ECLI:NL:RBNNE:2021:1096

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
18/830331-17 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 18/830331-17. De officier van justitie had op 3 juli 2019 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 33.436,06 werd geëist. Tijdens de behandeling op 2 maart 2021 werd dit bedrag verlaagd tot € 7.331,26. De rechtbank diende te beoordelen of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten uit de opbrengst van een hennepkwekerij, waar hij bij betrokken was.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de hennepkwekerij. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting. Er waren sterke aanwijzingen dat de hennepkwekerij onderdeel was van een grotere organisatie, en de veroordeelde had slechts een uitvoerende rol. Hierdoor was het niet aannemelijk dat hij de opbrengst van de oogst als voordeel had verkregen.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie moest worden afgewezen, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren voor een schatting van het voordeel dat de veroordeelde zou hebben verkregen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830331-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

hierna te noemen: veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 3 juli 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 33.436,06 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830331-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 maart 2021. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering verlaagd tot € 7.331,26.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er slechts één oogst aannemelijk kan worden gemaakt en dat deze oogst, gelet op de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijlage bij de ontnemingsvordering, netto
€ 32.408,30 heeft opgeleverd. Deze opbrengst dient pondspondsgewijs te worden verdeeld onder veroordeelde, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], nu concrete aanwijzingen voor een andere verdeling van de opbrengst ontbreken. De vordering van benadeelde partij Enexis met betrekking tot deze oogst ter hoogte van € 1.027,76, die in de hoofdzaak kan worden toegewezen, dient te worden afgetrokken van de schatting van het voordeel. De betalingsverplichting dient aldus te worden vastgesteld op (€ 8.359,02 –
€ 1.027,76 =) € 7.331,26.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel aanzienlijk dient te worden gematigd, nu veroordeelde een beperkte rol heeft gespeeld in de hennepkwekerij en niet kan worden vastgesteld dat hij (25% van) de opbrengst als voordeel heeft genoten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 maart 2021 in de zaak met parketnummer 18/830331-17 veroordeeld wegens (onder meer) medeplegen van het telen van hennep in de woning aan de [straatnaam] te Groningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schatting van het voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Uit het dossier blijken sterke aanwijzingen dat de hennepkwekerij aan de [straatnaam] onderdeel is geweest van een grotere organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt, waar ook anderen dan veroordeelde deel van uitmaakten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat veroordeelde - die in een uitvoerende rol in de hennepkwekerij heeft gehandeld - de opbrengst van de oogst daadwerkelijk als voordeel heeft verkregen. In het dossier bevinden zich geen andere aanknopingspunten op basis waarvan een schatting kan worden gemaakt van het voordeel dat veroordeelde wel zou hebben verkregen, nu het onderzoek van de politie zich daar niet op heeft toegespitst.
De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2021.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.