ECLI:NL:RBNNE:2020:4832

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
173545
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging werd ingediend door de officier van justitie op 25 juni 2020, met als doel verplichte zorg te verlenen aan de betrokkene, die lijdt aan een ernstige psychische stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat was om deel te nemen aan de mondelinge behandeling, maar heeft haar wel afzonderlijk gehoord in aanwezigheid van haar advocaat en psychiater.

De advocaat van de betrokkene heeft primair verzocht om afwijzing van het verzoek op basis van een termijnoverschrijding, aangezien er meer dan vier weken waren verstreken tussen de benoeming van de geneesheer-directeur en de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde echter dat deze termijnoverschrijding niet leidt tot afwijzing van het verzoek, omdat de wet geen sanctie verbindt aan deze overschrijding en de belangen van de betrokkene niet geschaad zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis die leidt tot ernstig nadeel, en dat er geen mogelijkheden voor zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank heeft daarom de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking is mondeling gegeven door rechter G.J. Baken en is op 2 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/173545 / BZ RK 20-562
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 2 juli 2020naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.A. Scholtmeijer, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de officier van justitie, ingekomen bij de griffie op 25 juni 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring d.d. 6 juni 2020;
  • de zorgkaart met bijlagen d.d. 24 juni 2020;
  • het zorgplan met bijlagen d.d. 22 juni 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 5:15 Wvggz;
  • het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 lid 4 Wvggz d.d. 24 juni 2020;
  • gegevens over eerder voor betrokkene afgegeven machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling en gegevens over een eerder voor betrokkene afgegeven rechterlijke machtiging op grond van Wet Bopz;
  • gegevens over een eerder afgegeven crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging;
  • een verklaring van de griffie dat het curatele- en bewind register ten aanzien van betrokkene geen gegevens bevat.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft telefonisch plaatsgevonden op 2 juli 2020. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer;
  • [naam] , psychiater en zorgverantwoordelijke;
  • de heer [naam] , echtgenoot van betrokkene.
De officier van justitie is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.
1.3.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank telefonisch gehoord te worden.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 2 juli 2020 betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.
1.4.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene vanwege haar toestandsbeeld niet in staat was deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Er is door alle partijen ingestemd met behandeling van het verzoek zonder aanwezigheid van betrokkene. Wel heeft de rechtbank betrokkene afzonderlijk gehoord in aanwezigheid van de psychiater, advocaat en haar echtgenoot.

2.De beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een zorgmachtiging verlenen ten aanzien van de betrokkene wanneer wordt voldaan aan de criteria en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:3 en 3:4 Wvggz. Verplichte zorg is zorg die ondanks verzet kan worden verleend. Wanneer het gedrag van de betrokkene als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, mits er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er geen minder bezwarende alternatieven zijn, het verlenen van verplichte zorg evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Verplichte zorg kan worden verleend om ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door een psychische stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen.
2.2.
De advocaat van betrokkene heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Primair omdat er sprake is van een termijnoverschrijding. De advocaat heeft hiertoe aangevoerd dat er conform de wet maximaal vier weken tussen de benoeming van de geneesheer-directeur en het indienen van het verzoekschrift hoort te zitten. Nu de officier van justitie de geneesheer-directeur op 12 mei 2020 heeft aangewezen en het verzoekschrift op 24 juni 2020 bij de rechtbank heeft ingediend is er sprake van een termijnoverschrijding. De situatie waarbij er wel langer tussen de benoeming van de geneesheer-directeur en de indiending van het verzoekschrift mag zitten doet zich hier niet voor aangezien betrokkene niet heeft aangegeven een eigen plan van aanpak op te willen stellen. Dit maakt dat het verzoekschrift te laat is ingediend als gevolg waarvan het verzoek dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de advocaat namens betrokkene aangegeven dat zij de verklaring van haar gedrag en de kwelgeest in de religieuze overtuiging zoekt en niet vanuit de gestelde psychiatrische stoornis. Reden waarom het verzoek eveneens dient te worden afgewezen.
2.3.
De rechtbank gaat er vanuit dat de advocaat van betrokkene doelt op de termijnoverschrijding genoemd in artikel 5:16 Wvggz. Hoewel door de officier van justitie de in artikel 5:16, eerste lid, Wvvggz genoemde indiendingstermijn van vier weken is overschreden, leidt dit niet tot afwijzing van het verzoek. De wet verbindt namelijk geen consequentie of sanctie aan het overschrijden van deze termijn. Deze constatering wordt blijkens recente jurisprudentie gedeeld door diverse rechtbanken. In dit kader verwijst de rechtbank naar uitspraken van onder andere de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:5261) en rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:3997). De rechtbank constateert dat de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten heeft over dit vraagstuk. De rechtbank zal daarom ook acht slaan op de wetsgeschiedenis en het karakter van de Wvggz. De minister schrijft in de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel (kamerstuk 32339, nr. 25) slechts:
'De RSJ, NVvP, openbaar ministerie en LpGGZ hebben opmerkingen ingediend met betrekking tot paragraaf 5, de beslissing van de officier van Justitie (artikelen 5:16–5.19).De RSJ vindt het van belang dat er concrete samenwerkingsafspraken worden vastgelegd door het openbaar ministerie en de GGZ, nu er tussen deze organisaties geen hiërarchische relatie bestaat. De regering merkt op dat samenwerking zal plaatsvinden in het regio-overleg.'
De rechtbank komt tot de conclusie dat uit de wetsgeschiedenis van de Wvggz volgt dat deze indieningstermijn is ontstaan om zo concrete samenwerkingsafspraken tussen het openbaar ministerie en de GGZ te creëren, waarbij nergens wordt gesproken over eventuele consequenties. Tevens overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is gemaakt op welke wijze betrokkene, gelet op de aard van voorliggende procedure, door deze overschrijding is geschaad in haar belangen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het niet zinvol is om een eventuele de procedure opnieuw te doorlopen en de zitting (en aldus de beslissing) enkele weken uit te stellen. Ook wordt dit niet in het belang van betrokkene geacht.
2.4.
Voorts oordeelt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen en neurocognitieve stoornissen.
2.5.
Vanuit deze stoornis heeft betrokkene sinds 1969 last van een kwelgeest, hetgeen door betrokkene op de mondelinge behandeling wordt bevestigd. Betrokkene voelt zich voortdurend belaagd door de kwelgeest, nu deze kwelgeest tegen haar praat en haar opdrachten geeft. Betrokkene lijdt hieronder en is volledig geïsoleerd geraakt. Betrokkene schreeuwt tegen de kwelgeest op zeer luide toon wat maakt dat de echtgenoot oorkleppen draagt in huis om het geluid te dempen. Ook de buren hebben aangegeven hinder te ondervinden van het geschreeuw van betrokkene. Tevens lijdt de echtgenoot van betrokkene onder het gedrag van betrokkene. Zo herkent betrokkene haar echtgenoot niet meer als haar echtgenoot maar alleen als mantelzorger. Door de intensieve zorg die de echtgenoot van betrokkene moet leveren aan betrokkene is hij uitgeput en overbelast geraakt. Daarbij heeft betrokkene in opdracht van haar kwelgeest in het verleden bij haar echtgenoot aangedrongen op het wegdoen of kapot maken van veel spullen zoals auto's en een caravan. Dit heeft geleidt tot financiële verliezen. Gelet op voorgaande is de rechtbank - anders dan namens betrokkene naar voren is gebracht - van oordeel dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel. Het gegeven dat de medicatie die betrokkene kreeg voor haar psychiatrische stoornis helpend is tegen deze gedragingen bevestigd dit. Het ernstig nadeel is gelegen in:
  • ernstige psychische schade;
  • ernstige financiële schade;
  • maatschappelijke teloorgang;
  • de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
2.6.
Om dit ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen en het dusdanig herstellen van de geestelijke gezondheid van betrokkene dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint heeft betrokkene zorg nodig. Betrokkene heeft deze zorg in het verleden middels een rechterlijke machtiging ontvangen waarbij zij meerdere malen gedwongen opgenomen is om haar zo in te stellen op de medicatie. Nadat betrokkene vorig jaar met ontslag is gegaan en haar laatste machtiging in april van dit jaar is verlopen is betrokkene opnieuw gestaakt met inname van de medicatie. Sindsdien is het toestandsbeeld van betrokkene achteruit gegaan. Op dit moment ontvangt betrokkene op geen enkele wijze zorg voor haar psychiatrisch toestandsbeeld. Gelet op de ernst van de situatie en het huidige toestandsbeeld is het van belang dat wederom betrokkene passende zorg ontvangt.
2.7.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Er is in de afgelopen jaren meermaals geprobeerd om behandeling op vrijwillige basis aan te bieden, hetgeen door de houding van betrokkene en het gebrek aan ziekte inzicht- en besef niet haalbaar is gebleken. Dit wordt ook bevestigd uit het gegeven dat betrokkene na afloop van de laatste machtiging in april 2020 vrijwel direct is gestopt met het nemen van medicatie. Betrokkene ontkent dat er sprake is van een ziekte waarvoor zij behandeling en medicatie nodig heeft. Vanuit haar religieuze overtuiging verwacht zij hulp van God. Gelet op voorgaande is verplichte zorg middels een zorgmachtiging nodig.
2.8.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie voor de duur van zes maanden;
  • het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, voor de duur van zes maanden;
  • beperken van de bewegingsvrijheid voor de duur van zes maanden;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van zes maanden;
  • opnemen in een accommodatie voor de duur van zes maanden.
Aangezien er op dit moment sprake is van een onhoudbare thuissituatie overweegt de rechtbank dat het van belang is dat betrokkene wordt opgenomen in een accommodatie zodat zij kan worden geobserveerd en kan worden ingesteld op de medicatie. Dit gelet op het verleden waaruit is gebleken dat betrokkene met medicatie beter functioneerde. Door de psychiater is aangegeven dat nadat betrokkene enige tijd is onderzocht kan worden gezocht naar een passende en blijvende oplossing zodat een herhaling van zetten kan worden voorkomen.
2.9.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.10.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.11.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.
2.12.
Na de mondelinge behandeling is op 2 juli 2020 een kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg Wvggz aan de zorgaanbieder en advocaat uitgereikt.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging, overeenkomstig de kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg Wvggz van 2 juli 2020, ten aanzien van
[naam], geboren op [datum] , inhoudende dat gedurende de geldigheid van de machtiging bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie voor de duur van zes maanden;
  • het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, voor de duur van zes maanden;
  • beperken van de bewegingsvrijheid voor de duur van zes maanden;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van zes maanden;
  • opnemen in een accommodatie voor de duur van zes maanden.
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 2 januari 2021;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is op 2 juli 2020 mondeling gegeven door mr. G.J. Baken, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door de griffier, en op 7 juli 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
(fn. 656)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.