ECLI:NL:RBNNE:2020:4380

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB LEE - 18 _ 3300, 3304, 3308, 3310 en 3311
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van verordeningen inzake zuiveringsheffing en gevolgen voor navorderingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan over de onverbindendheid van de verordeningen inzake de zuiveringsheffing van Wetterskip Fryslân voor de jaren 2012 tot en met 2016. Eiseres, een bedrijf dat eierproducten produceert, was sinds 2008 aangemerkt als tabelbedrijf voor de zuiveringsheffing. Dit hield in dat de heffing werd berekend op basis van een vaste afvalwatercoëfficiënt en de hoeveelheid water die werd afgevoerd. Echter, na een onderzoek door Wetterskip Fryslân in 2016 bleek dat het afvalwater van eiseres veel meer vervuiling bevatte dan de toegepaste coëfficiënt rechtvaardigde. Hierop volgden navorderingsaanslagen en vergrijpboeten voor de jaren 2012 tot en met 2016.

De rechtbank oordeelde dat de verordeningen onverbindend waren omdat de NEN-normen, waarop de heffingsmaatstaf was gebaseerd, niet tijdig waren gepubliceerd, waardoor niet aan het kenbaarheidsvereiste was voldaan. Dit betekende dat de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de NEN-normen essentieel waren voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf en dat zonder deze normen de aanslagen niet rechtsgeldig konden worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres gegrond en vernietigde de aanslagen en boetebeschikkingen, waarbij verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/3300, LEE 18/3304, LEE 18/3308, LEE 18/3310 en LEE 18/3311
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 17 december 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde van eiseres] ),
en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (voorheen Hefpunt), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft over het jaar 2012 met dagtekening 31 december 2017 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de zuiveringsheffing ten bedrage van € 173.106,10. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 86.553,05.
Verweerder heeft over het jaar 2013 met dagtekening 31 december 2017 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de zuiveringsheffing ten bedrage van € 206.043,87. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 103.021,93.
Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 31 december 2017 aan eiseres een aanslag opgelegd in de zuiveringsheffing ten bedrage van € 259.819,39. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 116.643,25.
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 31 december 2017 aan eiseres een aanslag opgelegd in de zuiveringsheffing ten bedrage van € 280.217,64. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 119.745,55.
Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 31 december 2017 aan eiseres een aanslag opgelegd in de zuiveringsheffing ten bedrage van € 313.572,53. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 136.034,05.
Bij uitspraken op bezwaar van 14 september 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft één verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Namens eiseres zijn [directielid 1] , [directielid 2] en [directielid 3] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1 van verweerder] , bijgestaan door [bijstand 1] , [bijstand 2] en [bijstand 3] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is gevestigd aan de [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats eiseres] .
1.2.
Eiseres produceert eierproducten. Bij de productie komt afvalwater vrij dat afgevoerd wordt naar de riolering van de gemeente [vestigingsplaats eiseres] . Het rioolwater wordt uiteindelijk gezuiverd op de rioolwaterzuiveringsinstallatie te [vestigingsplaats eiseres] . Deze rioolwaterzuiveringsinstallatie is in beheer van Wetterskip Fryslân.
1.3.
De Verordening zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân 2012 (hierna: Verordening 2012) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Begripsbepalingen

Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. stoffen: de stoffen genoemd in artikel 9 van deze verordening;
b. riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij een gemeente;
c. zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;
d. afvoeren: het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap;
(…)
f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;
g. het openbaar lichaam Hefpunt: het samenwerkingsverband van de afdeling Belastingen van de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Wetterskip Fryslân. Hefpunt verzorgt voor de deelnemers de heffing en invordering van de waterschapslasten;
(…)
j. drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet;
k. ingenomen water: geleverd drink— en industriewater, warm tapwater, onttrokken grond— en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;
(…)
m. afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet;
n. warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.

Bijlagen

Artikel 2
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
Bijlage I: voorschriften onderzoek afvalwater;
Bijlage II: handreiking toepassing hoedanigheidscorrectie afvalwater Wetterskip Fryslân;
Bijlage III: tabel afvalwatercoëfficiënten, zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3
1.
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.

2. Aan de heffing worden onderworpen:

a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingplichtig:

(…)
b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
(…)

Heffingsjaar

Artikel 8
Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Algemeen

Artikel 9

1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

3. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage 1 van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

(…)

Meting, bemonstering en analyse

Artikel 10

1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage 1 opgenomen voorschriften.

2. De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 11.

3. De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:

a. de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
b. het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.

4. De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing gebracht.

5. De ambtenaar belast met de heffing:

a. kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage 1 opgenomen voorschriften indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
b. beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage 1 opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
c. beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage 1 opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;
d. kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

6. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

a. de voorschriften van Bijlage 1 waarvan wordt afgeweken;
b. de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;
c. de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;
d. een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

7. De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

8. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachte veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 11

1. Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 10, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

a. een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;
b. de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;
c. de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;
d. een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

2. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van paragraaf 5 van bijlage 1 leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

3. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

(…)

Tabel afvalwatercoëfficiënten

Artikel 13

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage III van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

2. Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule a x b, waarbij:

a. = het aantal m3 in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;
b. = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage III opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

3. Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand aan watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

4. De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k van de Waterschapswet.

5. Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1 .000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 10, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

(…)

Schatting

Artikel 18
De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:
1.
1. meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage 1 opgenomen voorschriften;

2. het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, eerste of vijfde lid, 14, eerste lid, 16, eerste lid, of 17 eerste lid, niet mogelijk is;

3. het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan:

4. niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10,11 of 12 bedoelde toestemming.
1.4.
Bijlage I bij de Verordening 2012 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Paragraaf 4Behandeling en analysering afvalwatermonster (…)

Onderdeel A

Algemeen
De monsterbehandeling geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1(…)
.

Onderdeel B

Analysevoorschriften
De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in paragraaf 4, onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Een wijziging in een normblad wordt eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de bekendmaking van de wijziging in de Nederlandse Staatscourant heeft plaatsgevonden.
(...)
De analyse van het monster geschiedt op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.

Tabel B

Parameter voor analyse
Ontsluiting volgens normblad
Meting volgens normblad
Aantoonbaarheidsgrens
Chemisch zuurstofverbruik
-
NEN 6633 (2006)
5 mg/l
Som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof
NEN 6645 (2005)
NEN-ISO 5663 (1993)
NEN 6646 (2006)
0,5 mg/l
Biochemisch zuurstofverbruik
-
NEN- EN 1899 –11 (1998)
3 mg/l
(…)

Paragraaf 5Berekeningsvoorschriften

(…)
I. Berekeningswijze van het aantal vervuilingseenheden
a. Zuurstofbindende stoffen (artikel 9, derde lid):
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik wordt berekend door het totale aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de in het kalenderjaar geloosde zuurstofbindende stoffen te delen door 54,8 kilogram.
Het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de gedurende een etmaal geloosde
zuurstofbindende stoffen wordt berekend volgens de formule:
Q x (CZV + 4.57 x N- Kj)
1000
In deze formule wordt verstaan onder:
Q: het aantal m3 geloosd afvalwater per etmaal;
CZV: het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in onderdeel B van deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/I;
N—Kj: de som van ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens de in onderdeel B van de deze bijlage vermelde analysevoorschriften, in mg/l.(…)”
1.5.
De verordeningen zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 (hierna: Verordeningen 2013 - 2016) bevatten dezelfde bepalingen als de hiervoor bij 1.3. opgenomen bepalingen uit de Verordening 2012. Als gevolg van vernummering zijn de onder 1.3. genoemde artikelen 8, 9, 10, 11, 13, en 18, in de Verordeningen 2013 - 2016 opgenomen in respectievelijk de artikelen 6, 7, 8, 9, 11 en 16. De Verordeningen 2013 - 2016 bevatten eveneens als Bijlage I een bijlage waarvan de tekst, voor zover hier van belang, nagenoeg overeenkomt met de onder 1.4. weergegeven tekst van Bijlage I bij de Verordening 2012.
1.6.
[naam adviesbureau] heeft bij brief van 28 maart 2008 namens eiseres Wetterskip Fryslân verzocht om vanaf 1 januari 2008 de verontreinigingsheffing vast te stellen op basis van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Het verzoek luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Namens en op verzoek van de heer [directielid 2] van [eiseres] te [vestigingsplaats eiseres] verzoeken wij u hierbij met ingang van 2008 de verontreinigingsheffing voor het bedrijf vast te stellen op basis van de klassentabel met als coëfficiënt 0,023 v.e. per m3 ingenomen water (klasse 8).
Op basis van onderzoeksresultaten van 2007 bedraagt het gemiddeld aantal vervuilingseenheden 0,023244 per m3 ingenomen leidingwater. Deze waarde valt tussen de klassegrenzen van klasse 8 met als coëfficiënt 0,023 v.e. per m3 ingenomen water.
1.7.
Bij brief van 4 april 2008 heeft verweerder het verzoek van eiseres gehonoreerd. Verweerders beslissing luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Namens u is door het adviesbureau [naam adviesbureau] op 28 maart 2008 een verzoek ingediend om u vanaf 1 januari 2008 te ontheffen van de dagelijkse meetverplichting en de aanslag verontreinigingsheffing te mogen vaststellen op basis van de zogenaamde Tabel afvalwatercoëfficiënten (hierna “tabel”).
Over het tot stand komen van uw aanvraag is op 3 maart 2008 overleg geweest met de heffingtechnoloog van Wetterskip Fryslân. Uit de overlegde meetgegevens van ca 21 meetdagen in het belastingjaar 2007 blijkt dat de vervuilingswaarde 0,0232 v.e./m3 ingenomen water is hetgeen overeenkomt met klasse 8 van de eerder genoemde tabel. Gelet op de grote hoeveelheid informatie over de samenstelling van het door uw bedrijf geproduceerde afvalwater bestaan er volgens mij geen bezwaren tegen het honoreren van uw verzoek.
Voorwaarde voor toepassing van de tabel is dat de samenstelling van het geloosde afvalwater in de toekomst geen wijzigingen mag ondergaan waarbij de wijziging van een zodanige aard is dat een andere klassenindeling van toepassing zou zijn. Dit betekent in concreto dat bij belangrijke wijzigingen in de afvalwatersamenstelling door bijvoorbeeld uitbreiding of verandering van de bedrijfsprocessen, plaatsing van zuiveringsinstallaties etc. altijd vooraf Wetterskip Fryslân geconsulteerd dient te worden over de mogelijke consequenties. Verder dient per jaar een waterbalans bijgehouden te worden waarin het gebruikte ingenomen leiding- en overige water wordt aangegeven. Deze waterbalans vormt een onderdeel van uw jaarlijkse aangifte verontreinigingsheffing.
Gelet op het bovenstaande besluit ik:
1. de aan u verleende meetbeschikking voor ontheffing van de dagelijkse meetverplichting met het kenmerk WF.2004/7197 met ingang van 1 januari 2008 in te trekken;
2. om u op grond van artikel 10de rechtbank: overeenkomend met artikel 13 van de Verordening 2012]
van de Heffingsverordening Wetterskip Fryslân (HWF) per 1 januari 2008 ontheffing te verlenen van de in artikel 7, lid 2[de rechtbank: overeenkomend met artikel 10, tweede lid, van de Verordening 2012]
neergelegde verplichting om het afvalwater ieder etmaal te meten en te bemonsteren;
3. om het afvalwater van uw bedrijf per ingang van 1 januari 2008 in klasse 8 (0,023 v.e./m3 ingenomen water/jaar) van de Tabel afvalwatercoëfficiënten in te delen tot het moment waarop blijkt dat verandering van indeling noodzakelijk is.
1.8.
Verweerder heeft de aanslagen zuiveringsheffing voor de jaren 2012 en 2013 ambtshalve vastgesteld op basis van de volgende gegevens:
Jaar
Waterverbruik (m3)
Vervuilingseenheid/m3 (volgens klasse)
Aantal v.e.
Tarief per v.e.
Bedrag zuiveringsheffing
2012
25.011
0,0230 (klasse 08)
575,2
€ 53,57
€ 30.813,64
2013
29.363
0,0230 (klasse 08)
675,3
€ 53,81
€ 36.337,89
1.9.
Eiseres heeft haar aangiften voor de zuiveringsheffing voor de jaren 2014 en 2015 gebaseerd op de indeling in klasse 08 als bedoeld in verweerders beschikking van 4 april 2008 (zie 1.7.). De aangifte 2016 is gebaseerd op indeling in klasse 09 (0,0360 v.e./m3). In het opmerkingenveld bij de aangifte 2016 is door eiseres geschreven:

Omdat de coëfficiënt niet goed uitgerekend wordt heb ik de categorie chocoladefabriek geselecteerd. Dit omdat die in de juiste categorie staat (9)
1.10.
Eiseres heeft met dagtekening 30 april 2016 aangiften voor de zuiveringsheffing gedaan. Uit deze aangiften volgt de volgende verschuldigde zuiveringsheffing:
Jaar
Waterverbruik (m3)
Vervuilingseenheid/m3 (volgens klasse)
Aantal v.e.
Tarief per v.e.
Bedrag zuiveringsheffing
2014
30.054
0,0230 (klasse 08)
691,24
€ 54,82
€ 37.893,77
2015
31.686
0,0230 (klasse 08)
728,77
€ 56,02
€ 40.825,69
2016
34.881
0,0360 (klasse 09)
1255,71
€ 57,09
€ 71.688,48
1.11.
Door Wetterskip Fryslân is in de periode november 2016 tot en met februari 2017 afvalwateronderzoek gedaan naar het afvalwater van het bedrijf van eiseres.
1.12.
Naar aanleiding van de eerste resultaten van het bij 1.11. genoemde afvalwateronderzoek hebben in januari 2017 besprekingen tussen eiseres en het Wetterskip Fryslân plaatsgevonden.
1.13.
Bij brief van 10 januari 2017 heeft verweerder aan eiseres een meetbeschikking afgegeven. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Uw bedrijf produceert grondstoffen voor bakkerijen en overige voedsel bereidende bedrijven. Bij deze werkzaamheden komt afvalwater vrij dat wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering om uiteindelijk gezuiverd te worden op de r.w.z.i. [vestigingsplaats eiseres] in beheer bij Wetterskip Fryslân.
Momenteel is uw bedrijf voor het vaststellen van de zuiveringsheffing sinds 2008 ingedeeld in klasse 8 van de Tabel afvalwatercoëfficiënten (hierna Tabel’ genoemd). Uit afvalwateronderzoek in de periode november t/m december 2016 door Wetterskip Fryslân, blijkt dat het door uw bedrijf ingenomen hoeveelheid leidingwater en de naar de riolering afgevoerde vuillast in de afgelopen jaren aanzienlijk zijn toegenomen. Daarnaast wordt momenteel door uw bedrijf wisselende hoeveelheden vloeibare afvalstoffen en afvalwater afgevoerd via IBC’s en tankwagens naar een verwerker. De vuillast van het naar de riolering afgevoerde afvalwater varieert momenteel tussen 200- 8100 v.e. (gemiddeld 3590 v.e.) waardoor toepassing van artikel 11 van de Verordening zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân (hierna ‘VzW’ genoemd) vooralsnog niet meer mogelijk is.
Met betrekking tot de afvoer van bedrijfsafvalwater naar de riolering en het vaststellen van de zuiveringsheffing is op 4 januari 2017 overleg geweest. In dit overleg is de zienswijze van het waterschap over de afvalwatersituatie bij uw bedrijf en de (mogelijk) fiscale gevolgen hiervan door de heren [bijstand 2] en [medewerker Wetterskip Fryslân] aan u uitgelegd. In reactie hierop is door u aangegeven dat een dagelijkse bemonsteringsplicht gedurende geheel 2017 een minder reële optie is gezien de grootte van de vuillast. Door mij wordt deze uitspraak gezien als een verzoek tot beperkte meting en bemonstering van het afvalwater (artikel 9 VzW). Op basis van de door u verstrekte informatie en overige bij mij beschikbare informatie neem ik de volgende besluiten om vanaf 2017 een representatieve vaststelling van de zuiveringsheffing mogelijk te maken.
Besluit:
• dat uw bedrijf op grond van artikel 8, lid 2 van de Verordening zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân vanaf 1 februari 2017 verplicht wordt om het afgevoerde procesafvalwater dagelijks te meten, bemonsteren en te laten analyseren op dagen dat door het bedrijf aanpassingen worden gedaan in de bedrijfsvoering die aanleiding (kunnen) geven tot verandering van de afvalwaterstroom zowel in hoeveelheid als samenstelling;
• dat voor langere perioden, waarbij er sprake is van reguliere procesvoering en geen aanpassingen plaats vinden in het proces of afvoer (m.a.w. een vrij stabiele afvalwaterstroom met een vastomlijnde wijze van afvoer en afvalwaterbehandeling ontstaan is), over het gehele jaar gezien minimaal 28 debiet proportionele etmaalbemonsteringen dienen te vinden;
• dat het belastingjaar bestaat uit 4 tijdvakken bij de berekening van de zuiveringsheffing waarbij de dagelijkse meetdagen gelden voor de gemeten dagen binnen het tijdvak en het periodeonderzoek voor alle overige dagen binnen het betreffende tijdvak waarop sprake is van een reguliere afvoer zonder aanpassingen in de bedrijfsvoering waarbij:
o tijdvak 1: 1 januari t/m 31 maart;
o tijdvak 2: 1 april t/m 30 juni;
o tijdvak 3: 1 juli t/m 30 september;
o tijdvak 4: 1 oktober t/m 31 december;
per tijdvak dient een periode van minimaal 7 aaneengesloten etmalen afvalwateronderzoek uitgevoerd te worden;
• dat de monsters van het afvalwater voor de bepaling van het aantal vervuilingseenheden geanalyseerd dienen te worden op de parameters CZV en N-Kj volgens de in de Verordening zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân op bijlage 1 aangegeven normen en voorwaarden;
• dat met ingang van 1 februari 2017 een dagelijks logboek wordt bijgehouden m.b.t. de afvalwatersituatie, doorgevoerde procesmatige en/of afvalwatertechnische veranderingen, storingen etc. en (mogelijke) effecten hiervan op de hoeveelheid en samenstelling van het afgevoerde afvalwater. Verder dienen in dit logboek de waterinname, de gevulde IBC’s en afgevoerde hoeveelheid afvalwater via as-transport te worden geregistreerd;
• dat deze meetbeschikking wordt verleend voor onbepaalde tijd, tenzij één van beide partijen behoefte heeft aan een tussentijdse verandering. Een reden tot wijziging van de meetbeschikking kan zijn dat het afvoerpatroon zodanig en langdurig wijzigt dat een andere frequentie van bemonstering en analysering voldoende informatie geeft voor een representatieve vaststelling van de jaarlijkse vuillast. Ook kan een wijziging van wet- en regelgeving aanleiding zijn de meetbeschikking te wijzigen.
De van toepassing zijnde verordening en normen kunt u vinden op onze website onder
http://hefpunt.nl/tarieven-en-verordeninqen/tarieven-en-verordeningen-wetterskip-fryslan-2017.html
(…)
Motivatie besluit
Op 4 januari 2017 heeft u in het bijzijn van de heer [directielid 1] en de heren [bijstand 2] en [medewerker Wetterskip Fryslân] , beiden van Wetterskip Fryslân, overleg gehad over de afvalwatersituatie bij uw bedrijf. Aanleiding van het overleg zijn de resultaten van een door Wetterskip Fryslân uitgevoerd afvalwateronderzoek in de periode november 2016 tot heden bij uw bedrijf.
Momenteel is de vuillast van het afgevoerde bedrijfsafvalwater veel groter dan 1000 v.e. (varieert van 200- 8100 v.e., gemiddeld 3590 v.e.). Intussen is de vuillast gedaald naar gemiddeld 2280 v.e. door afvoer van sterkvervuilende stoffen via as-transport naar een verwerker. In het gesprek is door u aangegeven dat u geen idee heeft waarom de vervuilingswaarde van het huidige afvalwater zo hoog is t.o.v. het eerder onderzoek in 2008 omdat de vorm van procesvoering nauwelijks is veranderd in de afgelopen jaren. (…)
1.14.
Bij brief van 13 november 2017 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn om:
- bij het opleggen van de aanslagen zuiveringsheffing 2014, 2015 en 2016 af te wijken van de aangiften van eiseres;
- over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen op te leggen; en
- voor elk jaar een vergrijpboete op te leggen.
1.15.
Bij brief van 8 december 2017 is namens eiseres gereageerd op het in de brief van verweerder van 13 november 2017 aangekondigde voornemen om vergrijpboeten op te leggen (zie 1.14.).
1.16.
Met dagtekening 28 februari 2018 heeft verweerder de door hem aangekondigde en onder het procesverloop genoemde (navorderings)aanslagen en vergrijpboeten aan eiseres opgelegd.
Geschil
2. In geschil is of verweerder de (navorderings)aanslagen zuiveringsheffing 2012 tot en met 2016 en de vergrijpboeten voor die jaren terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.
3. Eiseres stelt primair dat de Verordeningen 2012 - 2016 onverbindend zijn voor zover de in Bijlage I bij die verordeningen genoemde NEN‑normen van belang zijn voor de heffing. Verweerder heeft deze NEN-normen niet (tijdig) gepubliceerd, zodat niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. Voor de opgelegde (navorderings)aanslagen zijn de NEN‑normen van belang, zodat alle belastingaanslagen vernietigd moeten worden, aldus eiseres. Eiseres stelt daarnaast – samengevat – (meer) subsidiair dat voor de navorderingsaanslagen geen sprake is van een nieuw feit, dat de belastingaanslagen naar te hoge bedragen zijn opgelegd en dat verweerder ten aanzien van de boetebeschikkingen niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
4. Verweerder stelt dat ten aanzien van de NEN‑normen wel aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. De NEN-normen liggen vanaf 22 december 2016 ter inzage op het waterschapshuis van Wetterskip Fryslân en bij de receptie van het Noordelijk Belastingkantoor. Omdat de (navorderings)aanslagen pas na 22 december 2016 zijn opgelegd, is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de NEN-normen niet op de juiste wijze kenbaar zijn gemaakt, zou dit volgens verweerder niet tot vernietiging van de (navorderings)aanslagen moeten leiden. Verweerder stelt daartoe dat de NEN-normen niet van belang zijn voor de (navorderings)aanslagen, omdat deze belastingaanslagen allemaal op basis van een schatting zijn vastgesteld en voor deze schattingen de NEN-normen niet van belang zijn. Verweerder stelt zich verder – samengevat – op het standpunt dat voor de navorderingsaanslagen sprake is van een nieuw feit en dat de belastingaanslagen en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Kenbaarheid van de NEN-normen
5. De primaire beroepsgrond betreft de verbindendheid van de verordeningen waarop de belastingaanslagen berusten. Omdat de belastingrechter ambtshalve dient te onderzoeken of de verordeningen op grond waarvan de belastingaanslagen zijn opgelegd mogelijk onverbindend zijn, zal de rechtbank zich bij de beoordeling hierna niet beperken tot de door partijen ingenomen standpunten.
6. De artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar de zuiveringsheffing wordt geheven. Indien in een verordening zuiveringsheffing wordt verwezen naar een normblad NEN, is aan de kenbaarheidseisen voldaan indien die normen bekendgemaakt worden door terinzagelegging op de wijze die in artikel 73, derde lid, van de Waterschapswet is voorzien voor bijlagen. [1] Ingevolge de tekst van artikel 73, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet is bekendmaking van een bijlage bij een verordening middels terinzagelegging enkel mogelijk als dit in de verordening zelf is bepaald. De Verordeningen 2012 - 2016 bevatten niet een dergelijke bepaling. Anders dan verweerder meent, kan de terinzagelegging van de NEN-normen op 22 december 2016 dan ook niet ten aanzien van de Verordeningen 2012 – 2016 gelden als bekendmaking van de NEN-normen in de zin van artikel 73, derde lid, van de Waterschapswet .
7. Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van de NEN-normen op een andere wijze aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de NEN‑normen niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan met betrekking tot de Verordeningen 2012 - 2016.
Belang van de NEN-normen voor de opgelegde (navorderings)aanslagen
9. Omdat de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van de NEN-normen niet voldaan is aan het kenbaarheidsvereiste, zal de rechtbank hierna de vraag beantwoorden of de NEN‑normen voor de opgelegde (navorderings)aanslagen van belang zijn.
10. In zijn arrest van 7 juni 2019 heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:

2.4.1. De artikelen 73 en 111 Waterschapswet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar zuiveringsheffing wordt geheven. Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63).
2.4.2.
In de verordening is met betrekking tot de heffingsmaatstaf bepaald dat die maatstaf is het aantal vervuilingseenheden. De verordening bevat voorschriften voor meting, bemonstering en analyse om het aantal vervuilingseenheden vast te stellen. Dit geschiedt in overeenstemming met NEN-normen waarnaar in de verordening wordt verwezen. Deze NEN-normen zijn daarom essentieel voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf, zodat ten aanzien van die NEN-normen aan de kenbaarheidseis van de artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet moet zijn voldaan.
2.4.3.
De in 2.4.1 genoemde artikelen uit de Waterschapswet zijn vergelijkbaar met de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet en moeten op dezelfde wijze worden uitgelegd. [2]
11. In de Kamerstukken waarnaar de Hoge Raad verwijst is het volgende opgenomen:

De tekst van artikel 216 is vrijwel gelijk aan de tekst van het huidige artikel 270 van de gemeentewet. Het artikel schrijft voor dat alle voor de heffing en de invordering van een gemeentelijke belasting relevante elementen in de daartoe leidende gevallen in de belastingverordening dienen te worden opgenomen. Met betrekking tot gemeentelijke belastingen is de belastingverordening immers de belastingwet in materiële zin, krachtens welke de burgers worden of kunnen worden verplicht tot belastingbetaling. De belastingverordening dient derhalve alle essentialia te bevatten, waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belasting schuld kan afleiden, alsmede de omstandigheden waaronder hij deze verschuldigd is.
12. Eiseres was vanaf 2008 op grond van de aan haar gegeven beschikking (zie 1.7.) een zogenaamd tabelbedrijf. Dat houdt in dat voor de onderhavige jaren in beginsel de hoogte van de door eiseres voor een jaar verschuldigde zuiveringsheffing werd vastgesteld aan de hand van artikel 13 van de Verordening 2012 en artikel 11 van de Verordeningen 2013 - 2016 en de tabel afvalwatercoëfficiënten. [3] Deze tabel vermeldt afvalwatercoëfficiënten, ingedeeld naar klasse 1 tot en met 15. De klassengrenzen worden bepaald door het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ingenomen water. Iedere klasse komt uiteindelijk overeen met één afvalwatercoëfficiënt uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per m3 ingenomen water in het heffingsjaar. Kortgezegd, kon eiseres in de onderhavige jaren haar aangiften voor de zuiveringsheffing in beginsel doen enkel op basis van de hoeveelheid afvalwater die zij afvoerde op het riool en de afvalwatercoëfficiënt volgens de beschikking van 4 april 2008 (zie 1.7.). Voorwaarde voor het mogen (blijven) toepassen van de door verweerder gegeven beschikking en de tabel afvalwatercoëfficiënten was echter wel dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder zou bedragen, tenzij eiseres aan verweerder een nieuwe beschikking zou vragen. [4] Verder heeft verweerder aan het kunnen toepassen van de beschikking en de tabel afvalwatercoëfficiënten in de beschikking ook de voorwaarde gesteld dat “
de samenstelling van het geloosde afvalwater in de toekomst geen wijzigingen mag ondergaan waarbij de wijziging van een zodanige aard is dat een andere klassenindeling van toepassing zou zijn.”.
13. Om te kunnen bepalen of eiseres in de jaren 2012 tot en met 2016 aan de voorwaarden voor toepassing van de beschikking en de tabel afvalwatercoëfficiënten voldeed, was dus zowel het totaal aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar als, voor de bepaling van de klassenindeling, het gemiddelde aantal vervuilingseenheden per m3 ingenomen leidingwater van belang. Het juist vaststellen van het totale en gemiddelde aantal vervuilingseenheden moet, onder toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Verordening 2012 en artikel 8, eerste lid, van de Verordeningen 2013 - 2016, geschieden op de in Bijlage I bij de Verordeningen 2012 - 2016 voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren. Voor het bemonsteren en analyseren wordt in Bijlage I verwezen naar de NEN-normen. Zonder deze NEN-normen kan het aantal vervuilingseenheden dus niet volgens de voorschriften op de juiste wijze worden berekend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn daarom de NEN-normen ook voor tabelbedrijven van essentieel belang voor het bepalen van de maatstaf van heffing.
14. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat de NEN-normen in dit geval niet van belang zijn voor (navorderings)aanslagen, omdat deze zijn vastgesteld op basis van een schatting, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verweerder kan hij voor de onderhavige jaren de (navorderings)aanslagen schattenderwijs vaststellen op grond van artikel 18, aanhef en tweede en derde lid, van de Verordening 2012 en artikel 16, aanhef en tweede en derde lid, van de Verordeningen 2013 - 2016. Daarvoor is volgens verweerder van belang dat toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten in de onderhavige jaren niet (meer) mogelijk is, omdat het totale aantal vervuilingseenheden in elk van de jaren volgens hem boven de 1.000 per kalenderjaar uitgekomen is. Om vast te kunnen stellen of dit inderdaad het geval is, moet evenwel het aantal vervuilingseenheden worden gemeten op de in Bijlage I bij de Verordeningen 2012 - 2016 voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren. Verweerder heeft dat in dit geval ook gedaan, aangezien hij de metingen die hij in 2016 bij eiseres heeft uitgevoerd, naar hij desgevraagd heeft bevestigd, op de in de Bijlage I bij de Verordeningen 2012 - 2016 voorgeschreven wijze heeft verricht. Ook als aan verweerder de door hem gestelde schattingsbevoegdheid in dit geval zou toekomen, zijn de NEN-normen daarvoor dus van essentieel belang (zie 13.).
15. Nu ten aanzien van de NEN-normen niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan, zijn de Verordeningen 2012 - 2016 onverbindend voor zover bij het bepalen van de heffingsmaatstaf (mede) een aantal vervuilingseenheden moet worden bepaald op de in Bijlage I bij de Verordeningen 2012 - 2016 voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is voor het vaststellen van de (navorderings)aanslagen een aantal vervuilingseenheden dat is bepaald op de in Bijlage I bij de Verordeningen 2012 - 2016 voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren (mede) van belang. Nu de (navorderings)aanslagen enkel gebaseerd zijn op toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten – en niet ook forfaitair zijn bepaald – moeten de (navorderings)aanslagen geheel worden vernietigd. Omdat de (navorderings)aanslagen de grondslag vormen voor de boeten, dienen ook de boetebeschikkingen vernietigd te worden.
16. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden niet behandeld te worden.
Conclusie
17. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013, de aanslagen voor de jaren 2014, 2015 en 2016 en de bij de (navorderings)aanslagen gegeven boetebeschikkingen.
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Vanwege samenhang tussen de beroepen is van eiseres éénmaal griffierecht van € 338 geheven in zaaknummer LEE 18/3300.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase sprake van samenhang tussen alle vijf de zaken waar deze uitspraak op ziet. Gelet daarop stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.358 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en de aanslagen 2014, 2015 en 2016;
- vernietigt de bij de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en de aanslagen 2014, 2015 en 2016 gegeven boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.358.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier, op 17 december 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868.
2.Hoge Raad 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868
3.Bijlage III bij de Verordening 2012 en Bijlage II bij de Verordeningen 2013 -2016. De daar opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten komt overeen met de tabel die is opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.
4.Artikel 13, eerste lid en vijfde lid, van de Verordening 2012 en artikel 11, eerste en vijfde lid van de Verordeningen 2013 - 2016.