In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de raadsheren E.B. Knottnerus, M.E.L. Fikkers en O.E. Mulder. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoekster], vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.L.G. Buisman, naar aanleiding van een mondelinge behandeling die op 16 september 2016 had plaatsgevonden in een civiele procedure met zaaknummer 200.186.337. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat [verzoekster] pas na het ontvangen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 maart 2017 aanleiding heeft gezien om het wrakingsverzoek in te dienen.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek tot wraking uitvoerig besproken. [verzoekster] stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheren, onder andere vanwege de toepassing van de twee-conclusie regel, de bewijsopdracht die aan haar was opgelegd, en opmerkingen die tijdens de mondelinge behandeling zouden zijn gemaakt. De wrakingskamer oordeelde echter dat de raadsheren op basis van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen. De wrakingskamer concludeerde dat de procedurele beslissingen van de raadsheren niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren niet onpartijdig zouden zijn geweest. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.