ECLI:NL:RBNNE:2020:99

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
18/850076-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, witwassen en medeplegen van handel in cocaïne en MDMA

Op 13 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich gedurende zes jaar schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, witwassen en drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een jonge Hongaarse vrouw heeft uitgebuit door haar onder druk te zetten om in de prostitutie voor hem te werken. Het slachtoffer werd meermalen mishandeld en onder constante controle gehouden, waarbij zij haar verdiensten aan de verdachte moest afstaan. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van dwang, geweld en misbruik van een kwetsbare positie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 320.480,01 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die PTSS-klachten had ontwikkeld als gevolg van de mishandelingen en uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850076-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem, Veenhuizen, Meidoornlaan 38.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 december 2019 en 7 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te Groningen althans in Nederland,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele
aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander te weten [slachtoffer] , (sub 6°), bestaande hierin dat verdachte,
-die [slachtoffer] meermalen naar haar werkplek aan de Nieuwstad heeft gebracht waar zij zich prostitueerde en/of haar weer heeft opgehaald en/of
-telkens het door die [slachtoffer] in de prostitutie verdiende geld van haar heeft afgepakt en/of aan hem heeft laten afstaan en/of
-die [slachtoffer] telkens heeft gecontroleerd of ze aan het werk was en/of die [slachtoffer] 7 en/of 6 dagen per week heeft laten werken van ongeveer 18.00 uur 's avonds tot 09.00 uur en/of 10.00 uur en/of 11.00 uur de volgende ochtend en/of
-een bericht stuurde aan die [slachtoffer] als ze een klant had waarin hij aangaf dat ze nog 5 minuten had en/of
-die [slachtoffer] tegen haar oog heeft geslagen toen een klant te lang bleef en/of
-die [slachtoffer] meermalen tegen de armen en/of benen en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of met een telefoon tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen waarna ze van verdachte weer aan het werk moest en/of die [slachtoffer] heeft geslagen als ze te weinig had verdiend en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd als ze zou vluchten hij haar neer zou steken en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze niet moet proberen te vluchten omdat ze anders wordt neergestoken en/of
-die [slachtoffer] heeft laten werken zonder condoom en/of
-die [slachtoffer] heeft bespuugd en/of bedreigd en/of beledigd en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze per sms moest aangeven als een klant kwam en weer wegging en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze geen contact met andere mensen mocht hebben en/of die [slachtoffer] heeft geïsoleerd en/of
-de contacten van die [slachtoffer] op sociale media heeft gecontroleerd en/of
-die [slachtoffer] heeft laten werken terwijl ze Chlamydia had en pijnklachten en/of ongesteld was en/of
-heeft bepaald dat die [slachtoffer] maar drie keer per jaar werkkleding mocht kopen en maximaal E 50,- mocht besteden en/of
-waarbij die [slachtoffer] van verdachte afhankelijk was en/of zich niet aan de macht van verdachte durfde te onttrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 1 januari 2017, te Groningen, althans in Nederland, een (aantal) voorwerp(en), te weten telkens hoeveelheden geld en/of een auto en/of levensmiddelen (eten, drinken en kleding) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te Groningen en/of elders in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Geldigheid van de dagvaarding

In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn de eisen waaraan de tenlastelegging moet voldoen opgenomen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en wettelijke voorschriften. Deze vermelding moet voldoende specifiek zijn, omdat verdachte moet weten waartegen hij zich moet verdedigen en ook omdat voor de rechtbank duidelijk moet zijn op welke grondslag zij moet beslissen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging onder 2 op het punt van de auto niet duidelijk is, zonder hieraan overigens uitdrukkelijk consequenties te verbinden.
In het onder twee ten laste gelegde is opgenomen een ‘auto’. Nu in het proces-verbaal over meerdere auto’s wordt gesproken en ook uit het requisitoir niet is gebleken op welke auto het openbaar ministerie doelt, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre onvoldoende feitelijk is. De dagvaarding wordt daarom nietig verklaard voor zover het de ten laste gelegde ‘auto’ betreft.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3 en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] kan worden bewezen op grond van de verklaringen van [slachtoffer] die worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en verdachte, en het proces-verbaal van bevindingen (AH-087) betreffende het uitlezen van de zwarte iPhone.
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld en dreiging met geweld, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] .
Het onder 2 ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen op grond van de bevindingen uit het ter zake door de politie opgemaakte financiële dossier. Het geld is afkomstig uit enig misdrijf, te weten uit mensenhandel en drugshandel, en er is ten aanzien van de andere voorwerpen sprake van omzetten waarmee de criminele herkomst van het geld is verhuld.
De onder 3 ten laste gelegde handel in drugs kan worden bewezen op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] en het aantreffen van drugs en aan drugshandel gerelateerde goederen in de woning van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
Inzake feit 1 geldt het volgende. De verklaringen van [slachtoffer] zijn onbetrouwbaar. Zij is naar Groningen gekomen en uit vrije wil in de prostitutie gaan werken. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] , die de aangifte voor wat betreft de vermeende mishandelingen van [slachtoffer] door verdachte zouden ondersteunen, zijn ook onbetrouwbaar. Voor zover er al sprake is geweest van geweld, heeft dit niet in relatie gestaan tot de prostitutiewerkzaamheden. De beste vriendin van [slachtoffer] , [getuige 4] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij nergens van op de hoogte was.
Ook is er niet te bewijzen dat verdachte [slachtoffer] geld heeft afgenomen. Bij verdachte zijn geen grote vermogensbestanddelen aangetroffen en niet is gebleken dat hij grote uitgaven deed.
Pas toen [slachtoffer] met [getuige 5] in aanraking is gekomen, is ze stappen tegen verdachte gaan ondernemen. Het lijkt erop dat de aangifte in verband staat met haar verliefdheid op [getuige 5] , zoals ook uit de verklaring van [getuige 4] bij de rechter-commissaris kan worden opgemaakt.
In ieder geval heeft [slachtoffer] verklaard dat haar relatie met verdachte in mei 2012 is begonnen, zodat een eventuele bewezen verklaarde pleegperiode pas vanaf die maand dient aan te vangen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde ontbreekt ook het wettig en overtuigend bewijs, nu verdachte niet over uit misdrijf afkomstig geld heeft beschikt en hij bovendien niks heeft verborgen of verhuld. De stelling dat verdachte van het geld van [slachtoffer] in totaal € 300.000,- aan eten en drinken heeft uitgegeven, wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat de taxi van verdachte is bekostigd uit een lening van zijn moeder en niet uit misdaadgeld.
Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte bekend de laatste anderhalf jaar van de ten laste gelegde periode in cocaïne te hebben gehandeld; de ten laste gelegde periode kan daarom slechts deels bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, opgenomen op pagina 645 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 10 september 2018, omstreeks 16.45 uur, zag ik dat er een zichtbaar emotionele vrouw het bureau politiebureau aan de Vondellaan 8 te Haren Gn binnen kwam lopen. Ik zag dat ze twee grote koffers bij haar had en dat ze tranen over haar wangen had. Ze gaf mij een paspoort waaruit ik opmerkte dat de vrouw moest zijn, [slachtoffer] . Ik hoorde dat ze zei dat ze een gesprek wilde met een collega van zeden. Ze vertelde dat ze prostituee bij de Nieuwstad te Groningen was. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat ze verschrikkelijk bang was om naar buiten te gaan. Ik hoorde dat haar pooier [verdachte] haar op zou zoeken. Als hij haar zou vinden zou ze geslagen worden en meer. Ik zag dat [slachtoffer] het hele gesprek zeer emotioneel was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2018, opgenomen op pagina 655 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15031 ALEKTO d.d. 4 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 659) A: Ik heb geen gezin.
A: Ik had geen goed contact met mijn pleegmoeder wel met mij oma maar die is in 2012 overleden en sinds die tijd heb ik geen contact met mijn pleegmoeder.
V: Heb je nog andere contacten in Hongarije?
A: Nee dat heb ik niet.
V: Hoe dat verder in 2009?
A: Ik werd hier aan een pooier uit Hongarije verkocht en toen werkte ik in Den Haag voor hem. Hij heeft mij weer aan een andere pooier verkocht.
(p. 661) Daarna ben ik naar Groningen verhuisd.
A: Ik denk haast dat dat in 2012 was.
V: Kan je verder vertellen hoe het werken in de prostitutie toen in Groningen ging?
A: Ik hoefde niet lang te wachten op nieuwe problemen. Ik kon eerst twee week voor mezelf werken en toen kwam er een klant genaamd " [naam 1] '.
(p. 662) A: Nadat de problemen er waren met [naam 1] ging ik weer naar dat barretje " [café 1] ". Daar is [verdachte] bij mij gekomen, Hij heeft mij eigenlijk opgemerkt toen ik moeilijkheden kreeg met [naam 1] . Hij heeft zijn hulp mij aangeboden. Hij zei dat als [naam 1] opnieuw zou komen hij mij zou kunnen helpen. Natuurlijk vond ik hem als man aantrekkelijk. Daarna begin hij mij te bezoeken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 september 2018, opgenomen op pagina 665 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 666) Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft mij toen om 7 uur 's ochtends terug gebracht naar mijn werkkamer. En toen de deur dicht was kreeg ik twee grote klappen van hem. Nadat ik de twee klappen heb gekregen daarna pas heeft hij een vraag gesteld. Hij heeft aan mij gevraagd of een Koerdische jongen [naam 5] genaamd, een cliënt van mij was. Zij waren namelijk vrienden. Ik heb beaamt dat hij mijn cliënt was.
(p. 667) Toen heeft hij mij bespuugd. Ik kreeg een klap en hij heeft mijn haren gepakt en mij zo over de vloer getrokken.
(p. 668) [verdachte] begon met regelmaat aan mij geld te vragen en begon mij te controleren. Hij heeft mij steeds gecontroleerd omdat hij daar aan het eind van de straat in de bar verbleef. Hij bekeek hoelang de klant bij mij gebleven is die bij mij binnen kwam. Vaak als een klant 2 minuten of meer dan twee minuten lang na de seksuele contact binnen bleef dan sloeg hij met regelmaat op de deur. Soms deed hij dat zolang dat ik de deur open moest maken. Dan heeft hij de klant uit de kamer geschopt of in bijzijn van de klant heeft hij mij geslagen.
Hij heeft mij toen weer heel erg in elkaar geslagen. Ik had letsel, Ik had blauwe plekken op mijn bovenarmen en benen. Op die dag zei hij tegen mij dat ik elke keer als een klant binnen komt en weggaat ik dat per sms bij hem moet aangeven.
A: Dat was in 2012. Vanaf deze periode heeft hij ook mijn geld afgepakt.
A: Ik borg het geld altijd op in de kast van de kamer. Hij pakte dan het geld uit de kast.
A: In het begin kwam hij na iedere klant. Hij kwam dan met een smoes dat hij mij miste. Later deed hij dat niet meer na elke klant. Hij kwam dan wel dagelijks een paar keer langs en nam mijn geld toen mee.
(p. 669) A: Later heeft hij mij verteld dat hij mijn geld in zou leggen voor cocaïne zodat mijn geld meer zou worden.
A: Hij heeft het medegedeeld en niet gevraagd.
A: Dit gebeurde in het 1ste jaar toen ik in Groningen aan het werk was. Er gebeurde dat ik de ene dag goed verdiende. En dan de andere dag weer niet. [verdachte] werd kwaad op mij op het moment dat ik op een dag weinig verdiende.
V: Hoeveel dagen per week werkte je in die periode?
A: Elke dag. 7 dagen per week.
V: Hoeveel uur per dag werkte je?
A: In het algemeen begon ik 's avonds 18.00 uur te werken tot 's ochtend 08.00 of 09.00 of tot 10.00 uur. Ook kwam het weleens voor dat ik doorwerkte tot 11.00 uur 's ochtends.
Ik moest weleens huilen omdat ik zo moe was en zolang moest werken van [verdachte] . Ik zei dat dan wel tegen [verdachte] . Hij zei dan tegen mij dat ik nog even door moest werken en gaf dan bij mij een tijd aan dat ik mocht ophouden met werken.
(p. 670) A: Daarna ben ik nog erger in elkaar geslagen door [verdachte] . Dit deed hij omdat een klant voor 50 euro drie minuten langer verbleef in mijn kamer. Toen heeft hij weer de deur ingeslagen van mijn kamer en heeft de klant er uitgegooid. Hij sloeg mij toen tegen mijn oog. Zijn armband raakte mijn oog en ik kon een paar dagen niet meer zien. Hij heeft mij met hele lelijke woorden behandeld. Daarna pakte hij mijn geld af en ging weg. Hij nam mijn geld en sigaretten mee. Op een geven moment kwam dat Bulgaarse meisje bij mij genaamd [naam 2] . Zij vroeg mij mee te gaan naar haar kamer. Ze had medelijden met mij. [verdachte] zocht mij daarna. Omdat ik de deur niet opende heeft hij de deur van mijn werkkamer weer ingetrapt. Dat was de 2de keer dat dat gebeurde. Hij had mij bedreigd. Hij zei tegen mij dat ik niet zou proberen te vluchten anders zou hij een mes in mij steken. Ik mocht van [verdachte] niet meer met [naam 2] spreken. Ik was in eerste instantie bang om alleen te blijven en ik was verliefd op [verdachte] . Daarom ben ik niet gevlucht. Ik mocht eigenlijk 2 jaar met niemand spreken ook niet met collega's, alleen met klanten. Hij heeft mij helemaal opgeëist. Ik moest over alles eigenlijk verslag uit brengen aan [verdachte] . Als ik naar de winkel ging moest ik aan [verdachte] vertellen wie ik onderweg tegen kwam. Ik moest vertellen wanneer ik op mijn werkplek de gordijnen had dicht getrokken. Ik moest vertellen aan hem wanneer ik aan het eten was. Als ik geen intieme relatie met hem wilde omdat ik te moe was werd ik ook vaak geslagen.
(p. 671) [verdachte] heeft mijn contacten op sociale media gecontroleerd. Op een gegeven moment mocht ik met niemand meer contacten onderhouden. Vanwege mijn depressie begon ik cocaïne te gebruiken. Hij kwam daar op een gegeven moment achter. Hij sloeg mij.
Hij was in de veronderstelling dat ik zijn geld uitgaf. In dat jaar heb ik haast dagelijks wel klappen gekregen van hem.
V: Hebben we het dan nog steeds over 2013 ?
A: Ja 2013.
Op 24 december 2013 sliep [verdachte] bij mij. Nadat wij wakker waren was ik heel erg depressief. Ik vroeg hem toen om drugs. Hij werd toen heel erg boos op mij. Hij gooide toen
een glas naar mij. De versplinterde glasstukken tegen mijn hoofd hebben heel veel bloedingen veroorzaakt. Het bloed vloeide over mijn gezicht. Hij heeft mij toen naar het ziekenhuis, het UMCG te Groningen gebracht. Er was een Hongaarse collega die naast mij werkte zijnde [naam 3] . [verdachte] heeft mij toegelaten om met [naam 3] te praten. Op een gegeven moment vond [verdachte] dat ook niet goed meer.
(p. 672) A: Ik denk dat het in 2015 gebeurde toen twee Roemeense meisjes uit Utrecht naar ons toekwamen, ze werkten tegenover mij. Toen merkte [verdachte] aan mij dat ik erg te neergeslagen was en met niemand eigenlijk meer sprak. Toen heeft hij toegelaten dat ik met deze beide Roemeense meisjes kon spreken. Hij heeft voorwaarden gesteld: Hij zei dat ik tegen hun niets over ons mocht vertellen en niets over onze relatie vertellen. Ik mocht tien tot 15 minuten met de meisjes praten en daarna moest ik verslag uitbrengen over wat er was besproken.
(p. 673) Op een gegeven moment vond [verdachte] dat ook niet meer goed.
(p. 674) V: We hebben gesproken over de periode 2013 tot begin 2015. Hoe zat dat met je werktijden en je verdiensten en je geld in die periode?
A: Ik was eigenlijk elke dag aan het werk. 7 dagen per week. De tijdstippen waren van 18.00 uur tot in de ochtend. Er was geen verschil. Hetzelfde als toen. Hoeveel ik verdiende dat weet ik niet. Hij pakte het geld en ik had soms geen geld om [naam 4] te betalen.
V: Haalde hij dagelijks je geld op?
A: Ja dat klopt.
V: De werktijden, de lange dagen ging dat ook omdat hij dat wilde?
A: Ja dat klopt
(p. 675) V: Als je eens geen zin had om te werken?
A: Ik was vrij als ik blauwe plekken had. Ik kon geen vrij krijgen of nemen. Ik moest ook werken toen ik Chlamidya had dat deed pijn.
V: Als je wel pauze nam?
A: Dan kwam hij langs en schreeuwde. Hij was altijd in de buurt in de [café 2] of [café 1] en kon mij makkelijk zien.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018, opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 706) V: Ok, dan gaan we nu verder van begin 2015, kan je ons vertellen hoe het toen verder ging?
A: Na een periode mocht ik niet meer met de Roemeense meisjes contact onderhouden.
Met niemand eigenlijk meer. Daarna veranderde het gedrag van [verdachte] met 180 graden naar mij. Ik kreeg meer vrijheden maar mocht geen contacten met andere mensen hebben. Ook niet met meiden in de straat.
(p. 706) V: We zitten halverwege 2016. Tot deze periode werkte jij en tot deze periode pakte [verdachte] dagelijks je geld wat je verdiende?
A: Ja dat klopt.
(p. 710) A: [verdachte] is op 28 juli jarig en dat is in een tragedie uitgemond. Hij heeft de voordeur bij de gang dicht gedaan en mij daarna erg in elkaar geslagen.
(p. 711) V: Hij was er achter gekomen dat de klant langer was zonder dat je het had gemeld?
A: Ja dat de klant langer bleef. Nadat hij mij in elkaar heeft geslagen dwong hij mij eigenlijk om naar mijn eigen kamer terug te gaan. Daar heeft hij mij nog langer geslagen met de zijkant van de telefoon. Ik bloedde aan de zijkant van mijn hoofd en ik werd ook duizelig. Daarna zei hij: "Was je gezicht en ga maar snel weer werken". Het minimale bedrag was 500 euro die ik moest klaren. Mijn ogen en mond waren opgezwollen en zo ging ik weer werken.
(p. 712) A: Ik was vergeten te vertellen dat [verdachte] mij mee genomen heeft op vakantie in 2016. In april waren we 3 dagen met de auto in Parijs. In begin september van dat jaar waren we 8 dagen in Alanya Turkije. Hij gaf heel veel geld aan die Turkse vakantie. Daarna wilde ik graag dat [verdachte] mij met rust moest laten. Daarna zei [verdachte] dat ik mij moest aan te
kleden. Ik zag dat hij onder invloed was. Ik durfde dus geen nee te zeggen. Ik kreeg cocaïne van hem om goed wakker te kunnen worden. Daarna kreeg ik een xtc-pil genaamd MDMA.
(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
A: In deze periode walgde ik van hem. Maar ik was bang dat ik alleen zou blijven en was bang voor hem. Daarom durfde ik ook niet bij hem weg te gaan.
Ik wist dat als ik mij aanpaste aan hem het beter voor mij was. Ik werd dan niet mishandeld. Daarom heb ik de laatste tijd niet zoveel klappen gekregen. Ik leerde hoe ik iets wel of niet moest doen. Of te wel hoe ik mij moest gedragen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 723 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 726) Het is zo geweest dat ik voor een uur 150 euro vroeg. Maar [verdachte] zei dat als ik zag dat de klant veel geld had ik meer zou kunnen vragen bijvoorbeeld 250 euro. Of de klant eerder wegsturen. [verdachte] lette altijd op de tijd. Als er een klant bij mij was dan appte hij mij dat ik bijvoorbeeld nog 5 of 10 minuten tijd had.
(p. 728) V: Je hebt verklaard dat je, nadat je in begon te werken in Groningen, [naam 1] tegen het lijf liep en nadat [naam 1] uit je leven was verdwenen, kwam [verdachte] in beeld.
A: Volgens mij is dat begonnen eind april 2012. Toen kregen we contact.
(p. 730) A: Totaal mocht ik 3 keer werkkleding kopen per jaar. Ik mocht niet meer dan 50 euro per keer van hem besteden. Totaal kostte deze kleding 150 euro per jaar.
6. Verklaring van [slachtoffer] , afgelegd in Hongarije middels een videoverbinding met de rechter-commissaris, d.d. 5 december 2019:
Ik werd verliefd op hem. U vraagt of hij me sloeg zodat ik ging werken. Ook daarvoor. U vraagt of [verdachte] nog andere dingen tegen mij deed dan slaan. Ja. Geestelijk ook. Minderwaardig doen, over mijn uiterlijk, lelijke woorden en zijn gedrag tegen mij.
Ik ben bij hem gebleven omdat ik bang was en omdat ik niet wist wat hij met me ging doen als hij me zou vinden. Ik wilde vluchten en heb 2 keer tegen hem gezegd dat ik weg wilde. Hij zei toen dat hij me in stukken zou scheuren als hij me zou vinden want hij zei ik mocht niet van een ander zijn.
In de eerste 4 jaar mocht ik met niemand contact. In het laatste jaar heeft hij een taxibedrijf opgericht. Toen controleerde hij mij nog steeds, maar was hij iets minder met mij bezig.
De eerste 4 jaar was horror, daarna waren er momenten dat het steeds beter ging. De laatste 2 jaar ging het soms wel 2 maanden goed, hij sloeg me dan wel, maar niet dat het zichtbaar was. Ik werd een paar keer met vlakke hand of met een telefoon of wat hij maar in zijn hand had, in mijn gezicht geslagen maar niet meer zo vaak.
Toen een klant lang er dan één minuut bleef, heeft hij de deur ingetrapt en de klant eruit gezet en mij tot de dood geslagen, want hij wilde weten of ik voor mijn eigen plezier met de klant was.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2018, opgenomen op pagina 633 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
In de veiliggestelde gegevens [1] zag ik in de iCloud van [slachtoffer] de volgende verwijderde notitie staan met de titel ' [verdachte] '.
" [verdachte] ! Ik ga weg..aub niet mij zoeken! Wij onze relacie is klaar! lk weg gegaan zo, omdat ik weet het wel, Jij ga mij niet laten, ...ik wil niet meer jour slave zijn!! lk ben moe van dat lk ben moe, omdat na zo veel tijd, ik ben nog steeds jouw hoerje, veder niks. Maar nu ik wil ik ook niet meer worden."
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juni 2018, behorend bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het toestel waarin ik onderzoek heb gedaan is de zwarte iPhone 8 met beslagcode
A.01.01.002_507726.
Om de verklaring van aangeefster te falsificeren of te verifiëren heb ik gezocht naar gesprekken tussen de verdachte en aangeefster. Ik zag dat er op de telefoon WhatsApp gesprekken stonden tussen aangeefster en de verdachte. Dit WhatsApp-gesprek beslaat een korte periode, namelijk tussen 7 juni 2018 en 29 juni 2018.
De berichten kwamen binnen (incoming) van het nummer [mobielnummer] , deze was in gebruik bij aangeefster. Hieronder zijn een aantal onderdelen uit het gehele WhatsApp
gesprek opgenomen.
9. De door verdachte ter zitting van 12 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De WhatsAppgesprekken die u mij zojuist heeft voorgehouden, heb ik met [slachtoffer] gevoerd.
Er is inderdaad onenigheid ontstaan tussen ons over [naam 5] , omdat ze hem niet als klant maar voor haar plezier had ontvangen. Er was thuis wel eens sprake van duwen en trekken tussen [slachtoffer] en mij. In het begin hadden wij vaak ruzie dat klopt wel. Thuis heb ik haar wel eens een platte hand gegeven. Zij gaf mij geld uit zichzelf. Ik bracht haar wel naar haar werk en haalde haar ook wel op.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 december 2018, opgenomen op pagina 564 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
(p. 571) A: Er waren mensen die ons uit elkaar wilden halen. Maar ja er was wel iets dat ze gewoon bleef bij mij. En eerlijk is eerlijk, ik heb daar ook wel vaak in de kamer geslapen.
Dat was 2012, 2013, 2014, 2015.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen medische informatie [slachtoffer] d.d. 23 januari 2019, opgenomen op pagina 791 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Van de GGD is informatie ontvangen over [slachtoffer] . Een medewerkster van de dienst vertelde
telefonisch dat [slachtoffer] veelvuldig bij de GGD is geweest in verband met SOA-onderzoeken. Daarbij is in 2016 is chlamydia vastgesteld.
Van het UMCG zijn gegevens ontvangen met betrekkingen tot bezoeken van [slachtoffer] aan het
ziekenhuis. Op 25 maart 2013 is [slachtoffer] bij het ziekenhuis geweest in verband met 'glasverwondingen aangezicht'. Vastgesteld letsel is: 'Links naast neus snijwondje 1cm, scherpe wondranden. Tevens snijwondje boven linker mondhoek'.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2016, opgenomen op pagina 594 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Uit het politiesysteem blijkt dat er op donderdag 19 juli 2012 omstreeks 02:41 uur wederom een incident is geweest tussen [verdachte] en [slachtoffer] . De politie is ter plaatse geweest op het werkadres van [slachtoffer] namelijk [straatnaam] te Groningen. Het volgende blijkt:
[verdachte] valt [slachtoffer] opnieuw lastig, bonkt op deur en ruiten, tijdens haar werk als prostituee. [slachtoffer] en collega [naam 6] geven aan dat hun klanten nu wegblijven. Zelf zijn ze bang voor [verdachte] . Door de ter plaatse gekomen politiemensen wordt gezien dat [slachtoffer] een blauw oog heeft. Volgens [slachtoffer] is ze door [verdachte] geslagen.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 november 2018, opgenomen op pagina 613 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 augustus 2013 is door mij de volgende rapportage opgemaakt:
[slachtoffer] , werkzaam in de Nieuwstad heeft afgelopen zondag haar relatie verbroken met [verdachte] . Sindsdien valt hij haar lastig. RAP constateerde een blauw oog, volgens [slachtoffer] is ze door hem geslagen. [slachtoffer] heeft al afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Tijdens haar werk wordt ze nu lastig gevallen door ex: op ramen/deuren beuken in de Nieuwstad, uitschelden. [slachtoffer] en collega [naam 6] geven aan dat hun klanten nu wegblijven. Zelf zijn ze bang voor [verdachte] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2016, opgenomen op pagina 606 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 30 juni 2015, omstreeks 22.00 uur, werden wij, tijdens onze controle in de Nieuwstad,
aangesproken door de Roemeense prostituee [getuige 1] ([straatnaam]).
Wij hoorden dat zij vanavond [slachtoffer] huilend op haar kamer had gehad. [slachtoffer] had [getuige 1] verteld dat ze geslagen was door haar vriend [verdachte] . [verdachte] zou haar
niet alleen hebben geslagen, maar ook al haar verdiende geld hebben afgepakt. Volgens [getuige 1] is dit niet de eerste keer. [slachtoffer] is al vaker bij haar geweest met dit verhaal en
[verdachte] komt regelmatig bij haar om geld te halen.
15. De verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 23 mei 2019:
Ik kreeg problemen met [slachtoffer] nadat haar vriend kwam, dat was [verdachte] .
Hij was in onze straat van de ochtend tot de avond. Later begon zij langs te komen en dan was zij geslagen door deze man. Zij vertelde mij dat. Ik zag dat zij blauwe plekken had. Ze legde de ruzie bij met haar vriend en vertelde haar vriend dat ik had gezegd hem te laten gaan. Hij begon mij toen te haten en ik ben een keer door hem geslagen en 1 keer heeft hij mijn arm uit de kom geslagen. Wat ik wel zag is dat hij kwam, naar binnen ging en de deur dicht sloeg. Dan zag ik dat er beweging was in de kamer, en ik hoorde schreeuwen en gillen. Nadat hij wegging had [slachtoffer] blauwe plekken. De eerste 3, 4 jaar werkte ze iedere dag en sliep op haar kamer. Later, de laatste 2 jaar, kwam hij haar ophalen en gingen ze ergens anders slapen.
U vraagt of ik heb gezien dat [slachtoffer] werd gecontroleerd gedurende haar werktijden door
[verdachte] . Ja. Zij werkte heel veel uren. Hij was de hele dag op straat en ik zag dat na iedere klant hij naar binnen ging bij [slachtoffer] , de gordijnen gingen dicht en na 2 minuten kwam hij weer naar buiten. U vraagt of [slachtoffer] ook in andere zaken werd gecontroleerd. [slachtoffer] mocht van hem niet uit de kamer. Ze mocht niet met ons koffie komen drinken. Als ze bij mij kwam stuurde ze hem een bericht dat ze bij mij was. Dat heb ik zelf gezien.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2015, opgenomen op pagina p. 837 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
(p. 839) A: Ik heb met mijn ogen gezien dat [slachtoffer] na iedere klant aan [verdachte] een sms stuurt dat zij een klant heeft gehad, iedere keer dat zij 2 tot 3 klanten heeft gehad, komt [verdachte] het geld van haar afhalen. Ik ben een paar keer met haar voor trio geweest. Ik zag dat [slachtoffer] met [verdachte] sms'te. Ik heb nog tegen haar gezegd: Waarom doe je dat, waarop [slachtoffer] antwoordde, dat zij alles moest vertellen, omdat ze anders trammelant kreeg met hem. Ik heb haar erop attent gemaakt dat de liefde overgaat en dat zij dan zonder geld zal overblijven. [slachtoffer] heeft dit aan [verdachte] verteld en [verdachte] kwam bij mij verhaal halen. Als [slachtoffer] samen met ons bv, kopje koffie ging drinken in de stad, was de sfeer geladen omdat [slachtoffer] de hele tijd gestrest was. [slachtoffer] zat de hele tijd met [verdachte] te sms'en, zoals: Wat zij deed en waar zij was. [slachtoffer] vertelde dat zij hem moest berichten. Soms ging [slachtoffer] eerder weg, omdat [verdachte] dat wilde.
V: Dit koffiedrinken in welke periode was dit?
A: Voordat wij met vakantie gingen, tot juli van dit jaar. [getuige 1] heeft een keer tegen [slachtoffer] gezegd, zeg tegen [verdachte] dat je hem geen geld meer geeft en dat als hij van jou houdt, bij jou blijft zonder dat je hem geld geeft. [slachtoffer] heeft dit tegen [verdachte] gezegd en [verdachte] liet haar eigenlijk niet meer bij ons komen.
(p. 840) [slachtoffer] wilde bij hem weg, maar vertelde bang voor hem te zijn. [slachtoffer] zou haar bagage pakken en vertrekken naar Hongarije. Toen [verdachte] daarachter kwam, ging hij naar [getuige 1] en bedreigde haar dat hij zou slaan.
V: [verdachte] komt geld bij [slachtoffer] ophalen Wat weet je op dit moment daar van af?
A: Zij stuurt een sms naar hem. [verdachte] komt naar de kamer. Het gordijn gaat dicht voor enkele minuten. Hierna gaan de gordijnen weer open en [verdachte] gaat weer weg.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 november 2015, opgenomen op pagina 842 van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 3] :
(p. 843) A: Het gebeurde toen weer dat [slachtoffer] huilend bij mij op de kamer kwam. Ik liet haar toen weer binnen en probeerde haar te troosten. Toen kwam [verdachte] ook bij mijn kamer aan de deur. Hij schopte tegen mijn deur en schreeuwde laat mijn vriendin naar buiten of doe de deur open.
(p. 844) A: na iedere klant die zij had, was [verdachte] in haar kamer.
A: Ik bedoel daarmee dat hij na elke klant het geld bij haar ging pakken.
Ik zag haar zelf ook vaak een rieten laatje open doen en ik zag dat zij dan geld uit de la pakte en dat aan hem gaf. Ik kon dit vanuit mijn werkkamer zien als haar gordijnen open waren.
A: Ik heb wel krassen bij haar op de pols gezien. [slachtoffer] vertelde mij dat ze met [verdachte] had gevochten op haar kamer.
(p. 845) A: [verdachte] probeerde mij weg te jagen uit de straat. Zodat [slachtoffer] alleen achterblijft en niemand haar raad kan geven.
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 oktober 2018, opgenomen op pagina 858 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
(p. 861) A: Een keer vertelde ze (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) dat zij een litteken had onder een van haar ogen. [slachtoffer] vertelde mij dat [verdachte] dat had gedaan. Hij had
dat gedaan met een glas. Ik heb zelf dat litteken ook wel gezien bij [slachtoffer] .
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 november 2018, opgenomen op pagina 867 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 5] :
(p. 871) Ik heb berichten op haar (de begrijpt: [slachtoffer] 's) telefoon gezien die er niet om liegen.
V: Zoals?
A: "Opschieten anders sla ik je kop eraf' dat soort dingen.
(p. 874) A: Als je een beetje scrolde dan stonden er berichten in van "wachten jij nu" of "geen klant" en "noe klant" een beetje dat soort teksten. En dan zei hij gelijk "hoe lang" weet je wel. Dat was een telefoon waarop hij continu wou weten hoeveel geld die dag binnenkomt.
20. Verklaring van [getuige 5] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019:
Ik heb de eerste keer geen geld betaald aan [slachtoffer] . De tweede keer was [slachtoffer] in de veronderstelling dat ik wel moest betalen, omdat zij anders in de problemen zou komen met [verdachte] . U vraagt mij of ik weet om wie het precies ging. Op het moment zelf was dat niet duidelijk, zij noemde [verdachte] toen “schatje patatje’. Zij was gewoon bang.
U vraagt mij of ik in de Nieuwstad al angst bij [slachtoffer] zag. Dat klopt. U vraagt mij waarom
ik haar toen niet direct heb meegenomen. Volgens [slachtoffer] kon dat niet. Zij kon zich volgens
haar niet vrij bewegen.
21. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 december 2018, opgenomen op pagina 908 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 8] :
(p. 909) V: Hoe vaak zag je hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) rijden?
A: Misschien 2x per nacht, misschien vaker.
V: Was aan [slachtoffer] aan het werk als hij door de straat reed?
A: Ja, hij reed met de taxi of met de Audi. [slachtoffer] stond dan in het raam of was bezig.
22. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2018, opgenomen op pagina 606 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
(p. 608) Op donderdag 18 november 2015, omstreeks 01.20 uur, stonden wij in de Nieuwstad in de omgeving van perceel 27. Wij zagen dat [slachtoffer] aan het werk was in perceel [nummer] en wij zagen dat zij ons wenkte. Kort voordat wij naar [slachtoffer] toe liepen zagen wij dat de bekende personenauto, merk Lexus en voorzien van het kenteken [kenteken] door de Nieuwstad reed en kort voor het raam van perceel [nummer] stopte. Van afstand hebben wij alleen kunnen zien dat er maar 1 persoon in de auto zat en wel op de bestuurdersplaats. Vrijwel zeker heeft de bekende [verdachte] als bestuurder opgetreden.
Wij zagen op 25 februari 2016, omstreeks 00.45 uur, [verdachte] in een personenauto door de Nieuwstad rijden, in een auto, merk Lexus met het kenteken [kenteken] .
Op woensdag 6 juli 2016, omstreeks 23.30 uur zagen wij, [verdachte] , op een bromscooter rijden in de Nieuwstad.
Op zondag 10 juli 2016, omstreeks 01.30 uur, zagen wij [verdachte] wederom rijden op dezelfde
bromscooter in de Nieuwstad. Wij zagen deze keer dat hij ging stil staan bij de werkkamer
( [straatnaam] ) van [slachtoffer] en ging met haar in gesprek.
21. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2018, opgenomen op pagina 623 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 7 oktober 2016, omstreeks 20.25 uur reed ik over het Gedempte Zuiderdiep te Groningen. Ter hoogte van de splitsing met de Folkingestraat zag ik een personenauto met de waarschuwingslichten aan stilstaan. Ik zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] op de bestuurdersplaats zat en dat de mij ambtshalve bekende [slachtoffer] op de passagiersplaats zat. Ik zag dat [slachtoffer] uit de personenauto stapte en wegliep in de richting van de Folkingestraat. Ik zag dat [verdachte] wegreed.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (financieel onderzoek) d.d. 25 maart 2019, opgenomen op pagina 970 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
(p. 971) Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] in combinatie met getuigenverklaringen is een schatting gemaakt van de materiële schade van [slachtoffer] ten gevolge van de uitbuiting door [verdachte] over de periode 2012 tot en met 2018. Deze schade wordt geschat op ten minste 300.000 euro.
Uit gegevens van de belastingdienst is over de jaren 2012 tot en met 2014 is geen inkomen bekend van [verdachte] . In 2015 tot en met 2017 ontving hij een uitkering van de gemeente Groningen, zoals is weergegeven in onderstaande tabel.
Op 17 januari 2017 heeft [verdachte] een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de naam [naam eenmanszaak 1] . Deze onderneming is op 11 april 2017 alweer beëindigd en hiervan is ook geen omzet of andere informatie bekend bij de Belastingdienst. Op 23 oktober 2017 heeft [verdachte] een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de naam [naam eenmanszaak 2] . Van deze onderneming is aangifte gedaan voor de omzetbelasting tot en met juni 2018 (2e kwartaal). De omzet is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar Omzet
2017 € 4.583
2018 € 26.466
De opgegeven winst uit onderneming van [verdachte] over 2017 is negatief en bedraagt minus 958 euro. Over 2018 zijn nog geen jaarresultaten bekend.
(p. 972) Uit de bankrekeningen blijkt over de jaren 2012 tot en met 2016 geen andere legale bron van inkomsten anders dan de gegevens bekend bij de Belastingdienst.
(p. 973) In 2017 is in totaal 14.500 euro bijgeschreven op bankrekeningen van [verdachte] afkomstig van zijn moeder [naam 7] [2] . Dit geld gaat volledig op aan uitgaven in 2017. Daarnaast is een leningsovereenkomst uit 2017 aangetroffen tussen [verdachte] en zijn moeder [naam 7] voor 20.000 euro ten behoeve van het oprichten van een taxibedrijf [3] .
(p. 975) Resumé
Uit de mij ter beschikking staande gegevens maak ik op dat van [verdachte] in de jaren 2012 tot en met 2014 geen legaal inkomen bekend is. In de jaren 2015 en 2016 had hij slechts een beperkte bijstandsuitkering van de gemeente Groningen. In 2017 had [verdachte] een uitkering van de gemeente Groningen en ontving hij 14.500 euro aan giften van zijn ouders. Ook leenden zijn ouders hem 20.000 euro voor het halen van zijn (taxi)rijbewijs en het kopen van een taxi. De uitgaven welke [verdachte] heeft verricht voor levensonderhoud, voertuigen, woninghuur, vrije tijd en vakanties kunnen niet worden verklaard uit zijn bekende legale inkomen in de jaren 2012 tot en met 2016.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (D-reizen) d.d. 6 november 2018, opgenomen op pagina 787 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
(p. 788) Uit de boekingsbevestigingen van D-reizen kan worden opgemaakt dat er door of namens [slachtoffer] drie maal een vakantiereis is geboekt in de periode 2012 tot en met 2018 bij D-reizen. Alle drie de reizen betroffen een luxe verblijf voor [slachtoffer] en [verdachte] . De totale kosten voor deze vakanties waren:
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018, opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 708) V: Jij mocht met hem op vakantie zei [verdachte] , wie betaalde die vakantie eigenlijk
A: Ja hij heeft het betaald.
V: Maar van wiens geld?
A: Van mij natuurlijk.
(p. 712) A: Ik was vergeten te vertellen dat [verdachte] mij mee genomen heeft op vakantie in 2016. In april waren we 3 dagen met de auto in Parijs. In begin september van dat jaar waren we 8 dagen in Alanya Turkije. Hij gaf heel veel geld aan die Turkse vakantie.
(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
(p. 715) Hij kocht een nieuwe type Audi in begin juli 2018.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 12 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik haar cocaïne bracht als zij aan het werk was. Dat was bedoeld voor de verkoop aan haar klanten. De cocaïne lag bij ons in huis en zij gaf aan wanneer zij er op haar werklocatie doorheen was. Ik bracht haar dan zelf nieuwe voorraad, of ik liet het door [naam 8] naar haar toebrengen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2018, opgenomen op pagina 704 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 712) A: Ik kreeg cocaïne van hem om goed wakker te kunnen worden. Daarna kreeg ik een xtc-pil genaamd mdma.
(p. 713) V: In welke tijd zitten we nu?
A: Ongeveer oktober 2017.
(p. 716) Hij kocht cocaïne. Ik kreeg dan ook een paar gram van hem en als de klant zou willen gebruiken dan kon de klant ook kopen. Als ik een klant kreeg dan liet hij altijd een of twee of drie gram achter.
V: Gebeurde dat vaak?
A: Haast vanaf het begin af had ik cocaïne op de kamer. In het begin omdat hij bij mij woonde liet hij de cocaïne achter of verstopte hij het of dealde hij met de klant in de gang. Het gebeurde ook dat hij zijn eigen klanten naar mijn kamer stuurde zodat ik het kon overhandigen.
V: Moest jij van hem aan klanten cocaïne verkopen?
A: Ja als ik een klant kreeg moest ik het aan de klant verkopen.
3. De verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 23 mei 2019: [slachtoffer] vertelde mij dat als ik klanten zou hebben die drugs wilden, ik haar moest vragen, want zij kon drugs krijgen van [verdachte] . Dat zei ze ook tegen andere meisjes. Ik zag dat [verdachte] op een scooter kwam, gaf [slachtoffer] iets, en ging weer weg.
U vraagt of [verdachte] direct kwam als ik [slachtoffer] om drugs had gevraagd. Ja, hij bracht het haar.
Ik heb gezien dat als zij een klant had, hij haar iets kwam brengen. Soms kwam [verdachte] met
de scooter, soms in de auto. Deed dan het raam open, [slachtoffer] kwam naar buiten en kreeg iets
van hem aangereikt, en [slachtoffer] ging weer naar binnen.
4. De verklaring van [getuige 5] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019:
U vraagt mij of ik bij [slachtoffer] weleens drugs op de kamer heb gezien. Ja, die heb ik wel
gezien. Het ging om cocaïne en xtc. [slachtoffer] vertelde dat die drugs voor de verkoop waren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2015, opgenomen op pagina p. 837 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
(p. 840) A: Als klanten van ons drugs nodig hadden, dan belden wij [slachtoffer] . Circa 10 minuten later kwam er een vriend van [verdachte] de drugs brengen.
V: Om wat voor drugs gaat het ?
A: Om cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 november 2015, opgenomen op pagina 842 van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 3] :
(p. 845) A: Op een gegeven moment viel het mij op dat de klanten niet meer voorbij mijn raam liepen. Ik zag [verdachte] daar staan. Ik zag en hoorde dat hij klanten op straat aansprak. Ik hoorde dat [verdachte] die klant grammetje cocaïne gratis aanbood. Ik hoorde hem dan zeggen, je krijgt deze gram van mij maar dan moet je naar de overkant naar het meisje op kamer 13.
A: Dat was in 2012 of 2013.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt ten aanzien van feit 1 uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aan verdachte ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1, van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bewezen kunnen worden, waarbij jegens [slachtoffer] de dwangmiddelen dwang, geweld, andere feitelijkheden, dreiging met geweld, misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zij - anders dan de raadsman - de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar acht. De aangifte en aanvullende verklaringen van [slachtoffer] zijn authentiek, gedetailleerd en consistent en vinden op essentiële onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van inhoud ervan te twijfelen. De omstandigheid dat [getuige 4] niets heeft gemerkt van hetgeen volgens [slachtoffer] met betrekking tot verdachte heeft plaatsgevonden, zoals de raadsman heeft aangevoerd, wil niet zeggen dat dit dan ook niet is gebeurd.
Dwang, geweld en dreiging met geweld
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld en met geweld heeft bedreigd. [slachtoffer] heeft daar uitgebreid over verklaard, [getuige 1] heeft meerdere keren blauwe plekken bij [slachtoffer] geconstateerd nadat er onenigheid tussen [slachtoffer] en verdachte was geweest en de politie heeft tweemaal een blauw oog bij [slachtoffer] geconstateerd nadat er een incident tussen haar en verdachte had plaatsgevonden. Verder wordt de verklaring van [getuige 1] dat verdachte in december 2013 een glas naar haar heeft gegooid waarbij zij versplinterde glasstukken in haar gezicht heeft gekregen, ondersteund door de medische gegevens van het UMCG, zoals opgenomen onder bewijsmiddel 11. De weinig concrete verklaring van verdachte dat het letsel bij [slachtoffer] was veroorzaakt doordat er een glazen standaard (ter terechtzitting) of een glas (bij de politie) vanuit of vanaf de kast op haar gezicht was gevallen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank ziet de toepassing van dit geweld en de bedreigingen met geweld, gelet op de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, in direct verband staan met de prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [slachtoffer] aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging met geweld door verdachte werden gebruikt als instrumenten om zijn wil aan haar op te leggen en dat sprake is van dwangmiddelen in de zin van voornoemde bepaling. Het verweer van de raadsman dat de mishandelingen niet kunnen worden bewezen en dat eventueel geweld los heeft gestaan van de prostitutiewerkzaamheden wordt verworpen.
Andere feitelijkheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat in de periode waarop de aangifte ziet sprake is geweest van isoleren en controleren door verdachte van [slachtoffer] , waarbij contacten met derden, die [slachtoffer] uit haar - door verdachte gecreëerde - isolement zouden kunnen halen, zo veel mogelijk moesten worden voorkomen.
Zo leidt de rechtbank uit de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] af dat verdachte verhaal bij hen kwam halen indien zij zich over [slachtoffer] hadden ontfermd dan wel haar voor verdachte hadden gewaarschuwd. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] van verdachte geen koffie met hen mocht komen drinken en uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat, indien [slachtoffer] wel met de dames iets ging drinken, de sfeer geladen was, omdat zij "de hele tijd met [verdachte] zat de sms'en, omdat zij hem moest berichten". Daarnaast controleerde verdachte [slachtoffer] op sociale media en mocht zij op een gegeven moment met niemand meer contact onderhouden, zo heeft [slachtoffer] verklaard. Verder blijkt uit de WhatsAppgesprekken die tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden van 8 tot en met 28 juni 2018 (opgenomen onder bewijsmiddel 8) van een zeer intensieve controle door verdachte van [slachtoffer] . [slachtoffer] legde daarbij tot op de minuut nauwkeurig verantwoording aan verdachte af over al haar werkzaamheden en verdiensten en voelde zich kennelijk zelfs verplicht hem voor het roken van een sigaretje om toestemming te vragen. Verdachte heeft ter zitting, hiernaar gevraagd, niet betwist dat deze gesprekken representatief zijn voor hun onderlinge communicatie over aangeefsters werkzaamheden.
De rechtbank duidt dit isoleren en controleren door verdachte als 'andere feitelijkheden' die door verdachte werden ingezet, enerzijds om te voorkomen dat [slachtoffer] minder afhankelijk van hem zou worden, hetgeen haar 'bereidwilligheid' om voor hem te blijven werken in gevaar zou kunnen brengen, en anderzijds om te bewerkstelligen dat zij zoveel mogelijk klanten per dag zou blijven afwerken, om zoveel mogelijk inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden te kunnen genereren.
Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie geldt dat daaronder mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Met betrekking tot het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht geldt blijkens de wetsgeschiedenis dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Volgens de Hoge Raad is voor het bewijs van door “misbruik" handelen toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de
betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort
te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die
omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin
sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. [4]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] , vanaf het moment dat zij op 18-jarige leeftijd vanuit Hongarije naar Nederland (Den Haag) is gekomen tot het moment waarop zij zich op 21-jarige leeftijd in Groningen heeft gevestigd, onafgebroken als prostituee voor pooiers heeft gewerkt. Nadat zij in Groningen twee weken als zelfstandig prostituee had gewerkt, ontmoette zij de toen bijna 27-jarige verdachte. Verdachte heeft zich al snel als haar vriend opgeworpen, nadat hij haar tegen haar gewelddadige vriend, [naam 1] , 'in bescherming' had genomen. [slachtoffer] bevond zich op dat moment in een kwetsbare positie. Zij kende, op haar pooiers na, niemand in Nederland en zij sprak de taal niet. Ook in Hongarije had zij niemand om op terug te vallen. Dit maakte haar ontvankelijk voor de aandacht van verdachte die zich over haar had ontfermd en zij werd verliefd op hem. Verdachte was van deze kwetsbare positie van [slachtoffer] op de hoogte en begon zich vrijwel direct als haar volgende pooier op te werpen. Verdachte begon haar te mishandelen en te dreigen met geweld. Zij moest haar prostitutiewerkzaamheden volgens zijn aanwijzingen en bevelen gaan uitvoeren, waarbij hij haar constant in de gaten hield. Haar inkomsten moest zij aan verdachte afstaan. De verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] was daarbij geenszins gelijkwaardig. [slachtoffer] was door het (gewelddadige) handelen van verdachte en de constante controle die hij op haar uitoefende in een afhankelijke positie van hem geraakt waarin zij zich niet tegen zijn wil kon en durfde te verzetten.
Dat van een dergelijke situatie sprake was, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de zeer emotionele toestand waarin [slachtoffer] verkeerde toen zij zich op 10 september 2018 op het politiebureau in Haren meldde. Tevens vindt de rechtbank bevestiging daarvan in de omstandigheid dat [slachtoffer] pas bij verdachte weg durfde te gaan nadat zij bevriend was geraakt met [getuige 5] die haar heeft geholpen bij verdachte weg te vluchten. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de veronderstelling van de raadsman dat de verliefdheid van [slachtoffer] voor [getuige 5] tot een valse aangifte heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feitelijke omstandigheden volgt dat [slachtoffer] zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond, waarin zij geen andere reële keuze had dan, zoals verdachte haar opdroeg, in de prostitutie te gaan werken en het verdiende geld aan hem af te dragen. De positie waarin zij verkeerde was niet vergelijkbaar met die van een mondige prostituee in Nederland. [slachtoffer] verkeerde aldus in een uitbuitingssituatie en verdachte heeft daar misbruik van gemaakt.
De omstandigheid dat [slachtoffer] aanvankelijk vrijwillig in de prostitutie zou zijn gaan werken, zoals door de raadsman is aangevoerd, maakt niet dat van een dergelijke dwang geen sprake was. Immers een situatie van uitbuiting kan ook ontstaan nadat aanvankelijk vrijwilligheid bij het slachtoffer bestond. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
Uitbuiting
Uit de wettekst van sub-onderdelen 1 en 6 van lid 1, artikel 237f Sr volgt dat voor bewezenverklaring van deze sub-onderdelen is vereist dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie [5] volgt dat de in de overige sub-onderdelen omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet derhalve worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen. In lid 2 van artikel 237f Sr is bepaald dat onder uitbuiting in ieder geval uitbuiting in de prostitutie valt.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft uitgebuit. Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
De rechtbank is derhalve - anders dan de raadsman - van oordeel dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte en dat verdachte daar ook het oogmerk op heeft gehad.
De rechtbank acht verder de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde feitelijke gedragingen alle te bewijzen, met uitzondering van het verwijt aan verdachte dat hij [slachtoffer] heeft laten werken zonder condoom. Daarvan is uit de verklaringen van [slachtoffer] niet gebleken. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover ten laste gelegde gedragingen slechts berusten op de verklaring van [slachtoffer] , overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn verweer ten aanzien van de pleegperiode. Nu [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en verdachte eind april 2012 contact met elkaar kregen, zal zij het feit ingaande mei 2012 bewezen verklaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van 6 jaren schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en (zoals hierna ten aanzien van feit 3 wordt overwogen) de handel in harddrugs. Dit zijn misdrijven waarmee doorgaans grote geldbedragen worden verkregen. Daarnaast leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte gedurende genoemde pleegperioden, of wel geen legaal inkomen heeft genoten (van 2012 tot en met 2014) ofwel slechts een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen heeft ontvangen (van 2015 tot en met 2017).
Verdachte heeft intussen kennelijk in zijn normale levensonderhoud voorzien, waarvoor hij kosten heeft moeten maken. Tevens heeft hij driemaal, te weten in 2014, 2015 en 2017, met [slachtoffer] een vakantiereis gemaakt.
Door deze combinatie van omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom een verklaring worden verlangd over de herkomst van het door hem bestede geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij regelmatig financieel werd ondersteund door zijn familie. Uit de stukken blijkt dat hij in 2017 van zijn ouders € 14.400,- aan giften en
€ 20.000,- als lening voor het behalen van zijn (taxi)rijbewijs en het kopen van een taxi, heeft ontvangen. Nu dit niet binnen de ten laste gelegde periode is gebeurd, acht de rechtbank dit niet relevant. De verklaring van verdachte ten aanzien van overige financiële bijdragen van zijn familie in andere jaren zijn niet gespecificeerd en te verifiëren en kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dienen als een op zijn minst voor nader onderzoek in aanmerking komende verklaring voor de legale herkomst van geld.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de kosten van verdachte voor levensonderhoud, vakanties en overige uitgaven, minstens voor een groot deel afkomstig zijn geweest uit enig eigen misdrijf van verdachte, immers uit mensen- en/of drugshandel. Het ten laste gelegde kan gelet hierop worden bewezen.
Het onder 3 ten laste gelegde acht de rechtbank mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de handel in cocaïne te bewijzen. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] (op p. 712) dat zij een MDMA-pil van verdachte heeft gekregen, acht de rechtbank tevens het verstrekken van MDMA bewezen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij slechts gedurende de laatste anderhalf jaar bezig was met het leveren van cocaïne, wordt naar het oordeel van de rechtbank door de bewijsmiddelen weersproken. Uit de verklaring van [slachtoffer] (op p. 716) leidt de rechtbank af dat zij "vanaf het begin" cocaïne voor verdachte op haar kamer had. En [getuige 3] heeft verklaard (op p. 845) dat verdachte al in 2012 en 2013 bezig was met het verstrekken van cocaïne op straat.
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de te bewijzen pleegperiode wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2012 tot en met 1 september 2018 te Groningen
A) een ander, te weten naam [slachtoffer] , telkens door dwang, geweld, andere feitelijkheden, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
- heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en
- heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met een derde (sub 9°) en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander te weten [slachtoffer] , (sub 6°), bestaande hierin dat verdachte,
- die [slachtoffer] meermalen naar haar werkplek aan de Nieuwstad heeft gebracht waar zij zich prostitueerde en haar weer heeft opgehaald en
- telkens het door die [slachtoffer] in de prostitutie verdiende geld van haar heeft afgepakt of aan hem heeft laten afstaan en
- die [slachtoffer] telkens heeft gecontroleerd of ze aan het werk was en die [slachtoffer] 7 en/of 6 dagen per week heeft laten werken van ongeveer 18.00 uur 's avonds tot 09.00 uur en 10.00 uur en 11.00 uur de volgende ochtend en
- een bericht stuurde aan die [slachtoffer] als ze een klant had waarin hij aangaf dat ze nog 5 minuten had en
- die [slachtoffer] tegen haar oog heeft geslagen toen een klant te lang bleef en
- die [slachtoffer] meermalen tegen de armen en benen en elders tegen het lichaam heeft geslagen en met een telefoon tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen waarna ze van verdachte weer aan het werk moest en die [slachtoffer] heeft geslagen als ze te weinig had verdiend en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd als ze zou vluchten hij haar neer zou steken en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze niet moet proberen te vluchten omdat ze anders wordt neergestoken en
- die [slachtoffer] heeft bespuugd en bedreigd en beledigd en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze moest aangeven als een klant kwam en weer wegging en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze geen contact met andere mensen mocht hebben en die [slachtoffer] heeft geïsoleerd en
- de contacten van die [slachtoffer] op sociale media heeft gecontroleerd en
- die [slachtoffer] heeft laten werken terwijl ze Chlamydia had en pijnklachten en ongesteld was en
- heeft bepaald dat die [slachtoffer] maar drie keer per jaar werkkleding mocht kopen en maximaal € 50,- mocht besteden en
- waarbij die [slachtoffer] van verdachte afhankelijk was en zich niet aan de macht van verdachte durfde te onttrekken;
2.
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 1 januari 2017 te Groningen, voorwerpen, te weten telkens hoeveelheden geld en levensmiddelen (eten, drinken en kleding) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en omgezet en van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 1 september 2018 te Groningen, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Voor zover de bewezenverklaring ziet op "hoeveelheden geld" kan het niet als strafbaar feit worden gekwalificeerd. Het betreft hier immers voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf zijn verkregen, zonder dat kan worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze voorwerpen. Verdachte zal daarom ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert voor het overige op:
1. Mensenhandel.
2. Witwassen.
3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een veroordeling van de feiten 1, 2 en 3 komt, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur en een langer voorwaardelijk deel dan gevorderd door de officier van justitie. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de seksuele uitbuiting, anders dan in andere zaken waarin daar sprake van is, hier niet strafverhogend dient te werken omdat [slachtoffer] vrijwillig als prostituee heeft gewerkt. Verder was er sprake van een affectieve relatie tussen verdachte en [slachtoffer] , was zij het laatste deel van de ten laste gelegde periode minder gaan werken en was verdachte - met het opzetten van een taxibedrijf - bezig een ander bestaan op te bouwen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2019 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes jaren schuldig gemaakt aan mensenhandel.
Het slachtoffer, een jonge Hongaarse vrouw, is door verdachte dusdanig onder druk gezet dat zij haar werkzaamheden in de prostitutie voor hem ging uitvoeren. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij meermalen mishandeld en heeft een situatie gecreëerd van constante dwang, dreiging en controle waaraan zij zich niet kon onttrekken en waarin zij haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem moest afstaan.
Mensenhandel waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht of gehouden, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn. Zo is ook in deze zaak gebleken uit de onderbouwing van de immateriële schade van de vordering benadeelde partij en de bij die vordering gevoegde brief van Equator d.d. 30 april 2019 waar [slachtoffer] een behandeling heeft gevolgd in verband met PTSS-klachten.
De rechtbank verwerpt daarbij het verweer van de raadsman dat in deze zaak geen sprake is van schending van de lichamelijke integriteit. De eventuele omstandigheid dat [slachtoffer] aanvankelijk vrijwillig als prostituee werkte maakt niet dat gedwongen prostitutie daarna geen dergelijke schending meer oplevert. Met name gelet op de lange werkdagen die zij van verdachte moest maken en de extra klanten die zij voor verdachte 'nog even' moest afwerken, maken dat ook haar lichamelijke integriteit door het handelen van verdachte in ernstige mate is geschonden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en MDMA. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
Met de inkomsten die verdachte uit de hiervoor genoemde misdrijven heeft verkregen heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan witwassen, wat een manier is om met illegaal en dus oneerlijk verdiend geld ten onrechte een maatschappelijke en financiële status te verwerven.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank acht -alles overziend- een straf als gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.
Een strafafdoening als bepleit door de raadsman doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 295.480,01 ter vergoeding van materiële schade en € 25.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Mr. A. Koopsen heeft namens de benadeelde partij de vordering ter terechtzitting van 12 december 2019 als volgt toegelicht.
[slachtoffer] dient primair in haar vordering te worden ontvangen, ondanks dat er recent geen contact met haar is geweest. Dat contact is er eerder wel geweest, waarbij de vordering uitgebreid met haar is besproken. Verder ben ik door [slachtoffer] gemachtigd de vordering in te dienen en deze namens haar ter terechtzitting toe te lichten.
De berekening van de materiële schade is gebaseerd op de berekening door de politie van het
wederrechtelijk verkregen voordeel Deze berekening sluit goed aan bij de verklaringen van [slachtoffer] over de hoogte van haar verdiensten, welke verklaring weer wordt bevestigd door de WhatsAppberichten tussen [slachtoffer] en verdachte die ter terechtzitting zijn voorgehouden.
Bij de berekening van immateriële schade dient, anders dan de raadsman van verdachte heeft gesteld, ook rekening te worden gehouden met de schending van de lichamelijke integriteit. De omstandigheid dat [slachtoffer] ook op vrijwillige basis als prostituee heeft gewerkt doet aan die schending niet af.
Subsidiair kan de rechtbank overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder toewijzing van de vordering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering nu [slachtoffer] zelf niet van de vordering op de hoogte is. Subsidiair dient het gevorderde bedrag aan materiële schade te worden verlaagd naar € 35.000,-. Dit is het totaal bedrag aan omzet over de jaren 2013 tot en met 2018 zoals [slachtoffer] dat zelf bij de belastingdienst heeft opgegeven, minus omzetbelasting en kosten voor levensonderhoud. Bij het bepalen van de immateriële schade dient het feit te worden bezien in kader van arbeidsuitbuiting en dient schending van de lichamelijke integriteit buiten beschouwing gelaten te worden, omdat [slachtoffer] vrijwillig in de prostitutie werkte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] in haar vordering kan worden ontvangen. [slachtoffer] heeft mr. Koopsen gemachtigd om namens haar de vordering in te dienen en ter terechtzitting nader toe te lichten.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank gaat hierbij - anders dan de raadsman - niet uit van de gegevens die [slachtoffer] bij de belastingdienst heeft opgegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens geen reëel beeld geven van de werkelijk door [slachtoffer] verkregen opbrengsten. De rechtbank heeft daarbij gelet op de verklaring hierover van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris en andere bewijsmiddelen waaruit van een veel hoger bedrag aan inkomsten is gebleken. De rechtbank acht de vordering in zoverre onvoldoende betwist en zal deze daarom voor het bedrag van € 295.480,01 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018.
Immateriële schade
De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat voldoende aannemelijk is
geworden (en met stukken is onderbouwd) dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Bij de vordering bevindt zich als bijlage een brief van Equator d.d. 30 april 2019 waaruit blijkt dat [slachtoffer] een behandeling heeft gevolgd voor PTSS-klachten die verband houden met ervaringen in het land van herkomst en in Nederland. De omstandigheid dat naast het bewezen verklaarde feit ook andere factoren van invloed zijn geweest op de problemen van [slachtoffer] , maakt niet dat de gestelde schade niet aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend. [slachtoffer] is gedurende een periode van zes jaren stelselmatig door verdachte mishandeld, vernederd en gedwongen zich te prostitueren. Dit betekent een grove schending van haar lichamelijke en geestelijke integriteit.
De rechtbank heeft ook gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De rechtbank acht de vordering in zoverre onvoldoende betwist en zal deze daarom voor het bedrag van € 25.000,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de dagvaarding partieel nietig.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart een deel van het bewezenverklaarde onder 2 als voormeld niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 320.480,01(zegge: driehonderdtwintigduizend en vierhonderdtachtig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 320.480,01 (zegge: driehonderdtwintigduizend en vierhonderdtachtig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 295.480,01 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 januari 2020.
Mrs. Dölle en De Wit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[slachtoffer] heeft verklaard dat het de gegevens betroffen van haar IPhone waarmee verdachte haar controleerde, zie haar verklaring op pagina 743.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 981
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 988
4.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:B 17099 (Chinese horeca).
5.HR 24 november 2015. ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 17 mei 2016, ECII:NL:HR2016:857.