ECLI:NL:RBNNE:2021:1095

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
18/830332-17 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in verband met vrijspraak in hoofdzaak

In de zaak met parketnummer 18/830332-17 heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over een ontnemingsvordering van de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van € 33.436,06 dat als wederrechtelijk verkregen voordeel zou moeten worden terugbetaald aan de staat. De behandeling van de vordering vond plaats op 2 maart 2021, waarbij de officier van justitie het gevorderde bedrag verlaagde tot € 8.359,02. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen van hennep, maar vrijgesproken was van andere feiten die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lagen. Hierdoor kon de rechtbank de ontnemingsvordering niet toewijzen, aangezien de vrijspraak in de hoofdzaak betekende dat er geen basis was voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830332-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

hierna te noemen: veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 3 juli 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 33.436,06 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830332-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 maart 2021. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering verlaagd tot € 8.359,02.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er slechts één oogst aannemelijk kan worden gemaakt en dat deze oogst, gelet op de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijlage bij de ontnemingsvordering, netto
€ 32.408,30 heeft opgeleverd. Deze opbrengst dient pondspondsgewijs te worden verdeeld onder veroordeelde, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], nu concrete aanwijzingen voor een andere verdeling van de opbrengst ontbreken.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat het onderliggende feit niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 maart 2021 in de zaak met parketnummer 18/830332-17 veroordeeld wegens medeplichtigheid aan het telen van hennep in de woning aan het [straatnaam] te Hoogezand. De rechtbank heeft veroordeelde in dit vonnis vrijgesproken van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan het telen van hennep in de woning aan de [straatnaam] te Groningen, op welk feit de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie is gebaseerd.
Gelet op de vrijspraak in de hoofdzaak ten aanzien van dit feit, kan dit feit niet als grondslag dienen voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2021.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.