dient te worden verworpen. Immers, daar waar sprake is van een ernstige schending van de ook in een arbitrageprocedure geldende fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde, welke onder meer impliceren dat een arbiter onpartijdig en onafhankelijk is, moet het verbod tot het instellen van een vordering tot vernietiging van een tussenvonnis doorbroken kunnen worden. In een dergelijke situatie kan niet gevergd worden dat de partij die op basis van evident gegronde twijfel aan bedoelde onpartijdigheid en onafhankelijkheid de betreffende arbiter met succes heeft gewraakt, op basis van het mede door die arbiter gewezen tussenvonnis de arbitrageprocedure tot een eindvonnis voortzet om eerst dan, door middel van een vordering tot vernietiging van het eindvonnis, het tussenvonnis aan te kunnen tasten.”
6.15.
Het beroep op dit vonnis kan VetterTec echter niet baten. In het onderhavige geval is immers, anders dan in de hiervoor aangehaalde zaak, geen sprake van bijzondere omstandigheden die doorbreking van het verbod tot het tussentijds instellen van rechtsmiddelen rechtvaardigen. Er is, zoals gezegd, geen sprake van een arbitraal (tussen)vonnis maar slechts van processuele instructie. Evenmin is sprake van een wrakingsverzoek dat is gehonoreerd. Eigen bewijsvergaring door een arbiter betekent niet altijd dat sprake is van schending van een fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde (vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AV7405). Over deze kwestie is door de arbiters op tijd open kaart gespeeld richting partijen in de arbitrale procedure, voordat er een arbitraal vonnis is gewezen. In de beslissing van het Comité valt overigens te lezen dat ook dit aspect al is meegewogen door het Comité. Ook valt in de beslissing van het Comité te lezen dat er nog geen definitieve beslissing is genomen over de deskundigenrapporten of over hun toelaatbaarheid.
6.16.
Ook vordering D zal derhalve worden afgewezen.
6.17.
De rechter dient een proceskostenveroordeling op te leggen, zo nodig ambtshalve, tenzij de winnende aangeeft daarop geen prijs te stellen, hetgeen zich hier niet voordoet.
6.18.
VetterTec zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het arbitraal college en het NAI en van Nivoba. Deze kosten worden begroot op:
-zijdens het arbitraal college en het NAI: € 1.422,-. Dit bedrag bestaat uit € 618,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven: 1 punt voor de het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II voor een zaak van onbepaalde waarde ad € 452,- per punt), te vermeerderen met de verzochte wettelijke rente, zij het slechts tot aan de dag der algehele voldoening;
- zijdens Nivoba: € 452,- aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven: 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II voor een zaak van onbepaalde waarde ad € 452,- per punt).
6.19.
De proceskostenveroordelingen zullen, zo nodig ambtshalve, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
7.1.
wijst het verzochte af;
7.2.
veroordeelt VetterTec in de proceskosten van het arbitraal college en het NAI, tot op heden begroot op € 1.422,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na het geven van de onderhavige beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
7.3.
veroordeelt VetterTec in de proceskosten van Nivoba, tot op heden begroot op € 452,-;
7.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017. [1]

Voetnoten

1.2517/676