In deze zaak heeft verzoekster op 8 oktober 2020 een verzoek tot wraking ingediend van de rechtbank en een rechter. Dit verzoek is gedaan in het kader van een lopende procedure (C17/167770 / HA ZA 19/133) waarin verzoekster partij is. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten, omdat verzoekster geen specifieke feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter zouden kunnen schaden. Bovendien heeft verzoekster niet aangegeven welke rechter zij precies wenst te wraken en over welke zitting het gaat. De rechtbank wijst erop dat de door verzoekster aangevoerde redenen, zoals de weigering om de zitting te schorsen, geen grond voor wraking kunnen zijn. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak die stelt dat wraking niet kan dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter.
De rechtbank heeft eerder een ander wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde hoofdzaak ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Gezien het feit dat dit de tweede keer is dat verzoekster een niet-ontvankelijk verzoek indient, concludeert de rechtbank dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank besluit daarom dat een volgend verzoek tot wraking van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020 en is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.