ECLI:NL:RBNNE:2020:4819

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
C18/201559 PR RK 20-309
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechtbank en rechter wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft verzoekster op 8 oktober 2020 een verzoek tot wraking ingediend van de rechtbank en een rechter. Dit verzoek is gedaan in het kader van een lopende procedure (C17/167770 / HA ZA 19/133) waarin verzoekster partij is. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten, omdat verzoekster geen specifieke feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter zouden kunnen schaden. Bovendien heeft verzoekster niet aangegeven welke rechter zij precies wenst te wraken en over welke zitting het gaat. De rechtbank wijst erop dat de door verzoekster aangevoerde redenen, zoals de weigering om de zitting te schorsen, geen grond voor wraking kunnen zijn. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak die stelt dat wraking niet kan dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter.

De rechtbank heeft eerder een ander wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde hoofdzaak ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Gezien het feit dat dit de tweede keer is dat verzoekster een niet-ontvankelijk verzoek indient, concludeert de rechtbank dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank besluit daarom dat een volgend verzoek tot wraking van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020 en is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C18/201559 PR RK 20-309

beslissing van de meervoudige kamer van 29 oktober 2020

op het verzoek van

[naam] , verzoekster

tot wraking.

Procesverloop

Bij e-mailbericht van 8 oktober 2020 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van de rechtbank en een rechter. Verzoekster heeft verwezen naar de procedure C17/167770 / HA ZA 19/133, waarin zij partij is.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Ingevolge het tweede lid geschiedt het verzoek schriftelijk en is het gemotiveerd. Tijdens de rechtszitting kan het ook mondeling geschieden.
Ingevolge het derde lid moeten tegelijk alle feiten en omstandigheden worden voorgedragen.
Ingevolge artikel 39, vierde lid, kan de meervoudige kamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
2. Het verzoek tot wraking luidt als volgt: ‘Bij deze dus wraking rechtbank en rechter. De bandopname van de zitting geeft aan wat er gedurende de 2 uur durende slopende zitting heeft plaatsgevonden en dat ik een schorsing wenste om medische redenen’.
3.1.
De rechtbank overweegt dat verzoekster niet vermeldt welke rechter zij wenst te wraken, dat zij niet vermeldt over welke zitting het gaat, dat zij geen concrete feiten en omstandigheden vermeldt en dat zij niet toelicht waarom (ook) de gehele rechtbank wordt gewraakt.
3.2.
Dit betekent dat het wrakingsverzoek niet voldoet aan de voorwaarde van het voordragen van de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat de door verzoekster (kennelijk) gestelde weigering om de zitting te schorsen, geen grond voor wraking kan zijn.
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6001, dient het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel te zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de procedurele aspecten. Dit kunnen voor partijen nadelige beslissingen zijn. Dergelijke processuele beslissingen kunnen eventueel door het instellen van een rechtsmiddel ter toetsing worden voorgelegd.
3.3.
Het wrakingsverzoek voldoet daarmee niet aan de minimale vereisten die aan een dergelijk verzoek zijn te stellen. Het wrakingsverzoek zal daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard en een mondelinge behandeling van dat verzoek kan daarom achterwege blijven.
4. De rechtbank stelt voorts vast de meervoudige wrakingskamer bij beslissing van 11 september 2020 een ander wrakingsverzoek van verzoekster in het kader van dezelfde hoofdzaak eveneens kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook in die wrakingsprocedure stelde de rechtbank vast dat verzoekster haar verzoek niet met concrete feiten en omstandigheden had onderbouwd.
Omdat er nu sprake is van een tweede verzoek dat kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht in de zin van artikel 39, vierde lid, van het Rv. De rechtbank bepaalt daarom dat een volgend verzoek tot wraking van de zijde van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer C17/167770 / HA ZA 19/133) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster en aan de wederpartij in de hoofdzaak.
Aldus gegeven door mrs. M. Sanna, voorzitter, T.M.L Veen en L. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.