ECLI:NL:RBNNE:2020:4833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
C/17/173443 / BZ RK 20-537
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang met betrekking tot diagnose Korsakov

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor cliënte, die verblijft bij stichting Meriant. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, waaronder medische verklaringen en indicatiebesluiten. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder cliënte en haar advocaat, mr. J.F.H. Terpstra.

De advocaat van cliënte heeft primair een afwijzing van het verzoek bepleit, stellende dat de diagnose Korsakov niet door een psychiater is gesteld, maar door een specialist ouderengeneeskunde, die volgens de advocaat niet als ter zake kundige arts kan worden beschouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de specialist ouderengeneeskunde wel degelijk ter zake kundig is en dat de diagnose Korsakov op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de eerdere diagnose door een psychiater en de huidige situatie van cliënte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte lijdt aan het syndroom van Korsakov, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder verwaarlozing en agressief gedrag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat cliënte 24-uurs toezicht en zorg nodig heeft, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van twee jaar, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van vijf jaar, om tegemoet te komen aan de bezwaren van cliënte. De beschikking is openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/173443 / BZ RK 20-537
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 8 juli 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam],
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende bij stichting Meriant, locatie [adres] ,
hierna te noemen: cliënte,
advocaat: mr. J.F.H. Terpstra, kantoorhoudende te Groningen.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 18 juni 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit d.d. 24 april 2018;
  • de aanvraag d.d. 5 juni 2020;
  • de medische verklaring d.d. 3 juni 2020;
  • een verklaring van de zorgaanbieder stichting Meriant, locatie verpleeghuis Lindestede van de accommodatie waarin cliënte is opgenomen d.d. 9 juni 2020;
  • het zorgplan;
  • een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld en een afschrift van de beschikking waarbij een mentor is benoemd;
  • brief van [naam] , verpleegkundig specialist en [naam] , psychiater, GGZ Friesland d.d. 22 maart 2018.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft telefonisch plaatsgevonden op
2 juli 2020. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • cliënte, bijgestaan door mr. J.F.H. Terpstra;
  • [naam] , vertrouwenspersoon van cliënte;
  • [naam] , mentor van cliënte;
  • [naam] , zorgverantwoordelijke;
  • [naam] , specialist ouderengeneeskunde.
1.3.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De cliënte en betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank telefonisch gehoord te worden.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 2 juli 2020 cliënte en betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.

2.Standpunten

De advocaat van cliënte heeft tijdens de mondelinge behandeling primair een afwijzing van het verzoek bepleit. De diagnose Korsakov is niet door een psychiater gesteld. In de medische verklaring is deze diagnose door een specialist ouderengeneeskunde gesteld. De advocaat stelt dat een specialist ouderengeneeskunde niet een medical expert is in de zin van de Wzd. Doordat de diagnose Korsakov niet door een medical expert, te weten een psychiater, is gesteld is onduidelijk of er sprake is van een stoornis in de zin van de Wzd. De advocaat verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:5371), waarbij het verzoek tot een rechterlijke machtiging onder andere is afgewezen omdat er onduidelijkheid was over de diagnose. Subsidiair stelt de advocaat, mocht de rechtbank overgaan tot een toewijzing van het verzoek, dat op grond van de Wzd de maximale duur van de eerste rechterlijke machtiging op zes maanden is gesteld. Daarnaast stelt de advocaat dat de situatie van cliënte gedeeltelijk overeenkomt met de situatie die geschetst wordt in de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 6 april 2020 (RBROT:2020:5468), waarbij het verlangen naar meer vrijheden zo groot is bij cliënte dat zij niet goed om kan gaan met de vrijheden die haar gegeven worden en zij zich dan niet aan de voorwaarden kan houden, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat die een verdere positieve ontwikkeling van cliënte tegenhoudt.
De mentor van cliënte heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek.
De specialist ouderengeneeskunde heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat in 2018 door een psychiater van GGZ Friesland is vastgesteld dat er bij cliënte sprake is van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door het gebruik van alcohol. Waarbij genoemd is dat er bij cliënte op meerdere cognitieve gebieden sprake is van verminderd presteren. Het beeld is passend bij dementie echter is er geen progressief verloop, zo blijkt uit de zich bij de stukken bevindende brief van deze psychiater van 22 maart 2018. De cognitieve functiestoornissen zouden ook passend kunnen zijn bij het syndroom van Korsakov, maar voor deze diagnose ontbrak het confabuleren. De specialist oudergeneeskunde heeft voorts aangevoerd dat in de praktijk het confabuleren bij cliënte nu wel wordt waargenomen. Cliënte heeft zorg nodig en kan niet meer, zoals zij zelf wenst op zichzelf wonen. De specialist ouderengeneeskunde acht een rechterlijke machtiging voor de duur van vijf jaar passend aangezien cliënte veel spanning ervaart van de procedure tot aanvraag van een nieuwe rechterlijke machtiging.

3.Beoordeling

3.1.
Op 15 juli 2019 is door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 Wet Bopz voor cliënte verleend tot en met 10 juli 2020. Met ingang van 1 januari 2020 is de Wzd in werking getreden, ter opvolging van de Wet Bopz. Gelet op deze overgang is het overgangsrecht van toepassing. Op grond van artikel 76 lid 2 Wzd wordt een krachtens de Wet Bopz verleende machtiging tot voortgezet verblijf gelijkgesteld met een machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd.
3.2.
Anders dan de advocaat is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënte lijdt aan het syndroom van Korsakov. De rechtbank is anders dan de advocaat van oordeel dat de medische verklaring, waarbij deze diagnose is gesteld, is opgesteld door een ter zake kundige arts, te weten een specialist ouderengeneeskunde. Uit de nota van toelichting van het besluit van 20 april 2020, houdende wijziging van het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten in verband met het aanwijzen van ziekten en aandoeningen die gelijkgesteld worden met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, blijkt dat onder meer een psychiater, een arts verstandelijk gehandicapten of een specialist ouderengeneeskunde een ter zake kundige arts kunnen zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde ten aanzien van het opstellen van de medische verklaring en het stellen van de diagnose. De rechtbank neemt hierbij tevens in overweging dat bij de in 2018 gestelde diagnose door de psychiater gesteld is dat de cognitieve functiestoornissen van cliënte passend zijn bij het syndroom van Korsakov, maar dat voor deze diagnose het confabuleren ontbrak. Door de specialist ouderengeneeskunde is echter tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het confabuleren nu wel bij cliënte waargenomen wordt.
Gelet op artikel 1 lid 4 Wzd kunnen bij AMvB ziekten en aandoeningen worden aangewezen die voor de toepassing van de Wzd en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking indien:
a. deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
b. de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de diagnose 'het syndroom van Korsakov', middels een Algemene Maatregel van Bestuur welke op 1 mei 2020 in werking is getreden, aangemerkt als een gelijkgestelde aandoening in de zin van artikel 1 lid 4 Wzd. Als gevolg van het syndroom van Korsakov is er bij cliënte op meerdere gebieden sprake van verminderd presteren. Cliënte heeft forse problemen in de executieve functies en het geheugen. Zij heeft vooral last van inprentings- en werkgeheugenproblemen. Daarnaast is zij snel het overzicht kwijt. Zij heeft veel moeite met plannen en organiseren. Cliënte functioneert op het niveau van een dementerende. De prognose is dat het functioneren blijvend op dit niveau zal zijn. Deze beperkingen in het functioneren van cliënte leiden tot dezelfde gedragsproblemen en regieverlies als bij een psychogeriatrische aandoening. Tevens is gebleken dat de benodigde zorg die cliënte in verband met haar aandoening nodig heeft vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening. Dit maakt dat is voldaan aan de criteria van artikel 1 lid 4 sub a, b en c Wzd. Cliënte komt dan ook in aanmerking voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Op 24 april 2018 heeft het CIZ een indicatiebesluit afgegeven voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
3.3.
Deze gelijkgestelde stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat cliënte met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Het ernstig nadeel bestaat voornamelijk daaruit dat cliënte veel zorg en structuur nodig heeft die haar in de thuissituatie niet geboden kan worden. Cliënte is niet in staat om voor zichzelf zorgen. Cliënte heeft meerdere malen laten zien dat zij zonder de nu geboden structuur en zorg overmatig alcohol gaat drinken, zichzelf verwaarloost, maatschappelijk teloor gaat en agressief gedrag vertoont richting haar omgeving.
3.4.
De rechtbank ziet geen overeenkomsten met de door de advocaat aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2020 (RBROT:2020:5468) voor zover het betreft de situatie van de vrijheden van cliënte. Cliënte lijkt moeite te hebben met het omgaan met vrijheden. Door de zorgverleners wordt gemerkt dat haar gedrag rustiger en vriendelijker is op de momenten waarbij het voor haar duidelijk is dat zij geen vrijheden heeft. Niet duidelijk is wat de advocaat beoogt met het aanhalen van deze uitspraak.
3.5.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënte heeft 24-uurs toezicht, aansturing en zorg nodig. Zij heeft aansturing nodig bij de planning, de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL). Gezien wordt dat zij baat heeft bij de geboden zorg en structuur binnen de instelling.
3.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.7.
Gebleken is dat cliënte zich verzet tegen de voortzetting van het verblijf. Cliënte heeft geen ziektebesef en –inzicht. Zonder gedwongen kader is het risico groot dat zij zich aan de zorg onttrekt en de instelling zal verlaten.
3.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd.
3.9.
Ten aanzien van de duur van de te geven machtiging is de rechtbank van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 3.1., anders dan door de advocaat van cliënte is bepleit, een eerder gegeven machtiging op grond van de Wet Bopz gelijk gesteld wordt met een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Op grond van artikel 39 lid 5 kan de rechter een eerstvolgende machtiging tot opname en verblijf verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren ten aanzien van cliënten met een psychogeriatrische aandoening. Niettemin zal de rechtbank de machtiging, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn, verlenen voor de duur van twee jaar. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren die cliënte heeft tegen de machtiging, terwijl ook enigszins de onrust die de procedure tot het verkrijgen van een rechterlijke machtiging bij cliënte veroorzaakt, wordt beperkt.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[naam], geboren op [datum] ;
4.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 8 juli 2022;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 8 juli 2020 door mr. M. van der Hoeven, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.
(fn. 860)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open