ECLI:NL:RBROT:2020:5371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
C/10/594416 / FA RK 20-2394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf afgewezen wegens verstrijken beslistermijn en onduidelijke diagnose

Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt, aangevraagd door het CIZ. Het verzoekschrift was ingekomen op 3 april 2020, en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 april 2020, waarbij de cliënt niet aanwezig kon zijn vanwege een recente COVID-19 besmetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid was over de diagnose van de cliënt, wat essentieel is voor de beoordeling van het verzoek. De rechtbank benadrukte dat een diagnose van een ter zake kundige arts noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van een stoornis in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd). Daarnaast is de beslistermijn van drie weken, zoals voorgeschreven in artikel 39 lid 1 Wzd, overschreden. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin en schriftelijk uitgewerkt op 11 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594416 / FA RK 20-2394
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 30 april 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan het [adres cliënt] , [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in Laurens, locatie Stadzicht aan de Overschiese Kleiweg 555, 3045 LJ te Rotterdam,
advocaat mr. W.L. Catsman te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 3 april 2020, het proces verbaal van de zitting gehouden op 16 april 2020 en de op 28 april 2020 ingekomen stukken waaronder de rapportage van [naam psycholoog] , psycholoog.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek is voortgezet op 30 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 [naam specialist] , verpleegkundig specialist, verbonden aan Laurens, locatie Stadzicht;
 De hiervoor genoemde advocaat van betrokkene.
Cliënt, vertelt de verpleegkundig specialist aan het begin van de zitting, is recent positief getest op COVID-19 en om die reden overgeplaatst naar een andere afdeling. Het blijkt niet direct mogelijk om daar in te bellen en telefonisch contact met hem te hebben. Hoe zijn toestand is, is nu niet bekend.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd.
De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Cliënt is, vanwege zijn recente positieve test en overplaatsing naar een andere afdeling, op de geplande datum en tijd voor deze zitting niet beschikbaar om te worden gehoord.
Tijdens de behandeling op 16 april 2020 is besproken dat bij de beoordeling door de rechtbank een diagnose van een psychiater moet kunnen worden betrokken om uitsluitsel te hebben over de mogelijke aanwezigheid van een stoornis in de zin van de Wvggz bij cliënt omdat, blijkt uit het proces verbaal, een diagnose van een aandoening waar de Wzd op ziet ten tijde van die zitting niet bleek te zijn gesteld en gewerkt moest worden met een enkel vermoeden van de Specialist Ouderengeneeskunde. Hoezeer deze arts een ter zake kundige arts is om de diagnose in Wzd-zaken te stellen, een vermoeden is niet afdoende.
Voor de conclusie van de psycholoog van 28 april 2020 geldt dat deze, ongeacht diens kwaliteiten, als wordt gekeken naar de MvT behorende bij de Wzd, niet afkomstig is van een ter zake kundige arts in de zin van die wet. Of het is gekomen tot de ter zitting van 16 april 2020 besproken mogelijkheid om een psychiater in de gelegenheid te stellen cliënt te onderzoeken om hiermee vast te kunnen stellen of sprake is van een stoornis in het kader van de Wvggz is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande blijft onvoldoende duidelijk of bij cliënt sprake is van een stoornis in de zin van de Wvggz of de Wzd.
Ook stelt de rechtbank het volgende vast. Op grond van art. 39 lid 1 Wzd gaat er een beslistermijn van drie weken lopen bij ontvangst van het verzoekschrift door de rechtbank. Deze beslistermijn is inmiddels overschreden.
2.3.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 30 april 2020 mondeling gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.W. Wapenaar, griffier, en op 11 mei 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.