ECLI:NL:HR:2014:3043

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13/02180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op ne bis in idem in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte, geboren in 1984, werd veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.P.A. van Schaik. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor een specifiek feit, maar verwerpt het beroep voor het overige. De kern van de zaak draait om de toepassing van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het ne bis in idem-beginsel, dat verbiedt dat iemand voor hetzelfde feit meer dan eens wordt vervolgd.

De verdachte was eerder gedagvaard voor een overtreding van de Wegenverkeerswet, gepleegd op 2 september 2011. In een eerdere strafzaak werd hij veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van de Kantonrechter ten tijde van het arrest van het Hof nog niet onherroepelijk was, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkheid niet kon worden uitgesproken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de dagvaarding in de onderhavige zaak correct was, aangezien deze was uitgebracht vóór de dagvaarding in de andere strafzaak.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarbij wordt benadrukt dat de procedurele regels in het Wetboek van Strafvordering in acht zijn genomen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 28 oktober 2014, en het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

28 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/02180
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2013, nummer 21/004551-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit, in zoverre tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vervolging en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat art. 68 Sr is geschonden op de grond dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit reeds onherroepelijk is veroordeeld.
2.2.
Gelet op de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken en op de door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen zoals weergegeven in zijn conclusie onder 4.5 – 4.7 moet in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
De verdachte is in de onderhavige strafzaak gedagvaard voor de terechtzitting van de Rechtbank van 31 oktober 2011 ter zake van – kort gezegd - overtreding van art. 5 Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 2 september 2011 te Utrecht.
Nadien is de verdachte gedagvaard voor de terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank Utrecht van 8 augustus 2012 ter zake van overtreding van art. 5 Wegenverkeerswet 1994, eveneens gepleegd op 2 september 2011 te Utrecht.
In de onderhavige strafzaak heeft het Hof bij arrest van 11 april 2013 het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een maand en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
In de andere strafzaak heeft de Kantonrechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte ter zake daarvan bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, subsidiair 11 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. Het door de verdachte tegen dit vonnis van de Kantonrechter op 24 april 2013 ingestelde hoger beroep is door hem ingetrokken op 6 februari 2014, dus nadat het Hof in de onderhavige strafzaak uitspraak had gedaan.
2.3.
Voor zover het middel betoogt dat het Hof op grond van art. 68 Sr het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vervolging, miskent het dat art. 68 Sr betrekking heeft op onherroepelijke uitspraken. De uitspraak van de Kantonrechter van 8 augustus 2012 was nog niet onherroepelijk ten tijde van het arrest van het Hof in de onderhavige strafzaak. Dat die uitspraak nadien onherroepelijk is geworden, zou aanleiding kunnen zijn tot het aanvragen van herziening van die uitspraak.
2.4.1.
Voorts moet worden vooropgesteld dat ingevolge het systeem van de in het Wetboek van Strafvordering vervatte regeling betreffende de procesgang in beginsel de regel geldt dat, vóórdat op de grondslag van een inleidende dagvaarding onherroepelijk is beslist, de officier van justitie zich behoort te onthouden van het doen uitgaan van een tweede dagvaarding ter zake van hetzelfde feit. Ingevolge het eerste lid van art. 258 Sv neemt het rechtsgeding immers een aanvang zodra de officier van justitie de inleidende dagvaarding doet uitgaan en het zou niet stroken met dit systeem indien de verdachte ter zake van hetzelfde feit andermaal zou worden vervolgd zolang op de eerste dagvaarding nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR 7 mei 1985, NJ 1985/842, rov. 5.2.1).
2.4.2.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat de Officier van Justitie in de onderhavige strafzaak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging op de grond dat hij de verdachte voor hetzelfde feit tweemaal heeft gedagvaard, miskent het dat de dagvaarding in de onderhavige strafzaak is uitgebracht vóór de dagvaarding in de andere strafzaak.
2.5.
Opmerking verdient nog dat de onderhavige zaak verschilt van de zaak die aan de orde was in HR 14 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9966, NJ 1995/406, doordat in die zaak – kort gezegd – zowel de verdachte als de politierechter ter terechtzitting door het openbaar ministerie verkeerd waren ingelicht over de intrekking van de tweede dagvaarding.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 oktober 2014.