ECLI:NL:RBNNE:2020:5205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 19/3587 en LEE 20/24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ziektewetuitkering en procesbelang in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 27 maart 2020, gaat het om de beëindiging van de ziektewetuitkering van eiser, die per 15 februari 2019 arbeidsgeschikt werd geacht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die zijn uitkering beëindigde en later introk. De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij de beroepen die hij had ingesteld tegen de bestreden besluiten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, omdat verweerder met het intrekken van het primaire besluit I en het toekennen van een nieuwe uitkering aan eiser al tegemoet was gekomen aan zijn bezwaren. Eiser had daarnaast schadevergoeding gevraagd, maar de rechtbank stelde vast dat dit onderwerp niet in deze procedure kon worden beoordeeld, aangezien eiser hiervoor een apart verzoekschrift had ingediend. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser niet-ontvankelijk, omdat het resultaat dat eiser nastreefde niet kon worden bereikt in deze procedure. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3587 en LEE 20/24

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Wiltjer-Rienstra).

Procesverloop

LEE 19/3587
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser per 15 februari 2019 arbeidsgeschikt geacht voor zijn eigen werk in het kader van de Ziektewet (Zw).
Bij besluit van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
LEE 20/24
Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het besluit van 29 augustus 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit I beëindigt verweerder de Zw-uitkering van eiser per 15 februari 2019. Eiser maakt hiertegen bezwaar. Verweerder beslist bij het primaire besluit II dat het primaire besluit I wordt ingetrokken en aan eiser alsnog een Zw-uitkering wordt toegekend per 15 februari 2019. Eiser maakt ook hiertegen bezwaar. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het primaire besluit I door verweerder is ingetrokken en volledig aan eiser is tegemoetgekomen. Er bestond daarom geen aanleiding om eiser te horen. In het besluit heeft verweerder ook aan eiser verzocht het door hem ingediende verzoek om schadevergoeding nader te onderbouwen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat zij slechts een oordeel kan geven over de voortzetting van de Zw-uitkering met ingang van 15 februari 2019. Eiser heeft vervolgens tegen beide besluiten beroep ingesteld.
2. Eiser stelt in de gronden van beroep gericht tegen het bestreden besluit I dat hij een belang heeft bij deze procedure, omdat hij schade heeft geleden door de bestreden besluiten van verweerder. Eiser stelt dat hij de volgende schade heeft geleden: wettelijke rente, medische kosten, reiskosten, advocaatkosten en immateriële schade. Eiser voert verder de volgende punten aan. Eiser verzoekt tot opheffen van het telefonisch contactverbod met verweerder. Daarnaast stelt eiser dat zijn werkgever loon moet doorbetalen en re-integratie moet verzorgen, gelet op de proefplaatsing. Hij wil daarbij weten of de proefplaatsing onrechtmatig is. Verder had verweerder volgens eiser het medisch afzakken moeten toetsen. Ook heeft eiser nog recht op een vergoeding, omdat hij in de eerste zeven maanden van 2017 niet in staat was om het minimumloon te verdienen. Daarbij wil hij opname in het doelgroepenregister. Verweerder heeft, aldus eiser, nagelaten een elektronische inkomensopgave klaar te zetten. Tot slot stelt eiser ter zitting dat de eerste ziektewetdag onjuist is vastgesteld. In de gronden van beroep tegen het bestreden besluit II herhaalt eiser dat sprake is van procesbelang en verzoekt hij nogmaals om schadevergoeding, op te stellen bij schadestaat.
3. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen. De rechtbank oordeelt dat in dit geval geen sprake is van voldoende procesbelang. Dit wordt hieronder uitgelegd.
3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Raad van 26 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2805).
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder met het primaire besluit II tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser door het primaire besluit I in te trekken en aan eiser een Zw-uitkering toe te kennen vanaf 15 februari 2019. In zoverre kan eiser dus niet in een gunstiger positie komen. Wat betreft de gestelde geleden schade van eiser stelt de rechtbank vast dat verweerder hierop niet heeft beslist, maar eerst om een nadere toelichting door eiser heeft verzocht. Bovendien is gebleken dat eiser inmiddels een apart verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend ten aanzien van deze schade. Eiser heeft dit ter zitting bevestigd. Daarmee ontvalt het belang om in deze procedure de schade die eiser stelt geleden te hebben naar aanleiding van de bestreden besluiten te beoordelen. De rechtbank overweegt dat de overige door eiser in overweging 2 aangevoerde punten dit niet anders maken. Het resultaat wat eiser met deze punten nastreeft kan namelijk in deze procedure, die ziet op de toekenning van de Zw-uitkering, niet worden gerealiseerd.
3. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor zover eiser ter zitting betoogt dat aan hem verletschade toekomt bij een gegrond beroep, overweegt de rechtbank dat hiervoor geen aanleiding is aangezien de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2020 door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
(de griffier is verhinderd (de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen) deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.