ECLI:NL:RBNNE:2020:677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
19/1936
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht door niet melden van kickboksactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Hoogeveen, en het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen. De eiser ontving sinds 1 januari 2018 bijstand op basis van de Participatiewet (Pw). De zaak draait om de intrekking en terugvordering van deze bijstand, omdat eiser zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden door zijn kickboksactiviteiten niet te melden.

Het college ontdekte via social media dat eiser zich als kickbokstrainer profileerde en activiteiten ontplooide die op geld waardeerbaar waren. Eiser had bij verschillende gelegenheden aangegeven dat hij geen zakelijke bankrekening of administratie had, en dat zijn kickboksactiviteiten slechts een hobby waren. De rechtbank oordeelde echter dat de activiteiten van eiser, gezien de publiciteit op social media, als een zelfstandige onderneming konden worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht de bijstand heeft opgeschort en later ingetrokken, omdat eiser niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de bijstand terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/1936

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2020 in de zaak tussen

[naam 1], wonende te Hoogeveen, eiser
(gemachtigde: mr. A.J. ter Wee),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Engels en P. Tuntelder).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 (hierna: het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers recht op bijstand krachtens de Participatiewet (hierna: de Pw) met ingang van 2 oktober 2018 opgeschort.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 30 oktober 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 november 2018 (hierna: het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers recht op bijstand met ingang van 1 maart 2018 ingetrokken.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 7 november 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 november 2018 (hierna het primaire besluit 3) heeft verweerder de teveel ontvangen bijstand van eiser teruggevorderd (€ 6.958,16 netto).
Hiertegen heeft eiser bij brief van 3 december 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 april 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder voornoemde bezwaren van eiser, conform het advies van de Bezwaarschriftencommissie Hoogeveen van 27 maart 2019, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 15 mei 2019 beroep ingesteld. Bij brief van 14 juni 2019 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
Bij uitspraak van 9 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond verklaard, als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hiertegen heeft eiser verzet gedaan, dat bij uitspraak van 17 september 2019 gegrond is verklaard. Daarmee is de uitspraak van 9 juli 2019 vervallen en heeft de rechtbank het onderzoek hervat in stand waarin het zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
Verweerder heeft bij brief van 23 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 oktober 2019 heeft eiser twee stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is namens eiser, ter ondersteuning, [naam 3] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontving van verweerder sinds 1 januari 2018 een uitkering krachtens de Pw, naar de norm van een alleenstaande, ouder dan 21 jaar.
1.1.
Uit internetonderzoek is verweerder medio 2018 gebleken dat eiser zich op social media presenteerde als kickbokstrainer, waarbij hij zijn trainingsruimte benoemde als ‘The [naam 4]’. Op zijn Facebookpagina heeft eiser zich geafficheerd onder de naam ‘The [naam 4] Kickboxing’. Op deze pagina staan openingstijden, opmerkingen van eiser over kickbokslessen die hij heeft gegeven, recensies en reacties van personen die bij eiser hebben getraind. Er is verder te zien dat eiser sportkleding heeft aangeschaft met een logo en sponsoring erop bedrukt.
1.2.
Verweerder heeft eiser naar aanleiding van dit onderzoek bij brief van
20 september 2018 meegedeeld dat is geconstateerd dat eiser als personal trainer activiteiten verricht als zelfstandig ondernemer en heeft hem verzocht in verband daarmee een aantal gegevens te verstrekken. Verweerder heeft onder meer gevraagd om bankafschriften en een boekhouding.
1.3.
Eiser heeft vervolgens bij brief van 21 september 2018 bankafschriften overgelegd van zijn privérekening. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hij niet beschikt over een zakelijke bankrekening, over een agenda of administratie in verband met kickboksactiviteiten.
1.4.
Op 23 oktober 2018 hebben medewerkers van verweerders gemeente een huisbezoek afgelegd, waarbij eisers kelder is bezocht. Daar is de ruimte herkend van de foto’s op social media en zijn bokshandschoenen en een kickboksmat aangetroffen.
2. Aan het primaire besluit 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende gegevens heeft overgelegd om zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen.
2.1.
Aan de primaire besluiten 2 en 3 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft ontplooid in de vorm van kickbokslessen, waarmee hij zich sinds maart 2018 heeft geprofileerd als zelfstandig ondernemer. Door dit niet te melden heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de primaire besluiten gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij heeft voldaan aan het verzoek van verweerder om gegevens te overleggen, dat hij echter niet meer gegevens heeft dan de bankafschriften van zijn eigen bankrekening en dat hij geen agenda, boekhouding of administratie van zijn kickboksactiviteiten kan overleggen, omdat hij slechts bij wijze van hobby ten hoogste enkele uren per week trainingen gaf. Verder brengt eiser naar voren dat hij geen op geld waardeerbare activiteiten heeft ontplooid, omdat hij alleen familie en vrienden af en toe een uurtje met hem liet meetrainen in een aftandse kelder. In die kelder lagen slechts een mat en een bokszak en er was daar geen douche of kleedkamer. Daarnaast stelt eiser dat hij met de kickboks activiteiten hypothetisch slechts € 10,-- tot € 20,-- per week zou kunnen verdienen. Voorts vindt eiser dat verweerder ten onrechte teveel nadruk legt op de uitingen op social media. Ten slotte wijst eiser erop dat hij sinds september 2019, vanwege een posttraumatische stressstoornis, gedurende zestien uren per week ambulante begeleiding heeft.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de opschorting
5. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser bij brief van 20 september 2018 heeft verzocht om in verband met activiteiten als kickbokstrainer vóór 2 oktober 2018 onder meer bankgegevens, een agenda en een boekhouding te overleggen. Vervolgens heeft eiser bij brief van 21 september 2018 meegedeeld dat hij slechts gegevens van zijn privébankrekening kon tonen, maar niet de gevraagde agenda en boekhouding.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser de door verweerder opgevraagde stukken niet binnen de in de brief van 20 september 2018 genoemde termijn heeft ingeleverd. Gelet op de aanwijzingen die verweerder op dat moment van de kickboksactiviteiten had, waren deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Verweerder kon eiser dan ook een verwijt maken van het niet tijdig inleveren van de gevraagde stukken en was bevoegd om de bijstandsuitkering van eiser op te schorten. Het beroep slaagt in zoverre niet.
Ten aanzien van de intrekking
6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Pw - voor zover hier van belang - worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Pw - voor zover hier van belang - wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Ingevolge artikel 58, derde lid, van de Pw - voor zover hier van belang - herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, nadat het besluit tot opschorting was genomen, een onderzoek is gestart naar de activiteiten van eiser. Op 23 oktober 2018 heeft een gesprek tussen twee handhavers/toezichthouders van verweerders gemeente en eiser plaatsgevonden en is aansluitend een huisbezoek in eisers kelder gebracht. Vervolgens is op 24 oktober 2018 een onderzoeksrapport opgesteld. Dit heeft geleid tot de intrekking van eisers bijstandsuitkering over de periode 1 maart 2018 tot 1 oktober 2018.
6.2.
Niet in geschil is dat eiser op 21 maart 2018 op zijn Facebookpagina heeft gemeld: “It’s beginning… Personal Training”, dat blijkens foto’s op zijn Facebookpagina in de periode nadien in zijn kelder bokszakken hingen, dat er een mat op de vloer lag en dat eiser met andere personen aan het kickboksen was. Eiser heeft bovendien ook verklaaard dat hij regelmatig kickbokste met (kinderen van) bekenden. Verder blijkt uit verklaringen van verschillende personen op de Facebookpagina, dat zij van eiser trainingen hebben gekregen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank uit deze feiten terecht de conclusie getrokken dat eiser zich profileerde als zelfstandig ondernemer en op geld waardeerbare activiteiten ontplooide. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser zijn kelder afficheerde als “The [naam 4]”, dat op de Facebookpagina van eiser op 25 augustus 2018 door [naam 2] is geschreven: “Het was me weer een genoegen om het team van the [naam 4] kickboxing van [naam 2] te mogen voorzien van nieuwe shirts…”, dat eiser daarop dezelfde dag heeft gereageerd met: “Jij ook weer bedankt” en dat [naam 2] op 14 augustus 2018 op de Facebookpagina van eiser heeft geschreven: “Nieuwe vesten gemaakt in opdracht van [naam 2] van the [naam 4] kickboxing in Hoogeveen”. Uit deze feiten en omstandigheden komt het beeld naar voren dat sprake was van een zelfstandige onderneming waar kickbokslessen werden gegeven.
6.3.
Het betoog van eiser dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden slaagt niet. Het had eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn activiteiten, mede gelet op wat de rechtbank in rechtsoverweging 6.2. heeft overwogen, van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat hij deze activiteiten dus onverwijld en uit eigen beweging had moeten melden. Dit oordeel berust op het volgende.
6.4.
Anders dan eiser betoogt zijn de in rechtsoverweging 6.2. vermelde activiteiten aan te merken als op geld waardeerbaar. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, uit deze werkzaamheden geen inkomen heeft ontvangen, wat daar verder van zij, maakt dit niet anders. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 32, eerste lid, van de Pw, in verbinding met artikel 31, eerste lid, van de Pw, niet alleen het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang is, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Voor kickbokstrainingen worden immers in het maatschappelijk verkeer commerciële tarieven gevraagd. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1255, is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten daarom een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Of het om bedrijfsmatig verrichte of, zoals eiser heeft aangevoerd, bij wijze van hobby uitgeoefende activiteiten gaat, is voor de Pw dus geen relevant onderscheid. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2141.
6.5.
Door van zijn activiteiten geen melding te maken bij verweerder heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er voorts niet in is niet geslaagd aannemelijk te maken dat in de periode in geding in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde. Hij heeft immers geen deugdelijke boekhouding of administratie bijgehouden van de door hem verrichte werkzaamheden als zelfstandige. De bankafschriften die eiser heeft overgelegd zijn daartoe onvoldoende.
7. Uit het voorgaande volgt dat het verweerder gehouden was de bijstand van eiser in te trekken. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht 1 april 2018 heeft aangemerkt als eerste dag van de intrekking, nu uit de berichten op de Facebookpagina van eiser blijkt dat eiser op die datum is begonnen met zijn kickboksactiviteiten.
8. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie en met zijn belangen overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij met psychische problemen kampt, een rapport van de GGZ van 21 oktober 2019 en een brief van de Zorgerije van 24 oktober 2019 ingebracht. Uit deze stukken blijkt dat eiser na de periode in geding ondersteuning heeft gekregen voor zijn psychische klachten. Anders dan eiser kennelijk meent, biedt artikel 54, derde lid, van de Pw echter geen ruimte voor een belangenafweging dan wel een beoordeling van de vraag of in de situatie van eiser vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van intrekking kan worden afgezien. Het betreft immers een gebonden bevoegdheid.
9. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep tegen het intrekkingsbesluit niet.
Ten aanzien van de terugvordering
10. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de PW - voor zover hier van belang - vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
10.1.
Gelet op artikel 58, eerste lid, van de Pw, bezien in het licht van wat de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de intrekking van de bijstand, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden om tot terugvordering van de teveel verstrekte bijstandsuitkering over te gaan.
10.2
Voor zover eiser aanvoert dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien overweegt de rechtbank dat dringende redenen volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van
12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:104, slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
10.3.
De rechtbank van oordeel dat de overgelegde rapportage van de GGZ van
21 oktober 2019 en een brief van de Zorgerije van 24 oktober 2019 geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in rechtsoverweging 10.2. Van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen is de rechtbank onvoldoende gebleken. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank naar de conclusie dat het beroep ongegrond is.
12.. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. M. Nieuwenhuis, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.