ECLI:NL:RBNNE:2021:1101

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
18/009425-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter

Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om tot een bewezenverklaring te komen. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de vader van het slachtoffer, die in mei 2018 melding maakte van het misbruik. Het slachtoffer, geboren in 2004, had verklaard dat de verdachte haar tussen haar tiende en twaalfde levensjaar seksueel had misbruikt. De verklaringen van het slachtoffer werden door de officier van justitie als betrouwbaar beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak slechts door de verklaringen van de betrokkenen zelf moeten worden beoordeeld, en dat de wet vereist dat er naast de verklaring van één getuige ondersteunend bewijs aanwezig moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer, hoewel authentiek, niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding werd ook afgewezen, omdat de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen waren. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/009425-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2014 tot 15 juni 2016 te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of (aldus) zijn penis laten betasten door die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2016 tot 1 september 2016, te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zichzelf laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of (aldus) zijn penis laten betasten door die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaring van [slachtoffer] is als betrouwbaar aan te merken. [slachtoffer] heeft voor het eerst over het seksueel misbruik verklaard in een WhatsAppgesprek met haar vriendin [naam 1] , waarin [slachtoffer] een authentiek verhaal heeft verteld. [slachtoffer] heeft hierna op verschillende momenten tegen anderen over het misbruik verklaard en deze verklaringen zijn consistent voor wat betreft de pleegplaats, de pleegdata, de wijze waarop het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden en de frequentie van het seksueel misbruik. Bovendien heeft [slachtoffer] geen reden gehad om te liegen. Ze woonde niet meer bij verdachte in huis toen zij haar ouders in vertrouwen nam en uit angst heeft [slachtoffer] het verhaal aanvankelijk niet aan haar moeder willen vertellen.
De verklaring van [slachtoffer] wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van haar moeder, [naam 3] , voor wat betreft de beschrijving van de woning en de beschrijving van de wijze waarop [slachtoffer] , verdachte en zijzelf achtereenvolgens naar bed gingen. Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van haar vader, [naam 2] , waarbij waarde kan worden gehecht aan de emotie die [slachtoffer] heeft laten zien toen zij haar vader vertelde over het seksueel misbruik. Tot slot komt de verklaring van [slachtoffer] op veel punten overeen met de verklaring van verdachte. Verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer] altijd als eerste naar bed ging, waarna hij volgde en [naam 3] vervolgens als laatste aansloot. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op zijn rug lag als zij werd betast, waarna verdachte op zijn zij draaide en “slaap lekker” zei. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij bij het naar bed gaan eerst 10 minuten op zijn rug lag, vervolgens op zijn zij ging liggen en “slaap lekker” zei tegen [slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat [slachtoffer] sliep als hij naar bed ging en dat ook hij snel in slaap viel nadat hij in bed was gaan liggen. Deze verklaringen zijn inconsistent en bovendien heeft verdachte geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij “slaap lekker” zei tegen [slachtoffer] , terwijl zij volgens hem al sliep. Verdachte heeft tot slot, in lijn met de verklaring van [slachtoffer] , verklaard dat hij in een boxershort sliep, dat [slachtoffer] soms een pyjamabroekje droeg, dat [slachtoffer] soms tussen hem en [naam 3] in sliep en soms in de woonkamer, dat de broer van [slachtoffer] niet meer bij hen thuis woonde en dat [slachtoffer] werd gepest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, gelet op verschillende discrepanties en onjuistheden in deze verklaringen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van onvoldoende steunbewijs, nu de verklaringen die zich in het dossier bevinden niet zijn gebaseerd op een eigen waarneming, maar allen zijn terug te voeren op hetgeen [slachtoffer] heeft verteld.
Oordeel van de rechtbank
Op 17 mei 2018 heeft de vader van [slachtoffer] , [naam 2] , gebeld naar de Front Office zeden met de mededeling dat hij aangifte wilde doen tegen verdachte. Zijn dochter zou de avond daarvoor aan hem hebben verteld dat zij een paar jaar eerder seksueel was misbruikt door verdachte. Op 7 juni 2018 heeft bij de politie een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden met [slachtoffer] en op 21 juni 2018 is zij als getuige gehoord. [slachtoffer] heeft - samengevat - verklaard dat zij vanaf haar tiende tot haar twaalfde levensjaar seksueel is misbruikt doordat verdachte zijn vingers in haar vagina heeft gebracht en zij aan het geslachtsdeel van verdachte moest zitten. Dit zou telkens gebeurd zijn in de slaapkamer in de woning van [slachtoffer] , haar moeder en verdachte in Hoogezand. In deze woning was slechts één slaapkamer aanwezig. [slachtoffer] zou standaard als eerste naar bed zijn gegaan, waarna verdachte een half uur tot een uur later volgde, en weer circa een uur daarna de moeder van [slachtoffer] . Verdachte zou in bed een boxershort dragen en [slachtoffer] was gekleed in een T-shirt en een pyjamabroekje. Terwijl verdachte en [slachtoffer] met zijn tweeën in bed lagen, zou het seksueel misbruik plaatsvinden. Verdachte zou ongeveer één keer per week bij de vagina van [slachtoffer] hebben gezeten en [slachtoffer] zou ongeveer één keer in de drie weken handelingen bij het geslachtsdeel van verdachte hebben verricht. Verdachte zou tijdens deze handelingen op zijn rug liggen. Hierna zou hij zich omdraaien, “slaap lekker” zeggen tegen [slachtoffer] en vervolgens gaan slapen. Een uur nadat verdachte naar bed zou zijn gegaan zou [naam 3] , de moeder van [slachtoffer] , volgen, waarna [slachtoffer] naar de woonkamer ging om te slapen of tussen verdachte en [naam 3] in bleef liggen.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte ontkend dat hij [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Er zijn geen andere personen die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet elk onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie o.a. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
De rechtbank merkt op dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen authentiek overkomen, op zichzelf consistent zijn en geen evidente ongerijmdheden bevatten. Dat gegeven alleen is echter, zoals uit de hierboven weergegeven wettelijke bepaling blijkt, niet genoeg om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er naast de verklaringen van [slachtoffer] , ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn die redengevend zijn voor het ten laste gelegde en die voldoende inhoudelijk verband vertonen met haar verklaringen.
Uit het dossier blijkt dat (onder andere) de ouders van [slachtoffer] , [naam 2] en [naam 3] , van [slachtoffer] hebben gehoord wat haar zou zijn overkomen. De rechtbank constateert dat deze verklaringen ‘de auditu’ zijn, dat wil zeggen van horen zeggen en afkomstig uit dezelfde bron, te weten [slachtoffer] . De verklaringen die zien op hetgeen [slachtoffer] aan hen heeft verteld, kunnen dan ook niet worden gebruikt als steunbewijs. Dergelijke verklaringen kunnen hooguit licht werpen op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
De verklaring van [naam 3] behelst verder een beschrijving van de woning in Hoogezand en een omschrijving van de volgorde waarin [slachtoffer] , verdachte en zijzelf naar bed gingen. Dit komt overeen met wat [slachtoffer] (en verdachte zelf) daar over hebben verklaard, maar uiteindelijk is dit niet meer dan een beschrijving van de voor hen alle drie gebruikelijke en alledaagse gang van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank is deze beschrijving daarom niet voldoende onderscheidend om te kunnen zeggen dat het de verklaring van [slachtoffer] omtrent het seksueel misbruik ondersteunt, en de verklaring van verdachte dat dit niet heeft plaatsgevonden buiten redelijke twijfel weerlegt.
Voor wat betreft de verklaring van de vader van [slachtoffer] , [naam 2] , dat [slachtoffer] tegen het snikken aanzat vlak voordat zij hem vertelde over het seksueel misbruik, overweegt de rechtbank dat deze waargenomen emotie evenmin voldoende steun biedt aan de ten laste gelegde handelingen, nu deze enkele jaren na de pleegperiodes van de ten laste gelegde handelingen is waargenomen, zodat een zodanig evident verband met het gestelde misbruik dat het niet anders kan dan de emotie daaruit voortkwam ontbreekt. Ook deze waargenomen emotie kan dus niet (en zeker niet als enige omstandigheid) als voldoende steunbewijs dienen.
Dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting op enkele punten niet geheel consistent en vastberaden heeft verklaard maakt het voorgaande niet anders. Zoals al eerder opgemerkt heeft hij hoe dan ook consequent volgehouden dat het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
Nu ook in de overige inhoud van het dossier geen bewijs aanwezig is dat voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] (feit 1 en 2)
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2021.