1.2.Per 4 juni 2018 is de (nieuwe) Coulanceregeling in werking getreden. Bij brief van 9 oktober 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn oude aanvraag opnieuw zou kunnen worden beoordeeld in het licht van de Coulanceregeling. Bij e-mailbericht van 29 oktober 2018 heeft eiser hierop gereageerd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat eisers aanvraag opnieuw is beoordeeld en dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering conform de Coulanceregeling. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de ziekte waaraan eiser lijdt - vitiligo - niet een aandoening is die in bijlage 2 van de Coulanceregeling wordt genoemd als aandoening op grond waarvan recht op uitkering bestaat. Verweerder heeft erop gewezen dat de lijst met aandoeningen is opgesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM) en dat gebleken is dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat immunologische aandoeningen, waartoe vitiligo kan worden gerekend, kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Daarin heeft verweerder opgemerkt dat - onder meer en voor zover hier van belang - het RIVM een onafhankelijke instelling is, dat uitdrukkelijk is onderzocht of auto-immuunziekten in verband kunnen worden gebracht met blootstelling aan chroom-6, dat hiervan niet gebleken is, maar dat indien dit in de toekomst toch mocht blijken, bijlage 2 van de Coulanceregeling zou kunnen worden aangepast.
4. Eiser voert in beroep aan - onder meer en voor zover hier van belang - dat het tegenstrijdig is dat verweerder heeft erkend dat hij meer dan een jaar is blootgesteld aan chroom-6, maar dat niet wordt overgegaan tot het toekennen van een tegemoetkoming. Verder stelt eiser dat auto-immuunziekten ten onrechte niet in bijlage 2 van de Coulanceregeling zijn opgenomen. Hij wijst op een artikel van J.W. Cohen Tervaert, waaruit kan worden geconcludeerd dat auto-immuunziekten zouden moeten worden opgenomen in bijlage 2. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de gemeente Tilburg die ten aanzien van medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen (hierna: de NS) in vergelijkbare gevallen wel tot een tegemoetkoming is overgegaan. Hij wijst ook op de Rijksoverheid die voor Q-koortspatiënten tot een tegemoetkoming is gekomen. Hij stelt in dat verband tevens dat de KLM in de toekomst mogelijk ook tot schadevergoeding overgaat. Verder is eiser van mening dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat hij onder behandeling staat van een reumatoloog die hem zware medicijnen heeft voorgeschreven. Ten slotte verwijst eiser naar een aantal publicaties, waarmee hij zijn stellingen wenst te onderbouwen.
5. Verweerder heeft in reactie op het beroep naar voren gebracht - onder meer en voor zover hier van belang - dat het feit dat aan eiser in het verleden een tegemoetkoming is toegekend, omdat is onderkend dat hij meer dan een jaar is blootgesteld aan chroom-6, niet betekent dat hij nu ook in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Coulanceregeling. Verder stelt verweerder dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu de werksituatie bij de gemeente Tilburg/de NS niet is te vergelijken met die van eiser bij Defensie. De omstandigheden wat betreft de Q-koorts kunnen evenmin als vergelijkbaar worden aangemerkt. Ten slotte brengt verweerder naar voren dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de mening van J.W. Cohen Tervaert en dat de opsomming van aandoeningen in bijlage 2 volledig is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De Coulanceregeling is op 4 juni 2018 in werking getreden. In deze regeling is geregeld - kort gezegd - dat personen die bij verweerder in dienst zijn (geweest), en die tijdens hun werk zijn blootgesteld aan het giftige chroom-6, bij wijze van schadevergoeding een uitkering krijgen toegekend.
In artikel 3 van de Coulanceregeling is opgenomen dat een werknemer in aanmerking komt voor een uitkering als aannemelijk is dat hij gedurende ten minste een jaar een functie als omschreven in bijlage 1 uitoefent of heeft uitgeoefend én lijdt aan één of meer aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld die, gelet op bijlage 2, in de uitoefening van zijn functie mogelijk zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6.
In voornoemde bijlage 2 is een aantal ziekten en aandoeningen opgesomd.
8. Niet in geschil is dat eiser ten minste een jaar bij verweerder een functie heeft uitgeoefend als omschreven in bijlage 1. Evenmin is in geschil dat de aandoening van eiser - vitiligo - niet is opgenomen in bijlage 2. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder hem desondanks in aanmerking had moeten brengen voor een uitkering als bedoeld in de Coulanceregeling.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de Coulanceregeling beleid heeft opgesteld om slachtoffers van blootstelling aan chroom-6 tegemoet te komen. Dit beleid kan de bestuursrechter slechts terughoudend toetsen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het primair aan het bestuursorgaan is om het beleid bij te sturen en dat het verweerder vrij staat om - desgewenst - een ruimhartiger regeling te treffen.
10. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder auto-immuunziekten, waaronder vitiligo, ten onrechte niet heeft opgenomen in bijlage 2, overweegt de rechtbank als volgt.