ECLI:NL:RBNNE:2020:4413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
18/730079-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en witwassen door een echtpaar ten opzichte van een kwetsbare jongeman

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw uit Drachten, die samen met haar man werd beschuldigd van mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door een licht verstandelijk beperkte jongeman, die niet langer bij zijn moeder kon wonen, in huis te nemen. Het slachtoffer, die een fulltime baan had, verrichtte veel huishoudelijke taken zonder enige vergoeding, terwijl de verdachte en haar man zijn salaris beheerden en gebruikten voor hun eigen gezin. Daarnaast werden contracten voor huur en abonnementen op naam van het slachtoffer afgesloten, waarbij de kosten door hem werden gedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen van de verdiensten van de mensenhandel. De rechtbank veroordeelde de vrouw tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en tot terugbetaling van een bedrag van € 20.667,30 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het langdurige misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730079-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (telkens) door door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft zij, verdachte en/of met diens mededader:
- aan die [slachtoffer] voorgesteld om bij haar/hun te komen wonen (aangezien die de
Haan ruzie had met zijn stiefvader) en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij moest helpen in de huishouding en/of moest
koken en/of de hond uit moest laten en/of op de kinderen moest passen en/of de
krantenwijk voor de kinderen moest lopen (zonder dat die [slachtoffer] hiervoor een
geldelijke vergoeding heeft ontvangen en/of terwijl die [slachtoffer] een fulltime
baan had bij [werkgever] ) en/of
- tegen die [slachtoffer] geschreeuwd en/of die [slachtoffer] uitgescholden en/of
geslagen en/of
- die [slachtoffer] zijn pinpas (met bijbehorende pincode) laten afstaan en/of
(vervolgens) hiermee geld opgenomen en/of boodschappen gedaan en/of
automaterialen gekocht en/of brandstof getankt voor verdachte en/of diens
mededader en/of
- die [slachtoffer] zijn fiets laten afstaan (terwijl die [slachtoffer] hiervoor
maandelijks een bedrag aan zijn werkgever moest betalen) en/of
- diverse telefoonabonnementen afgesloten op naam van die [slachtoffer] en/of door
die [slachtoffer] laten afsluiten, welke abonnementen en/of (bijbehorende) telefoons
vervolgens werden gebruikt door verdachte en/of diens mededader, terwijl het
abonnementsgeld werd betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en/of
- een abonnement bij Ziggo (voor internet, telefonie en televisie) op het
adres [adres 1] te Drachten afgesloten op naam van die [slachtoffer] en/of door die
[slachtoffer] laten afsluiten, welk abonnementsgeld werd betaald door die [slachtoffer]
en/of
- diverse auto's op naam gezet van die [slachtoffer] en/of door die [slachtoffer] op naam
laten zetten, welke auto's vervolgens werden gebruikt door verdachte en/of
diens mededader, terwijl de boetes van de snelheidsovertredingen en/of het
onverzekerd rijden werden betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en/of
- een garagebox en/of diverse (huishoudelijke) apparatuur gehuurd op naam van
die [slachtoffer] en/of door die [slachtoffer] laten huren, welke garagebox en/of
apparatuur vervolgens werd gebruikt door verdachte en/of diens mededader,
terwijl de huur werd betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en/of
terwijl die [slachtoffer] over een beperkt IQ en/of beperkte sociale vaardigheden
beschikt en/of door het afstaan van zijn pinpas geen zeggenschap over zijn
eigen inkomen had en/of niet beschikte over eigen woonruimte en/of
(aldus) gebruik gemaakt van de afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van
die [slachtoffer] ;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 september 2018, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een (aantal) voorwerp(en), te weten (onder meer):
- levensmiddelen en/of
- brandstof en/of
- automaterialen en/of
- visserij artikelen en/of
- contant geld,
(met een totale waarde van 17.848,35 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De onder 1 ten laste gelegde mensenhandel, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) kan op sub-onderdelen 1, 4 en 6 worden bewezen. Daarbij is gebruik gemaakt van het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie Het “werven” uit sub-onderdeel 1 kan niet worden bewezen, omdat niet te bewijzen valt dat verdachte en [medeverdachte] al het oogmerk van uitbuiting hadden op het moment dat zij [slachtoffer] aanboden bij hen in te trekken.
Het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van witwassen kan bewezen worden nu verdachte en [medeverdachte] als gevolg van de uitbuiting van [slachtoffer] beschikten over van eigen misdrijf afkomstig geld, dat zij hebben gepind en hebben omgezet in boodschappen, brandstof, automateriaal en visserijartikelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2.
Hij heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat de klussen die [slachtoffer] in het huishouden van verdachte deed niet kunnen worden gezien als arbeid of diensten, mede omdat hij zelf ook in het huis woonde. [slachtoffer] deed de taken in het huishouden vrijwillig en vond het prima dat van zijn rekening dingen voor het gezin werden betaald. Het gaat te ver te stellen dat hij dit niet zou hebben gedaan als hij geen verstandelijke beperking had gehad. Voor verdachte was dit bovendien niet duidelijk en opzet of oogmerk van uitbuiting kan dan ook niet bewezen worden.
Het lopen van de krantenwijk was een aangelegenheid van de kinderen en dit kan niet aan verdachte worden toegerekend.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat hij ook in het geval geen vrijspraak voor feit 1 volgt, vrijspraak van feit 2 bepleit. Omdat [slachtoffer] bij verdachte en [medeverdachte] in huis woonde, was het niet meer dan redelijk dat hij een financiële bijdrage aan hun huishouden leverde. Of het ging om een meer dan redelijke bijdrage kan echter niet worden vastgesteld, hetgeen met zich meebrengt dat evenmin kan worden vastgesteld dat er zaken zijn verkregen afkomstig uit enig misdrijf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de in de voetnoten genoemde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Toen verdachte, haar man [medeverdachte] en hun drie kinderen aan [adres 2] in Drachten woonden, kwam [slachtoffer] op enig moment bij hen wonen. [1] [slachtoffer] woonde tot dat moment bij zijn moeder, maar kon en wilde daar niet langer blijven omdat hij niet met zijn stiefvader overweg kon. [2] Als het gezin van verdachte in december 2010 verhuist naar het adres [adres 1] in Drachten [3] verhuist [slachtoffer] met hen mee.
Contracten, auto’s en een garagebox op naam en rekening van [slachtoffer]
Vanaf 14 december 2010 werd op naam en rekening van [slachtoffer] voor het adres [adres 1] te Drachten apparatuur gehuurd bij Skala. [4] [5] Aanvankelijk werd alleen een wasmachine gehuurd, maar in de loop der jaren werd tevens een wasdroger, een koel-vriescombinatie, een (full HD) televisie en een digitale spiegelreflexcamera gehuurd op naam en rekening van [slachtoffer] . Vanaf 6 januari 2015 was op naam en rekening van [slachtoffer] een contract bij Ziggo voor internet, telefonie en televisie afgesloten voor het adres [adres 1] te Drachten. [6]
De telefoonabonnementen van verdachte, [medeverdachte] en hun kinderen stonden op naam van [slachtoffer] en werden tevens betaald van de rekening van [slachtoffer] .¹ Een bijbehorende telefoon werd door verdachte verkocht. [7]
[slachtoffer] was niet in het bezit van een rijbewijs, maar had tussen 2010 en 2018 tien verschillende autokentekens op zijn naam, waaronder kentekens van auto’s van [medeverdachte] . [8] [9] Met die auto’s werden diverse snelheidsovertredingen begaan, waarvan [slachtoffer] de boetes ontving. Boetes voor snelheidsovertredingen die [medeverdachte] op zijn eigen naam veroorzaakte, werden eveneens betaald van de rekening van [slachtoffer] . [10] De wegenbelasting werd betaald door [slachtoffer] .1 Tevens werd op naam en rekening van [slachtoffer] een garagebox gehuurd, waar de spullen van [medeverdachte] in stonden. [11] [12]
Beheer van de financiën en het inkomen van [slachtoffer]
kon niet goed met geld omgaan. Verdachte en [medeverdachte] hadden tegen hem gezegd dat hij zijn pasje wel aan hen kon geven, dan zou hij wat geld overhouden. Verdachte had de bankpas van [slachtoffer] in beheer en deed zijn financiën. [slachtoffer] wist zelf niet hoe hij moest internetbankieren en kon zelf geen rekeningen betalen. [13] [14] [medeverdachte] had eveneens toegang tot de rekening van [slachtoffer] . [15]
[slachtoffer] werkte fulltime bij [werkgever] . Zijn salaris bedroeg rond de € 1.200,00 per maand. [16] [17] Verdachte maakte gebruik van de bankpas van [slachtoffer] en betaalde er onder andere boodschappen voor het gezin mee.1 Tevens werden automaterialen en hengelsportspullen van de rekening van [slachtoffer] betaald. [18]
[medeverdachte] gebruikte de bankpas van [slachtoffer] om benzine mee te betalen. [19]
Diensten geleverd door [slachtoffer]
deed veel in het huishouden van verdachte. [20] Hij kookte elke dag, maakte het huis schoon en liet drie keer per dag de honden uit. [21] De kinderen van verdachte hadden twee krantenwijken op naam, maar deze krantenwijken werden vaak gelopen door [slachtoffer] . In 2017 en 2018 nam [slachtoffer] nagenoeg elke woensdag en donderdag vrij van zijn werk om de krantenwijken van de kinderen van verdachte te lopen. [22] Hier kreeg hij niets voor betaald.1 Via het fietsplan van zijn werk bestelde [slachtoffer] een nieuwe damesfiets voor verdachte, waarvoor hij maandelijks een bedrag aan zijn werkgever moest betalen. [23] [24]
De persoon van [slachtoffer] en de omgang met [slachtoffer] door (het gezin van) verdachte
[slachtoffer] heeft een lichte verstandelijke beperking (een IQ van 67). [25] Hij valt onder de Wajong-regeling.1 [slachtoffer] is goed van vertrouwen en gemakkelijk te beïnvloeden en te overtuigen. [26] Vrienden van [slachtoffer] maakten misbruik van hem, bijvoorbeeld door hem bier voor hen te laten betalen. 1 [27]
Een collega en tevens buurtbewoner heeft verklaard dat [slachtoffer] opdrachten krijgt van verdachte en regelmatig wordt uitgescholden, ook door [medeverdachte] . [28] Een kennis van verdachte noemt dat [slachtoffer] eigenlijk nog een jongetje is en ook zo wordt behandeld door verdachte en [medeverdachte] . Ook noemt deze kennis dat verdachte en [medeverdachte] heel intimiderend tegen [slachtoffer] zijn en dat [slachtoffer] als een slaaf wordt behandeld. [29]
Verdachte en [medeverdachte] stuurden elkaar via WhatsApp berichten over [slachtoffer] . Verdachte stuurde onder andere dat ze [slachtoffer] op zijn nummer had gezet omdat hij actief was op Badoo (
de rechtbank begrijpt: een datingsite), en dat ze hem “weer flink de waarheid had gezegd” omdat hij niets had geregeld met Skala (de verhuurder van apparatuur). [medeverdachte] beantwoordde dit bericht met de opmerking dat hij [slachtoffer] straks wel “pakt”. [30]
Verdachte en [slachtoffer] stuurden elkaar regelmatig WhatsApp-berichten, onder andere over het doen van boodschappen en koken. Verdachte gaf tevens bestellingen voor de snackbar door aan [slachtoffer] . [slachtoffer] reageerde hier eenmaal op door te vragen of hij ook een broodje hamburger mocht nemen, waarop verdachte reageerde met “goh kan je nu wel vragen”. [31]
[slachtoffer] ’ moeder gaf hem iedere week een tas met boodschappen, zoals koekjes en frisdrank voor op het werk. [32] [slachtoffer] stuurde regelmatig berichten aan zijn moeder waarin hij haar om geld vroeg. Hij vroeg onder meer geld voor eten en drinken en als zijn moeder hem dat niet kon geven, zei [slachtoffer] dat hij dan droog brood of niets at. [33]
[slachtoffer] sliep in een kamertje in het huis van verdachte en [medeverdachte] . Op het moment dat [slachtoffer] uit huis werd gehaald, stonden hierin een bed, twee plastic tassen met [slachtoffer] ’ kleding, een kast en de visspullen van [medeverdachte] . [34] [slachtoffer] had niet veel spullen. [35] Zijn verjaardag werd niet gevierd. [36] De kinderen van verdachte en [medeverdachte] namen [slachtoffer] niet serieus en behandelden hem (in de woorden van [medeverdachte] ) als een “lulletje rozenwater”. [37]
Beoordeling van feit 1: Mensenhandel.
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 273f (oud) Sr dat uit de totstandkomingsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
De centrale vraag die de rechtbank dient te beantwoorden ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is - [getuige 2] gezegd - of verdachte zich door zo te handelen schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) uitbuiting van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt conform vaste jurisprudentie [38] dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.
De rechtbank overweegt dat sprake was van het veelvuldig doen van huishoudelijke taken, het uitlaten van honden en het lopen van krantenwijken binnen het huishouden van verdachte. Dit ging naar het oordeel van de rechtbank verder dan een normale bijdrage die van een gezinslid of kostganger in het huishouden verwacht mag worden, temeer nu [slachtoffer] alles naast zijn fulltime baan bij [werkgever] deed. [slachtoffer] werd voor zijn huishoudelijke taken en voor de krantenwijk in het geheel niet betaald. Ten aanzien van de krantenwijk heeft de raadsman aangevoerd dat dit een aangelegenheid van de kinderen was en dat dit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Hier gaat de rechtbank aan voorbij, nu de kinderen van verdachte minderjarig waren, verdachte het gezag over de kinderen had en [slachtoffer] blijkens WhatsApp gesprekken [39] bovendien met verdachte overlegde over het lopen van de krantenwijk.
De beperkingen waar [slachtoffer] mee te maken had, bestonden eruit dat hij geen beschikking had over zijn eigen bankrekening, (dus) niet kon beschikken over het salaris dat hij bij [werkgever] verdiende en dat hij afhankelijk was van verdachte en [medeverdachte] als het ging om huisvesting maar ook als het ging om eten. De rechtbank wijst in dit verband op de schrijnende berichten waarin [slachtoffer] zijn moeder smeekt om geld om beleg te kopen en aangeeft dat hij droog brood moet eten.
Het economisch voordeel dat verdachte en [medeverdachte] genoten, was groot. Zij konden maandelijks vrijelijk beschikken over het salaris van [slachtoffer] en hoefden zelf veel minder te doen in het huishouden, zonder dat zij daarvoor betaalden. Het salaris van [slachtoffer] (ongeveer € 1.200,00) was vele malen meer dan naar het oordeel van de rechtbank van een normale kostganger verwacht zou mogen worden als bijdrage voor de huur/huishouding. Dat verdachte van het salaris van [slachtoffer] ook rekeningen voor [slachtoffer] zelf betaalde, doet daar niet aan af, temeer nu [slachtoffer] gedurende zijn verblijf bij verdachte en mede door toedoen van verdachte schulden (bij het CJIB en Ziggo) heeft opgebouwd terwijl verdachte hem juist zou helpen bij zijn financiën.
Alles bij elkaar opgeteld is de rechtbank van oordeel dat sprake was van uitbuiting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij de uitbuiting van [slachtoffer] gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. Voor het bewijs van door "misbruik" handelen is toereikend dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer.
Zoals reeds genoemd is [slachtoffer] een jongeman met een lichte verstandelijke beperking die makkelijk te beïnvloeden was. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat [slachtoffer] een lichte verstandelijke beperking had en dat zij hem normaal vond. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaringen. Verdachte wist dat [slachtoffer] onder de Wajong-regeling viel, dat hij niet met geld kon omgaan, niet wist hoe hij moest internetbankieren en dat zijn vrienden misbruik van hem maakten door hem voor hen te laten betalen. Bovendien namen (zelfs) de kinderen van verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer] niet serieus, blijkens de verklaring van [medeverdachte] . Gelet op het voorgaande, in combinatie met het feit dat [slachtoffer] niet meer thuis kon wonen en verdachte dat wist, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde en dat zij (hierdoor) overwicht op hem had.
Door onder de genoemde omstandigheden desalniettemin - [getuige 2] gezegd - onderdak aan [slachtoffer] te bieden, hem zonder betaling veel andere (huishoudelijke) taken en de krantenwijken van de kinderen te laten doen, hem contracten en auto’s op naam te laten nemen en zijn salaris te laten afstaan, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de mensenhandel zoals ten laste gelegd onder 1, sub-onderdelen 1, 4 en 6.
Met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat is vereist dat het handelen van verdachte, naar zij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit. Dat verdachte het oogmerk van uitbuiting had, leidt de rechtbank af uit de aard en de duur van de werkzaamheden en dienstverlening door [slachtoffer] , de beperkingen die dit voor [slachtoffer] meebracht en het grote financiële voordeel dat (het gezin van) verdachte genoot.
Dat [slachtoffer] - volgens de verdediging, maar ook blijkens [slachtoffer] ’ eigen verklaring – een en ander vrijwillig deed, doet hier niet aan af, nu in het geval van toepassing van dwangmiddelen eventuele vrijwilligheid of instemming niet in de weg kan staan aan een bewezenverklaring van uitbuiting.
Met betrekking tot het huisvesten (sub-onderdeel 1) overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman heeft vrijspraak van dit onderdeel bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (vanaf het eerste moment) onderdak aan [slachtoffer] bood met het oogmerk van uitbuiting. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ‘werven’ om deze reden niet worden bewezen. De rechtbank ziet ‘huisvesten’ echter als een voortdurende situatie. Naar het oordeel van de rechtbank komt het oogmerk van uitbuiting voor het eerst tot uiting op het moment (14 december 2010) dat [slachtoffer] contracten aanging en betaalde voor de huur van apparatuur op het adres van verdachte. Vanaf die datum was in ieder geval sprake van huisvesting met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank acht sub-onderdeel 1 dan ook bewezen.
De rechtbank acht ten aanzien van alle sub-onderdelen plegen in vereniging met [medeverdachte] bewezen. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, bestaande uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage van voldoende gewicht had.
Beoordeling van feit 2: Witwassen.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen overwogen met betrekking tot feit 1 volgt dat verdachte zich samen met [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf mensenhandel. Het geld - de verdiensten van [slachtoffer] - waarover zij ten gevolge dit misdrijf beschikten, hebben zij omgezet door hiervan levensmiddelen, brandstof, automaterialen en visserij artikelen te betalen, zoals blijkt uit de reeds ten aanzien van feit 1 aangehaalde bewijsmiddelen. Tevens heeft verdachte geld opgenomen van [slachtoffer] ’ rekening. [40]
Hiermee heeft verdachte zich, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde witwassen van voorwerpen uit eigen misdrijf.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 14 december 2010 tot en met 4 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander,
A) een ander, te weten [slachtoffer] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en diensten en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft zij, verdachte en/of diens mededader:
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij moest helpen in de huishouding en moest koken en de hond uit moest laten en op de kinderen moest passen en de krantenwijk voor de kinderen moest lopen, zonder dat die [slachtoffer] hiervoor een geldelijke vergoeding heeft ontvangen en terwijl die [slachtoffer] een fulltime baan had bij [werkgever] en
- tegen die [slachtoffer] geschreeuwd en die [slachtoffer] uitgescholden en
- die [slachtoffer] zijn pinpas met bijbehorende pincode laten afstaan en vervolgens hiermee geld opgenomen en boodschappen gedaan en automaterialen gekocht en brandstof getankt voor verdachte en/of diens mededader en
- die [slachtoffer] zijn fiets laten afstaan, terwijl die [slachtoffer] hiervoor maandelijks een bedrag aan zijn werkgever moest betalen en
- diverse telefoonabonnementen afgesloten op naam van die [slachtoffer] en door die [slachtoffer] laten afsluiten, welke abonnementen vervolgens werden gebruikt door verdachte en/of diens mededader, terwijl het abonnementsgeld werd betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en
- een abonnement bij Ziggo voor internet, telefonie en televisie op het adres [adres 1] te Drachten afgesloten op naam van die [slachtoffer] , welk abonnementsgeld werd betaald door die [slachtoffer] en
- diverse auto's op naam gezet van die [slachtoffer] of door die [slachtoffer] op naam laten zetten, welke auto's vervolgens werden gebruikt door verdachte en/of diens mededader, terwijl de boetes van de snelheidsovertredingen werden betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en
- een garagebox en diverse apparatuur gehuurd op naam van die [slachtoffer] en door die [slachtoffer] laten huren, welke garagebox en apparatuur vervolgens werd gebruikt door verdachte en diens mededader, terwijl de huur werd betaald vanaf de bankrekening van die [slachtoffer] en
terwijl die [slachtoffer] over een beperkt IQ en beperkte sociale vaardigheden beschikt en door het afstaan van zijn pinpas geen zeggenschap over zijn eigen inkomen had en niet beschikte over eigen woonruimte en aldus gebruik gemaakt van de afhankelijkheids- en kwetsbare positie van die [slachtoffer] ;
2.
zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 september 2018, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, een aantal voorwerpen, te weten:
- levensmiddelen en
- brandstof en
- automaterialen en
- visserij artikelen en
- contant geld,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen, meermalen gepleegd
2. Medeplegen van witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Tevens heeft de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer] gevorderd ex artikel 38v Sr. Als sanctie voor overtreding van het contactverbod dient een gevangenisstraf van twee weken te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf, eventueel met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Het zou vreselijke gevolgen voor de kinderen van verdachte hebben als verdachte en haar man, zijnde de medeverdachte, naar de gevangenis zouden moeten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 28 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 november 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar man schuldig gemaakt aan mensenhandel gepleegd ten opzichte van een kwetsbare jongeman. Verdachte heeft het slachtoffer, die niet langer bij zijn moeder kon wonen, in huis genomen. Het slachtoffer deed - naast zijn fulltime baan - veel in het huishouden van verdachte, liet de honden uit en liep de krantenwijken van de kinderen. Hiervoor kreeg hij niets betaald, terwijl verdachte zijn bankrekening en bankpas beheerde en het salaris van het slachtoffer voor zichzelf en haar gezin benutte. Tevens werden contracten voor de huur van (huishoudelijke) apparaten, contracten bij Ziggo, abonnementen voor mobiele telefoons voor het hele gezin en kentekens van auto’s op naam van verdachte gezet en werden de daaruit voortvloeiende kosten van de rekening van verdachte betaald. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van de verdiensten van de mensenhandel.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij jarenlang schaamteloos misbruik van (de kwetsbaarheid en goedheid) het slachtoffer heeft gemaakt en zichzelf en haar gezin ten koste van hem heeft verrijkt, terwijl het slachtoffer ondertussen (steeds meer) schulden opbouwde en bij zijn moeder smeekte om geld voor eten en drinken.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte beperkt probleembesef heeft en zich opstelt als slachtoffer. Verdachte heeft geen corrigerend sociaal netwerk. Verdachte heeft schulden en heeft een bewindvoerder. De reclassering ziet geen toegevoegde waarde in reclasseringsinzet middels bijzondere voorwaarden en meent dat de kans op recidive hierdoor niet zal afnemen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet op de ernst en lange pleegperiode van de feiten enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak echter aanleiding om een lagere straf op te leggen dan geëist. In het feit dat verdachte forse schulden heeft, ziet de rechtbank tevens aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst (vergelijkbare) strafbare feiten te plegen om uit de financiële problemen te komen.
Teneinde het leed voor de kinderen van verdachte en medeverdachte te trachten te beperken, zal de rechtbank in het dictum een advies ex artikel 6:1:1 lid 3 Sv opnemen inhoudend dat de executie van de gevangenisstraf van verdachte niet gelijktijdig met die van de medeverdachte dient plaats te vinden.
De rechtbank zal geen contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] aan verdachte opleggen. [slachtoffer] zoekt/heeft nog steeds contact met verdachte. Het voert te ver om verdachte te verbieden contact met [slachtoffer] te houden, te meer nu [slachtoffer] inmiddels in een beschermde woonvorm woont en geen wrok koestert tegenover verdachte.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Er is geen bedrag gevorderd en in de onderbouwing wordt enkel verwezen naar het dossier.
[slachtoffer] heeft geen vordering ingediend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van een bedrag van € 18.430,77 aan [benadeelde partij] gevorderd. Dit is het bedrag dat blijkens het rapport berekening schadevergoeding door [benadeelde partij] is betaald in verband met rekeningen op naam van [slachtoffer] in de periode dat [slachtoffer] bij verdachte woonde.
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van 17.848,35 ten behoeve van [slachtoffer] gevorderd. Dit is het bedrag dat blijkens het rapport berekening schadevergoeding vanaf de rekening van [slachtoffer] is betaald ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] gevorderd, nu er geen concrete vordering is.
Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde oplegging van de maatregel ex artikel 36f Sr voor [slachtoffer] heeft de raadsman de afwijzing bepleit, omdat onduidelijk is welk deel van het door de officier van justitie genoemde bedrag onrechtmatig zou zijn verkregen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde partij] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft in zijn verklaringen laten blijken dat hij verdachte en [medeverdachte] niets kwalijk neemt. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat [slachtoffer] nog steeds contact heeft/zoekt met verdachte. Nu blijkens de wetsgeschiedenis [41] terughoudend dient te worden omgegaan met het ambtshalve opleggen van de schadevergoedingsmaatregel teneinde te voorkomen dat een slachtoffer hier tegen zijn wil mee wordt geconfronteerd, zal de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer] opleggen.
De rechtbank merkt daarbij op dat de rechtbank - bij afzonderlijk opgemaakte beslissing – een geldbedrag van verdachte zal ontnemen in het kader van de in deze strafzaak aanhangige ontnemingsvordering. Mocht [slachtoffer] op enig moment toch prijsstellen op schadevergoeding, dan is dat - gelet op artikel 6:6:26 Sv - nog steeds mogelijk en staat een reeds toegewezen ontnemingsvordering daaraan niet in de weg.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot een jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Adviseert het onvoorwaardelijke deel van gevangenisstraf van verdachte niet gelijktijdig met het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf van medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 18/730080-19) te executeren.
Ten aanzien van 18/730079-29, feit 1 en 2:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2020.
Mrs. Bosker en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De verklaring van [verdachte] d.d. 5 september 2020 p.1021 e.v.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [benadeelde partij] d.d. 29 mei 2018 p.826 e.v.
3.Het relaas proces-verbaal opgenomen op p.8 van map 2.
4.Schriftelijke bescheiden, te weten huurcontracten van El Buco/Skala.nl op naam van [slachtoffer] , p.335 e.v.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2018, p.330 e.v.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2018, p.454 e.v.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2018, p.309 e.v.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2018, p.241 e.v.
9.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 5 september 2020 p.1105 e.v.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2018, p.241 e.v.
11.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 5 september 2020 p.1105 e.v.
12.De verklaring van verdachte d.d. 7 september 2020 p.1040 e.v
13.De verklaring van verdachte d.d. 7 september 2020 p.1040 e.v.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 20 september 2020 p.884 e.v.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2018 met betrekking tot WhatsAppberichten op 28 en 29 april 2018, p.428 e.v.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 11 juni 2018 p.857 e.v.
17.Het overzicht van de rekening van [slachtoffer] , p.561 e.v.
18.Het rapport berekening schadevergoeding d.d. 11 maart 2019, p.530 e.v., met vanaf 542 een overzicht van betalingen van de rekening van [slachtoffer] .
19.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 7 september 2020 p.1105 e.v.
20.De verklaring van verdachte d.d. 7 september 2020 p.1040 e.v.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 20 september 2020 p.884 e.v.
22.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 11 juni 2018 p.857 e.v.
23.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 20 september 2020 p.884 e.v.
24.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 11 juni 2018 p.857 e.v.
25.De rapportage diagnostisch onderzoek van GGZ Friesland d.d. 14 januari 2019, p.305 e.v.
26.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 11 juni 2018 p.857 e.v.
27.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 7 september 2020 p.1105 e.v.
28.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 25 juli 2018 p.871 e.v.
29.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 19 juni 2018 p.862 e.v.
30.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2018 p.428 e.v.
31.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2018 p.321 e.v.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. 29 mei 2018 p.826 e.v.
33.De berichten tussen [slachtoffer] en [benadeelde partij] , p.833 e.v.
34.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 6 september 2020 p.873 e.v.
35.De verklaring van verdachte d.d. 7 september 2020 p.1040 e.v.
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. 29 mei 2018 p.826 e.v.
37.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 7 september 2020 p.1105 e.v.
38.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca), HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
39.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2018 p.321 e.v.
40.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2020.
41.Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, p.20.