ECLI:NL:RBNNE:2021:1093

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
18/830332-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van hennepteelt en veroordeling tot medeplichtigheid aan hennepteelt met voorwaardelijke taakstraf

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte, geboren in 1973. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en medeplichtigheid aan hennepteelt. Tijdens de zitting op 2 maart 2021 heeft de verdachte verklaard dat zij mensen in haar woning had toegelaten die een hennepkwekerij hadden opgezet. De officier van justitie vorderde veroordeling voor beide feiten, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte onder druk had gehandeld en niet op de hoogte was van de hennepteelt.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was op de knipdag aanwezig in de woning, maar er was geen bewijs dat zij daadwerkelijk hennep had geknipt of dat zij op de hoogte was van de inhoud van de tassen die zij naar de auto had gebracht. Daarom werd zij vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Met betrekking tot de medeplichtigheid aan hennepteelt, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk gelegenheid en middelen had verschaft voor de hennepteelt door haar woning ter beschikking te stellen en goederen op te halen bij een growshop. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 30 uren met een proeftijd van 1 jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830332-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 maart 2021 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zaak 4 - [straatnaam] Groningen
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016, in elk geval op of omstreeks 22 april 2016, te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk in een pand aan de [straatnaam] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 355 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Groningen, met elkaar, althans één van hen,
(telkens) opzettelijk in een pand aan de [straatnaam] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 355 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Groningen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op of omstreeks 22 april 2016 hennep te knippen en/of
- op of omstreeks 22 april 2016 (deze afgeknipte) hennep in tassen weg te brengen en/of te vervoeren en/of te verplaatsen;
- Pv aantreffen hennepkwekerij, map 4, zaak 4, p. 1404 ev
- Pv bevindingen waargenomen personen, map 4, zaak 4, p. 1366
- Pv's van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , map 11, p. 305 ev, p. 334 ev
2.
Zaak 15 - [straatnaam] Hoogezand
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Hoogezand, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, in een pand aan het [straatnaam] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Hoogezand, samen, althans één van hen,
(telkens) opzettelijk, in een pand aan het [straatnaam] , heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, en/of
- een of meermalen de benodigde goederen voor de inrichting van de hennepkwekerij en/of het telen/kweken van hennplanten op/af te halen (bij [bedrijf] aan de [straatnaam] ).
- Pv aantreffen hennepkwekerij, map 7, zaak 15, p. 2691 ev
- Pv's van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , map 7, zaak 15, p. 2638 ev, p. 2654 ev (ook opgenomen in map 11, p. 305 ev)
- Pv's van verhoor verdachte [verdachte] , map 7, zaak 15, p. 2579 ev (ook opgenomen in map 12, p. 611 ev)
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair en 2 primair. Dit betreft het medeplegen van telen, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van hennep.
Hij heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte op de knipdag op 22 april 2016 gedurende de hele dag in de woning is geweest en dat zij heeft geholpen met het verplaatsen van de hennep van de woning naar de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] . De verklaring van verdachte dat zij niets heeft gemerkt van hennep dient als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte verantwoordelijk is voor wat er in haar eigen woning plaatsvindt. De verklaringen met betrekking tot de dwang/bedreiging door onbekend gebleven personen zijn ongeloofwaardig, nu deze onvoldoende concreet zijn en onvoldoende overeenkomen met de verklaringen hieromtrent van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het telen van hennep. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onder druk een hennepkwekerij in haar woning liet bouwen, maar dat zij hier zelf een zeer kleine rol in heeft gespeeld. Het aanwezig hebben van hennepplanten kan wel worden bewezen.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat er een hennepkwekerij in haar woning was gebouwd en dat de goederen die zij moest ophalen, bestemd waren voor de hennepteelt.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 (hennepteelt [straatnaam] te Groningen)
De rechtbank acht feit 1 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte op 22 april 2016 daadwerkelijk hennep heeft geknipt in de woning van haar toenmalige partner, medeverdachte [medeverdachte 2] . Er kan enkel worden vastgesteld dat zij op deze dag aanwezig was in de woning. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de tassen die zij op de knipdag naar de auto heeft gebracht met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Nu uit het dossier ook anderszins niet blijkt van enige betrokkenheid bij deze hennepkwekerij, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor zowel medeplegen als medeplichtigheid.
Feit 2 (hennepteelt [straatnaam] te Hoogezand)
De rechtbank acht feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat er een niet meer in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij onder bedreiging heeft toegestaan dat anderen een hennepkwekerij in haar woning hebben opgezet. Zij is ook wel eens meegegaan naar [bedrijf] om goederen op te halen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte anderszins een bijdrage heeft geleverd aan de hennepkwekerij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 2 primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank past met betrekking tot feit 2 subsidiair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 maart 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mensen in mijn woning aan het [straatnaam] in Hoogezand gelaten die daar een hennepkwekerij hebben gebouwd. Ik kreeg sms’jes waarin stond dat ik spullen moest halen bij [bedrijf] . Ik ging dan met Klaas mee naar [bedrijf] . Wij reden dan de auto naar binnen en er werden dozen in de auto gedaan. Ik heb die dozen daarna in mijn woning gezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 21 juni 2016, opgenomen op pagina 2691 e.v. van map 7 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015256689 (onderzoek Liriope) d.d. 11 juli 2017, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij hebben een onderzoek ingesteld, op het adres [straatnaam] te Hoogezand. Op dit adres staat ingeschreven: [verdachte] .
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was. De hennepkwekerij was niet in werking. Op eerste verdieping in een van de slaapkamers aan de linkerzijde lagen twee gebruikte koolstoffilters en een slakkenhuis. Er waren diverse indicatoren dat er een hennepkwekerij in deze ruimte had gezeten. In een van de andere kamers op de eerste verdieping diverse elektra ten behoeve van een kwekerij. Op de zolder troffen wij een niet inwerking zijnde hennepkwekerij aan. Er stonden op de grond van deze zolder 20 tot 30 vuilniszakken met gebruikte potgrond. In een van de aangetroffen vuilniszakken zaten verschimmelde afgeknipte hennepstekken. Door ons werd de hennepkwekerij ontmanteld. In totaal werd in beslag genomen:
28 stuks assimilatielampen
3 stuks afzuiginstallaties
4 stuks koolstoffilters
1. stuks tijdschakelaars
1. stuks waterpompen
4 stuks verwarmingselementen
2 stuks thermostaten
2 stuks ventilatieapparatuur
8 stuks groeimiddel
28 stuks transformatoren
7 stuks knipbenodigdheden
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 juni 2016 (V-007-11), opgenomen op pagina 321 e.v. van map 11 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
V: In de woning aan [straatnaam] te Hoogezand is gisteren een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Wanneer is deze opgebouwd?
A: Begin van dit jaar.
V: Hoeveel planten stonden hierin?
A: Ik schat 75 tot 100 totaal.
V: Wanneer heb je hem leeggehaald?
A: 3 week geleden ongeveer.
V: Heb je ook spullen naar Hoogezand gebracht?
A: Ja, dat kwam ook van dezelfde [bedrijf] . Ik heb Hornbachdozen bij de [bedrijf] gehaald. Qua gewicht denk ik aan aarde. Voeding stokken.. ik weet niet wat ze allemaal gebruikten.
V: Je bent dus meerdere keren geweest bij de [bedrijf] voor spullen voor Hoogezand?
A: Ja.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij mensen in haar woning heeft toegelaten, maar dat zij niet wist dat deze mensen een hennepkwekerij hadden gebouwd. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat verdachte niet wist dat het om hennepteelt ging. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat haar slaapkamer op de eerste verdieping van haar woning was. De kwekerij was gesitueerd op de eerste en de tweede verdieping. Zij moet daarom de geur en/of het geluid van de apparatuur van de in werking zijnde hennepkwekerij hebben waargenomen.
Met deze wetenschap kan het niet anders dan dat verdachte ook moet hebben geweten dat zij (samen met medeverdachte [medeverdachte 2] ) hennepgerelateerde goederen heeft opgehaald bij [bedrijf] . Uit het dossier volgt dat door [bedrijf] daadwerkelijk goederen werden verkocht die gebruikt kunnen worden in de professionele hennepteelt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het verschaffen van gelegenheid en middelen als (voorwaardelijk) opzet op hennepteelt.
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging staat opgenomen dat het verschaffen van gelegenheid heeft plaatsgevonden in Groningen. Evident is dat het gaat om de woning in Hoogezand. Mede gezien de overige inhoud van de tenlastelegging en het dossier merkt de rechtbank dit aan als kennelijke verschrijving en zal zij dit in de bewezenverklaring verbeterd lezen als Hoogezand.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Hoogezand, opzettelijk, in een pand aan het [straatnaam] , heeft geteeld, een aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 te Groningen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- aan die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen, en
- meermalen de benodigde goederen voor de inrichting van de hennepkwekerij en/of het telen van hennepplanten op te halen bij [bedrijf] aan de [straatnaam] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat een gevangenisstraf als uitgangspunt geldt, maar dat een taakstraf wordt geëist om tegemoet te komen aan de forse overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Subsidiair heeft hij gepleit voor oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 11 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt, door haar woning ter beschikking te stellen aan anderen en goederen op te halen bij een growshop ten behoeve van de hennepkwekerij. Daarmee heeft zij de illegale handel in hennep in stand gehouden. Daarnaast is hennep bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook - direct en indirect - de oorzaak van diverse vormen van criminaliteit.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. De rechtbank gaat met betrekking tot feit 2 subsidiair uit van het telen van in totaal 75 tot 100 hennepplanten. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS is voor het telen van dit aantal planten een geldboete van € 1.000,-- het meest passend. De rechtbank neemt echter niet een geldboete, maar een taakstraf van 40 uren als uitgangspunt. Nu de rechtbank medeplichtigheid heeft bewezen met betrekking tot dit feit, zal de hoogte van de taakstraf worden gematigd tot 30 uren.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf in aanzienlijke mate rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De termijn is aangevangen op de dag van inverzekeringstelling, te weten op 31 mei 2016. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Daarmee is de redelijke termijn met 2 jaren en 10 maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot gevolg moet hebben dat de taakstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd en dat daaraan een beperkte proeftijd wordt gekoppeld.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.