ECLI:NL:RBNNE:2020:4628
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- M. van den Steenhoven
- G. Eelsing
- T.P. Hoekstra
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met patiënt/cliënt wegens onvoldoende bewijs
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een patiënt/cliënt. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 september 2017 en 18 januari 2019, terwijl de verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet voldaan werd aan het bewijsminimum zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting op 15 december 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.R.M. Schaap. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Roggen. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat uit het strafdossier niet kon worden vastgesteld dat de verdachte misbruik had gemaakt van gezag en vertrouwen. De verklaring van het vermeende slachtoffer wees op wederzijds goedvinden bij de seksuele handelingen, en de behandelrelatie speelde geen rol.
De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor een seksuele relatie en dat het bewijsminimum niet was gehaald. De rechtbank oordeelde dat, gezien de aard van zedenzaken, veelal slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als bewijs beschikbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in andere objectieve bewijsmiddelen, en dat de verklaringen van getuigen niet op essentiële punten de lezing van het slachtoffer ondersteunden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.