ECLI:NL:RBNNE:2020:994

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
LEE 19/2450
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en Wob-verzoek inzake koopovereenkomst Recreatieschap Marrekrite

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres, een vereniging van eigenaren van recreatiewoningen, had een Wob-verzoek ingediend om documenten te verkrijgen die betrekking hebben op de verplaatsing van drie woonarken. Het verzoek was deels ingewilligd, maar de openbaarmaking van de koopovereenkomst werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de koopovereenkomst openbaar te maken niet gerechtvaardigd was, omdat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de economische belangen van de Marrekrite zwaarder wogen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht diende vergoed te worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde)
en
het dagelijks bestuur van het Recreatieschap voor het Friese water en land de "Marrekrite", verweerder
(gemachtigden: L. Touwen en mr. J.A. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat is beraadslaagd over het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op grond daarvan is het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 17 juni (de rechtbank leest: 2019) (het bestreden besluit) heeft verweerder het Wob-verzoek ingewilligd ten aanzien van de notulen van de vergadering van het algemeen bestuur van 24 november 2016, het verslag van deze vergadering, waarin het besluit tot het aangaan van de koopovereenkomst is opgenomen, en het daaraan ten grondslag liggende voorstel. Openbaarmaking van de koopovereenkomst is na heroverweging geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2018 heeft verweerder de stukken ingezonden die op de zaak betrekking hebben. Daarbij is de rechtbank verzocht om te bepalen dat artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op een stuk waarvan openbaarmaking is gevraagd, zodat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis kan nemen.
Bij beslissing van 4 oktober 2019 heeft de rechtbank de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geoordeeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 14 oktober 2019 heeft eiseres de toestemming verleend bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, zodat de rechtbank uitspraak kan doen mede op grondslag van de inhoud van de stukken waarvan openbaarmaking is gevraagd.
Bij brief van 15 oktober 2019 heeft eiseres op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. L. Mathey als vervanger van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Eiseres is een vereniging van eigenaren van 35 recreatiewoningen op de [locatie1] bij [plaats] . Zij kan zich niet verenigen met de verplaatsing van drie woonarken vanuit het centrum van [plaats] naar een gebied plaatselijk bekend als " [alternatieve naam] ". Het gaat om een landtong op [locatie2] , naast de 35 recreatiewoningen.
1.2.
Op 26 november 2018 heeft eiseres het volgende verzoek ingediend:
"Wob verzoek
Met een beroep op Wet openbaarheid van bestuur verzoek ik u mij kopieën te zenden van alle documenten (mails en brieven, bijvoorbeeld van of aan de gemeente Leeuwarden of de eigenaren van de woonarken, gespreksverslagen, concept- overeenkomsten et cetera) die betrekking hebben op de mogelijke realisatie van drie permanente ligplaatsen aan de [locatie1] . In ieder geval ontvang ik graag een kopie van uw DB-besluit waarin u instemt met het aangaan van overeenkomsten (koop? huur?) over de voorgenomen ligplaatsen aan de [locatie1] en de verkoop c.q. verhuur van daarbij behorende landgronden."
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Wob-verzoek ingewilligd ten aanzien van de notulen van de vergadering van het algemeen bestuur van 24 november 2016, het verslag van deze vergadering, waarin het besluit tot het aangaan van de koopovereenkomst is opgenomen, en het daaraan ten grondslag liggende voorstel. Openbaarmaking van de koopovereenkomst is na heroverweging geweigerd.
In het bestreden besluit is verwezen naar het primaire besluit. Daaraan is het volgende toegevoegd (voor zover relevant):
"In uw bezwaarschrift stelt u dat een inventarisatie had moeten worden opgesteld en dat vervolgens per document (onderdeel) had moeten worden aangegeven of er sprake is van openbaarheid, dan wel dat een weigeringsgrond van toepassing is en de daarbij behorende belangenafweging. Het dagelijks bestuur is van oordeel dat de door u voorgestane benadering in de onderhavige situatie niet behoeft te worden gevolgd.
[…]
Voor zover uw WOB-verzoek en uw bezwaarschrift zich evenwel mede richten op de koopovereenkomst, blijft het dagelijks bestuur zich – in aanvulling op haar besluit van 7 maart 2019 – op het standpunt stellen dat de aangegeven weigeringsgronden, afzonderlijk en/of in onderlinge samenhang beschouwd, daarop van toepassing zijn.
[…]
Met betrekking tot de in artikel 10, lid 1, aanhef en sub c, WOB opgenomen weigeringsgrond blijft het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat het besluit en de koopovereenkomst gegevens omtrent de bedrijfsvoering en de marktpositie van de wederpartij bevatten, die door de GVM [de rechtbank leest: Grouster Vastgoed Maatschappij] vertrouwelijk met Marrekrite zijn gedeeld. Openbaarmaking van deze gegevens zou de positie van de wederpartij schaden, zodat Marrekrite daaraan haar medewerking niet kan verlenen.
Met betrekking tot de in artikel 10, lid 2, aanhef en sub b, WOB opgenomen weigeringsgrond blijft het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat openbaarmaking de armslag van Marrekrite inzake haar afstotingsbeleid zou compromitteren. Door met betrekking tot lopende transacties gegevens openbaar te maken zou Marrekrite zich immers, ten nadele van haar eigen positie, in de kaart laten kijken.
Nu uw WOB-verzoek en uw bezwaarschrift zich richten op een belang dat buiten het terrein van de Marrekrite ligt – het is immers, zoals hierboven reeds aangegeven, niet aan Marrekrite om te bepalen of op het over te dragen perceel ligplaatsen voor recreatie-arken mogen worden gecreëerd – kan dat belang sowieso niet opwegen tegen de integriteit van haar afstotingsbeleid.
Met betrekking tot de in artikel 10, lid 2, aanhef en sub g, WOB opgenomen uitzonderingsgrond blijft liet dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat uw WOB verzoek en uw bezwaarschrift geplaatst moeten worden in de context van het ontstane geschil tussen, enerzijds, de gemeente Leeuwarden, Marrekrite en de GVM, en, anderzijds, uw cliënte. Reeds in augustus 2017 heeft uw cliënte het standpunt ingenomen dat de verplaatsing van de recreatie-arken naar [locatie2] – waar, nota bene, uw cliënte de belangen vertegenwoordigt van de [leden] – met alle mogelijke middelen moet worden geblokkeerd.
[…]"
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel a., van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder "document": een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Op grond van onderdeel b. wordt verstaan onder "bestuurlijke aangelegenheid": een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Op grond van artikel 2, eerste lid, verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Op grond van het vierde lid verzoekt het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 4 wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b., blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel g., blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ontvankelijkheid
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het de vraag is of het verzoek ontvankelijk is. Hij werpt de vraag op of het WOB-verzoek van eiseres de openbaarmaking van de verzochte informatie voor een ieder nastreeft. Uit het verzoek en omstandigheden beschreven in het verweerschrift blijkt immers dat eiseres daarmee enkel en alleen haar eigen privébelang nastreeft, dat wil zeggen de in haar gebundelde privébelangen van de [leden] , dat uitsluitend gericht is op het torpederen van de verplaatsing van de drie recreatiearken.
4.1.
Eiseres voert aan dat het systeem van de Wob met zich brengt dat eiseres in hun Wob-verzoek zonder meer ontvankelijk zijn. Eiseres hoeft geen belang te stellen en ook niet te hebben. In dit verband verwijst zij naar artikel 3, derde lid van de Wob. Verweerder miskent volgens eiseres aldus het karakter en de betekenis van de Wob; alle onder verweerder berustende documenten zijn naar hun aard openbaar, geheel los van het belang van een verzoeker, tenzij daarop één van de weigeringsgronden van artikel 10 of 11 Wob van toepassing is.
4.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep. Uit artikel 3 van de Wob volgt dat een verzoeker bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen. Niet is gebleken dat eiseres met haar Wob-verzoek geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd. Onvoldoende aannemelijk is dat eiseres de Wob zou gebruiken om informatie te verkrijgen die zij in een andere procedure zou willen gebruiken.
5. Eiseres verwijst voor de beroepsgronden in de eerste plaats naar het bezwaarschrift van 15 april 2019. De inhoud daarvan geldt volgens hem als herhaald en ingelast in het beroepschrift.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het herhalen en inlassen van bezwaargronden niet leidt tot het doel dat eiseres daarmee beoogt. Zonder een gemotiveerde toelichting van eiseres in de beroepsgronden – die ontbreekt – waaruit kan blijken dat, en waarom, verweerder het gestelde in de gronden van bezwaar niet adequaat bij zijn besluitvorming heeft betrokken, is er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets om die reden niet kan doorstaan.
Behandelwijze van het Wob-verzoek
6. Eiseres stelt dat verweerder in de beslissing op bezwaar de discussie lijkt toe te spitsen op de overeenkomst uit november 2016 tussen de GVM en de Marrekrite. Volgens eiseres miskent verweerder daarmee dat het Wob-verzoek betrekking heeft op alle documenten die betrekking hebben op de totstandkoming en/of uitvoering van deze overeenkomst.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Wob-verzoek in het algemeen betrekking heeft op stukken ten aanzien van de mogelijke realisatie van drie permanente ligplaatsen aan [locatie2] en in het bijzonder op besluiten van het dagelijks bestuur tot het aangaan van de daarmee gepaard gaande overeenkomsten. Daarmee heeft eiseres enerzijds een wijd reikend verzoek gedaan en anderzijds een beperkt verzoek. Verweerster heeft dit verzoek zo geïnterpreteerd dat het in wezen zag op de koopovereenkomst waarmee desbetreffende grond aan de GVM wordt overgedragen, zodat de verplaatsing van de drie recreatiearken aldaar kan worden gerealiseerd. Daarin ligt immers de essentie van de rol van de Marrekrite.
6.2.
Eiseres stelt – in reactie op het verweerschrift – dat verweerder het Wob-verzoek eigenmachtig kennelijk heeft beperkt tot de koopovereenkomst.
6.3.
De rechtbank begrijpt het aangevoerde onder 6. aldus dat verweerder, volgens eiseres, het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3, vierde lid en artikel 4 van de Wob. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het bestreden besluit vernietigen omdat het is genomen in strijd met voornoemde bepalingen. Daartoe overweegt zij als volgt.
6.3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres aanvankelijk heeft verzocht om alle documenten die betrekking hebben op de mogelijke realisatie van drie permanente ligplaatsen aan de [locatie1] (zie rechtsoverweging 1.2). Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een te enge uitleg aan het verzoek heeft gegeven. In beroep heeft eiseres aangegeven:
"
Omvang van het Wob verzoek
[…] In de beslissing op bezwaar lijkt het DB de discussie toe te spitsen op de overeenkomst uit november 2016 tussen de Grouster Vastgoed Maatschappij BV en Marrekrite. Het DB van Marrekrite miskent daarmee dat het wobverzoek betrekking heeft op alle documenten (mails en brieven, what’s app berichten, gespreksverslagen, conceptovereenkomsten etc.) die betrekking hebben op de totstandkoming en/of uitvoering van deze overeenkomst. Het gaat dus uitdrukkelijk niet alleen om de tekst van de overeenkomst zelf."
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat eiseres haar Wob-verzoek in de beroepsfase daadwerkelijk heeft verengd tot alle documenten die betrekking hebben op de totstandkoming en/of uitvoering van de koopovereenkomst die in november 2016 is gesloten tussen GVM en verweerder.
6.3.2.
Verweerder had een behoorlijk onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van documenten (in de zin van de Wob) die bij hem berusten. Temeer omdat ter zitting door verweerder is verklaard dat eiseres 80 % van de informatie heeft gekregen en dat er mailverkeer is geweest tussen verweerder en de koper. Daarnaast had verweerder een standpunt behoren in te nemen over de toepassing van artikel 4 van de Wob.
Overige beroepsgronden
7. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres bespreken.
8. Eiseres stelt dat een zorgvuldige beoordeling van haar Wob-verzoek in ieder geval meebrengt dat een inventarisatie moet worden gemaakt van alle relevante documenten, waarna per document (of onderdeel daarvan) getoetst kan worden aan de uitzonderingsgronden van de Wob. Zij voert aan dat verweerder die benadering in dit geval niet heeft gevolgd. Zij verbindt daaraan de conclusie dat verweerder in strijd met de Wob heeft gehandeld.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een dergelijke verplichting niet aan de Wob kan worden ontleend. Weliswaar kan een bestuursorgaan een dergelijke inventarisatie opstellen als dienstverlening aan de burger, een verplichting daartoe is niet in de Wob opgenomen. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 februari en 27 december 2017 (onderscheidenlijk ECLI:NL:RVS:2017:248 en ECLI:NL:RVS:2017:3563, www.rechtspraak.nl).
8.2.
Eiseres stelt – in reactie op het verweerschrift – dat behandeling van een Wob-verzoek met zich brengt dat de hoeveelheid en aard van de geweigerde documenten op heldere wijze inzichtelijk moeten worden gemaakt (ABRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1000). Het moet – ook voor de beoordelende rechter – duidelijk zijn om welke documenten het gaat (hoeveelheid en soort), alsmede welke weigeringsgrond op welk document (of onderdeel daarvan) van toepassing is.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het bestreden besluit tevens vernietigen omdat het is genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. Daartoe overweegt zij als volgt.
8.3.1.
Weliswaar verplicht de Wob niet tot het verstrekken van inventarisatielijsten, maar de beslissing op het bezwaar dient wel te berusten op een deugdelijke motivering (het motiveringsbeginsel) en bij de voorbereiding ervan dient verweerder de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (het zorgvuldigheidsbeginsel).
8.3.2.
Op grond van beide beginselen diende verweerder in het besluit op bezwaar ten minste de hoeveelheid én de aard van de geweigerde documenten inzichtelijk te maken. Dat heeft verweerder verzuimd. Dit verzuim is laakbaar om twee redenen. Ten eerste wordt eiseres belemmerd in haar mogelijkheden om adequaat tegen het bestreden besluit op te komen. Ten tweede wordt de rechtbank belemmerd in haar taak om de rechtmatigheid van het bestreden besluit te beoordelen.
Omvang van het geding
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de koopovereenkomst gedeeltelijk openbaar kan worden gemaakt. Zij stelt tevens vast dat in geschil is of de uitzonderingsgrond en beperkingen, zoals aangehaald in het bestreden besluit, in de weg staan aan openbaarmaking van de artikelen 4., 6. en 8. Deze bepalingen zijn door verweerder geduid als "bijzondere bedingen". De rechtbank zal beoordelen of de motivering, neergelegd in het bestreden besluit, de weigering tot openbaarmaking van deze bijzondere bedingen kan dragen. Daartoe heeft de rechtbank kennisgenomen van de gehele koopovereenkomst die door verweerder is overgelegd met toepassing van artikel 8:29, van de Awb.
Gaat het om bedrijfs- en fabricagegegevens?
10. Eiseres stelt dat geen sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c., van de Wob. Volgens haar heeft verweerder niet duidelijk gemaakt welke documenten (of onderdelen daarvan) exact bedrijfs- of fabricagegegevens zouden betreffen. Het is volgens eiseres bijzonder onaannemelijk dat alle documenten die de GVM (of anderen) aan de Marrekrite hebben verstrekt “bedrijfs- en/ of fabricagegegevens” zouden zijn.
10.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bij bedrijfs-/fabricagegegevens gaat om gegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid omtrent de technische bedrijfsvoering of het productieproces, alsmede de afzet van de producten en de kring van afnemers of leveranciers. Volgens hem kunnen ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. Als er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke informatie, waaruit derden wetenswaardigheden kunnen afleiden en inzicht kunnen verkrijgen in de werkwijze, voorstellen, strategieën, methoden, technieken en de financiële bedrijfsvoering, kunnen daardoor de concurrentie- en rechtspositie van een bedrijf worden aangetast, zodat een beroep op deze weigeringsgrond gerechtvaardigd is. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4143, www.rechtspraak.nl).
Volgens verweerder zijn in de koopovereenkomst ook bepalingen opgenomen omtrent de opstelling ten opzichte van derden, met inbegrip van daarbij behorende rechten en verplichtingen, omtrent timing, alsmede omtrent financiële aspecten. Openbaarmaking daarvan kan de (rechts)positie van de GVM ten aanzien van de situatie op [locatie2] compromitteren. Daarbij gaat het om gegevens door de GVM in vertrouwelijkheid aan verweerster zijn medegedeeld.
10.2.
Eiseres stelt – in reactie op het verweerschrift – in de eerste plaats dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke gegevens uit die koopovereenkomst exact bedrijfs- en fabricagegegevens zijn, die vertrouwelijk door GVM aan de Marrekrite zijn meegedeeld. Dat kan onmogelijk gelden voor de hele koopovereenkomst. De koopovereenkomst bevat – naar het eiseres voorkomt – geen specifieke gegevens over het bedrijf van GVM maar is het resultaat van onderhandelingen tussen de GVM en de Marrekrite. Eiseres betwist dat de overeenkomst en/of andere documenten bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., van de Wob bevatten. Koop- of andere prijzen zijn geen bedrijfs- en fabricagegegevens. Evenmin gaat het om gegevens inzake de GVM die bedrijfsvertrouwelijk aan de Marrekrite toevertrouwd. De koopprijs bijvoorbeeld wordt door inschrijving van de leveringsakte in de openbare registers gewoon openbaar.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het bestreden besluit tevens vernietigen omdat het is genomen in strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., van de Wob. Daartoe overweegt zij als volgt.
10.3.1.
Verweerder wijst terecht op de uitspraak van de ABRS van 19 december 2018. Het feit dat informatie door GVM vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld komt evenwel – op zichzelf genomen – geen doorslaggevende betekenis toe. Uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., van de Wob volgt immers dat er twee cumulatieve vereisten zijn om het verstrekken van informatie onder toepassing van deze uitzonderingsgrond achterwege te laten:
a. Het moet gaan om bedrijfs- en fabricagegegevens én
b. die gegevens moeten door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
10.3.2.
De rechtbank stelt vast dat de bijzondere bedingen van de overeenkomst geen passages bevatten waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers, zoals in 10.3.1. bedoeld. Daaruit volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., van de Wob heeft geweigerd de bijzondere bedingen openbaar te maken. Dat de gegevens door GVM vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld maakt dat niet anders, omdat het niet gaat om bedrijfs- en fabricagegegevens. Dat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste genoemd in 10.3.1., onder a.
Gaat het om economische belangen van verweerder?
11. Eiseres stelt dat het onbegrijpelijk is dat verweerder openbaarmaking van documenten achterwege laat vanwege economische belangen. Volgens haar is de verkoopprijs van de grond inmiddels bekend en de uiteindelijke leveringsakte wordt via de openbare registers openbaar. Indien verweerder deze weigeringsgrond wenst te handhaven, zal zij in ieder geval moeten specificeren welke documenten (althans welke onderdelen daarvan) haar economische belangen zouden kunnen schaden, alsmede waarom.
11.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de financiële en economische belangen van een openbaar lichaam in het geding kunnen zijn wanneer een bestuursorgaan zich in een situatie van onderhandelingen bevindt en de openbaarmaking van bepaalde informatie de onderhandelingspositie van het bestuursorgaan of van haar wederpartij(en) aantast. Verweerder wijst daarbij op de uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2018:2427, www.rechtspraak.nl). Daarvan is in het geval van de Marrekrite sprake. Het dagelijks bestuur heeft een beleid gericht op afstoting van grond ontwikkeld. Openbaarmaking van de bepalingen van de koopovereenkomst zou huidige en toekomstige wederpartijen inzicht kunnen bieden in de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en de wijze waarop daaraan vorm wordt gegeven. Het gaat daarbij niet enkel om de essentialia van de koopovereenkomst, maar ook om de bedingen inzake derden en inzake nadere financiële aspecten. De Marrekrite is doorlopend met dergelijke transacties bezig. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van de ABRvS van 10 oktober 2018 en 16 januari 2019 (onderscheidenlijk ECLI:NL:RVS:2018:3275 en ECLI:NL:RVS:2019:114, www.rechtspraak.nl). Deze economische/financiële belangen wegen zwaarder dan het belang van openbaarmaking, dat in het onderhavige geval niet uitstijgt boven het privébelang van eiseres.
11.2.
Eiseres stelt – in reactie op het verweerschrift – dat uit het feit dat er een koopovereenkomst is gesloten, kan worden afgeleid dat de onderhandelingen tussen GVM en de Marrekrite zijn afgerond. Openbaarmaking van de overeenkomst of andere documenten kan daarom in ieder geval niet van invloed zijn op toekomstige onderhandelingen over dit stuk grond tussen déze partijen. Verweerder motiveert niet waarom openbaarmaking van de koopovereenkomst – die deels door inschrijving in de openbare registers toch wel openbaar wordt – op dit moment de onderhandelingspositie van de Marrekrite en/of GVM zou kunnen schaden. Niet duidelijk is gemaakt om welke onderhandelingen het gaat en/ of wie de onderhandelingspartner(s) zijn. Wil verweerder zich kunnen beroepen op de b- of g-grond, dan moet verweerder concretiseren en preciseren waarom openbaarmaking van informatie tot schade aan de onderhandelingspositie zal leiden. Eiseres wijst op de uitspraak van de ABRvS van 25 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK4359, www.rechtspraak.nl) en de uitspraak van 27 januari 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:605, www.rechtspraak.nl). De enkele stelling dat de Marrekrite vaker dit soort onderhandelingen voert, is daarvoor volstrekt onvoldoende.
11.3.
De rechtbank begrijpt het aangevoerde onder 11. aldus dat verweerder, volgens eiseres, het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb, omdat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom het verstrekken van informatie achterwege kan blijven omdat het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van verweerder (artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b., van de Wob). De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het bestreden besluit ook vernietigen omdat het is genomen in strijd met voornoemde bepalingen. Daartoe overweegt zij als volgt.
11.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende concreet heeft gemotiveerd
daten
waaromzijn economische of financiële belangen in geding zijn. Die motivering, geciteerd in rechtsoverweging 2., derde alinea, is te algemeen van aard. Daarnaast heeft verweerder een afweging gemaakt tussen enerzijds "een belang dat buiten het terrein van de Marrekrite ligt" en anderzijds "de integriteit van het eigen afstotingsbeleid". Veeleer zou hij een afweging behoren te maken tussen zijn economische of financiële belang en het belang van (de controleerbaarheid van) een goede en democratische bestuursvoering, zoals opgenomen in de considerans van de Wob, waarbij wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van informatie (artikel 2 van de Wob).
11.3.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting en het verweerschrift stelt de rechtbank vast:
a. dat verweerder vasthoudt aan de weigering om de artikelen 4., 6. en 8., van de koopovereenkomst openbaar te maken;
b. dat hij heeft gepoogd het gebrek te herstellen met een aanvullende motivering in het verweerschrift en
c. dat eiseres zich daarover in voldoende mate heeft kunnen uitlaten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht openbaarmaking van de volgende bepalingen op grond van de Wob achterwege kon laten, omdat het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van verweerder (artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b., van de Wob):
 artikel 4, lid 4.2 tot en met 4.6;
 artikel 6;
 artikel 8, lid 8.1, onderdelen a. tot en met c. en lid 8.3.
Deze bepalingen geven inzicht in het resultaat van de onderhandelingen tussen verweerder en GVM. Voldoende aannemelijk is dat de uitvoerbaarheid van het verkoopbeleid dat verweerder voert kan worden bemoeilijkt. Door openbaarmaking van deze bepalingen zou inzicht worden geboden in hetgeen verweerder in de uitvoering van dat beleid als onderhandelingsresultaat kennelijk aanvaardbaar acht. Er blijkt uit onder welke voorwaarden verweerder bereid is contracten te sluiten over de verkoop van haar eigendom. Een aspirant-koper die tevoren bekend is met wat verweerder aanvaardbaar acht in een dergelijke situatie, komt in een gunstiger uitgangspositie, doordat de onderhandelingsstrategie daarop kan worden aangepast.
Op basis van de motivering gegeven in het verweerschrift kan verweerder in redelijkheid tot het besluit komen dat het verstrekken van informatie op grond van de Wob achterwege moet blijven omdat dat belang niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van verweerder. De rechtbank betrekt daarbij dat van verweerder bezwaarlijk kan worden verwacht dat hij de toepassing van deze uitzonderingsgrond zodanig motiveert dat reeds daardoor het gevaar zich daadwerkelijk zou verwezenlijken dat met toepassing van deze weigeringsgrond wordt beoogd voorkomen te worden.
11.3.3.
In beroep is alsnog voldoende onderbouwd waarom openbaarmaking van de artikelen genoemd in 11.3.2., op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel b., van de Wob kon worden geweigerd. Daarom komt de rechtbank voor dat deel van de bijzondere bedingen niet toe aan een beoordeling van de toepasselijkheid van de uitzonderingsgrond bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel g. van de Wob.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte openbaarmaking van de volgende bepalingen op grond van de Wob achterwege heeft gelaten:
 artikel 4, lid 4.1;
 artikel 8, lid 8.1, aanhef en onderdeel d., lid 8.2 en lid 8.4.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden (artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel g., van de Wob).
Conclusie
13. Gelet op de geconstateerde gebreken zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Bij deze stand van het geding ziet de rechtbank geen ruimte om verweerder op te dragen om de bepalingen genoemd in rechtsoverweging 12. reeds nu openbaar te maken. Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb geeft immers twee mogelijkheden die elkaar uitsluiten: de rechtbank kan het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen óf een andere handeling te verrichten, met inachtneming van zijn aanwijzingen (zoals het alsnog verstrekken van informatie op grond van de Wob).
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,– (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,– (zegge: duizendvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.