ECLI:NL:RBNNE:2020:4113

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
18/291390-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een glas in het gezicht in een uitgaansgelegenheid

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 3 november 2019 in een uitgaansgelegenheid in Groningen, waar de verdachte een jonge vrouw met een glas in het gezicht zou hebben geslagen na een conflict. Het slachtoffer liep blijvende en ontsierende littekens op als gevolg van deze actie. Tijdens de rechtszittingen op 22 september en 12 november 2020 werden getuigenverklaringen en camerabeelden gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig waren en dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door met een glas in het gezicht van het slachtoffer te slaan, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd, samen met een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/291390-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 22 september 2020. De raadsman van verdachte heeft na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, een DVD met beelden van het aan verdachte verweten feit ingebracht waarvan kennisneming door de rechtbank naar zijn mening van belang was voor de beoordeling van de zaak. Deze beelden wijken volgens de raadsman en verdachte af van de beelden waarvan de rechtbank tijdens de behandeling ter terechtzitting kennis heeft genomen. Nu de rechtbank kennisneming van de door de raadsman ingebrachte beelden van belang achtte, heeft zij bij tussenvonnis van 1 oktober 2020 het onderzoek heropend. De behandeling van de zaak is vervolgens voortgezet ter terechtzitting van 12 november 2020, op welke terechtzitting de door de raadsman ingebrachte beelden zijn getoond en vergeleken met de beelden waarvan de rechtbank tijdens de behandeling ter terechtzitting van 22 september 2020 kennis had genomen. Zij bleken op essentiële onderdelen niet afwijkend. Verder is ter terechtzitting van 12 november 2020 aan de orde geweest het forensisch geneeskundig letselverslag d.d. 9 november 2020 opgesteld door forensisch arts T. van Mesdag (hierna ook: het letselverslag) ten aanzien van aangeefster, dat na sluiting van het onderzoek op 12 november door de officier van justitie aan het dossier is toegevoegd. Verdachte is op beide terechtzittingen verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Voorts is op beide terechtzittingen verschenen mr. J.J. van der Molen, namens de benadeelde partij [slachtoffer]. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting steeds vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 november 2019, in de gemeente Groningen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gelaat, heeft toegebracht door een glas in het gezicht te drukken of met een glas in het gezicht te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 3 november 2019, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een glas in het gezicht heeft gedrukt of met een glas in het gezicht heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 3 november 2019, in de gemeente Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door een glas in het gezicht te drukken of met een glas in het gezicht te slaan en/of meermalen, althans eenmaal op het (boven)lichaam heeft getrapt en/of geschopt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het feit kan worden bewezen op grond van de aangifte, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de medische verklaring van de huisarts tot wie aangeefster zich met haar letsel heeft gewend alsmede het letselverslag. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel nu de littekens in het gezicht van aangeefster blijvend en goed zichtbaar zijn. Verdachte heeft daarbij, gelet op de camerabeelden en de uiterlijke verschijningsvorm van het toegepaste geweld, voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Allereerst staat niet vast dat verdachte aangeefster daadwerkelijk met een glas in het gezicht heeft geslagen. Aan de verklaringen die daarover ter plaatse zijn afgelegd kan niet veel geloof worden gehecht, onder meer omdat betrokkenen en omstanders ten tijde van het feit onder invloed van alcohol verkeerden. De verklaring van aangeefster d.d. 3 november 2019 en de verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 3 november 2019 dienen sowieso niet voor het bewijs te worden gebruikt omdat deze verklaringen niet overeenkomen met wat er op de zich in het dossier bevindende camerabeelden, die van het incident zijn gemaakt, is te zien. De beschrijving doorverbalisant van die beelden wijkt daar ook vanaf.
Volgens de raadsman kunnen de volgende twee scenario's zich hebben voorgedaan.
Scenario 1
Verdachte heeft geen glas in de hand. Aangeefster en verdachte vallen beiden op de grond en bij aangeefster ontstaat letsel. Dit letsel kan zijn veroorzaakt doordat zij met haar gezicht op de grond in glas terecht is gekomen. Bewezen kan worden dat verdachte aangeefster met haar hand in het gezicht heeft gedrukt. Nu daarbij niet kan worden bewezen dat het letsel bij aangeefster het gevolg is van het drukken door verdachte in het gezicht of dat aangeefster door dat drukken pijn heeft ondervonden, dient in dit scenario vrijspraak te volgen.
Scenario 2
Verdachte heeft wel een glas in de hand. Verdachte wordt op enig moment van achteren tegen aangeefster aangedrukt. Aangeefster drukt terug, pakt verdachte bij de pols vast en draait die naar buiten. Op dat moment kan verdachte niet anders dan meebewegen en duwt zij met haar linkerhand, waarin zij een glas vast heeft, in het gezicht van aangeefster. Doordat aangeefster de pols van verdachte naar buiten draait verliest verdachte haar evenwicht en raakt aangeefster in een reflex in het gezicht. Daarbij is verdachte zich niet van bewust van het glas in haar hand. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk heeft gehad. In dit scenario kan hooguit de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen omdat er door het drukken van het glas in het gezicht van aangeefster letsel is ontstaan.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat in beide scenario's geen sprake is van letsel van aangeefster dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat zij - anders dan de raadsman - geen reden heeft om aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 2], beide afgelegd op 3 november 2019, te twijfelen. De rechtbank zal deze verklaringen gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 november 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Aangeefster en ik raakten met elkaar in gesprek nadat we allebei drank over ons heen hadden gekregen. Ik had toen in elke hand een glas vast. Ik heb haar toen met mijn linkerhand geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2019, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019292315 d.d. 3 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van zware mishandeling, gepleegd op 3 november 2019 te Groningen. Er werd een drankje over mij heen gegooid en ik vroeg om excuses. Ik vroeg waarom zij dat deed. Hierop drukte zij het glas in mijn gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 november 2019, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op zondag 3 november 2019, tussen 04.46 uur en 04.55 uur, bevond ik mij in de club [naam uitgaansgelegenheid], gevestigd [straatnaam] te Groningen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat de verdachte het glas dat zij in haar handen had in het gezicht van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster) drukte met haar handen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2019, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag toen dat het meisje (de rechtbank begrijpt: verdachte) een glas, recht in het gezicht van [slachtoffer] sloeg. Dit was het meisje dat haar eerder een duw gaf. Zij sloeg dit glas van voren in het gezicht van [slachtoffer].
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 3 november 2019, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zondag 3 november 2019 kregen wij de melding om te gaan naar de [naam uitgaansgelegenheid] aan de Peperstraat te Groningen. Hierop begon het meisje (de rechtbank begrijpt: verdachte) te vertellen dat ze binnen in [naam uitgaansgelegenheid] ruzie had gehad en dat ze het meisje had geslagen. Ze vertelde dat ze het meisje met haar vuist wilde slaan.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van beschrijving camerabeelden d.d. 12 november 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van een op zondag 3 november 2019 plaatsgevonden geweldincident in
café "[naam uitgaansgelegenheid]", gevestigd in de [straatnaam] te Groningen werden door de
betreffende horecagelegenheid camerabeelden beschikbaar gesteld waarop het
geweldincident zou zijn te zien.
Hierop is te zien dat [verdachte] [slachtoffer] een duw geeft, waardoor [slachtoffer] naar achteren deinst. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer], [verdachte] vastpakt bij haar rechterhand. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] in haar rechterhand eveneens een glas vast houdt. Hierop is te zien dat [verdachte] een beweging met haar linkerhand/arm maakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer]. [verdachte] heeft hierbij een glas vast in haar linkerhand.
8. Een geneeskundige verklaring, op 5 november 2019 opgemaakt en ondertekend door Hingstman, huisarts, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
[slachtoffer] is op 3 november 2019 betrokken geweest bij een mishandeling en heeft daarbij, onder meer, meerdere kleine maar wijkende snijwonden rechts in het gelaat opgelopen. De snijwonden zijn gedesinfecteerd en met hechtpleisters en hechtlijm behandeld. Aan restverschijnselen op langere termijn zullen er littekens in het gelaat blijven bestaan.
9. Een Forensisch Geneeskundig Letselverslag, op 9 november 2020 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Toedracht-omschrijving (scenario):
Op 3 november 2019 zou in een uitgaansgelegenheid een schermutseling zijn ontstaan tussen
aangeefster en verdachte. Verdachte zou op dat moment in elke hand een glas met drinken
hebben vastgehouden. Verdachte zou aangeefster op enig moment met de linkerhand met daarin een glas in het gezicht hebben geslagen, het glas zou hierbij kapot zijn gegaan. Vervolgens zouden aangeefster en verdachte beiden op de grond zijn gevallen. Op de grond lag mogelijk gebroken glas. Nadat zij overeind was geholpen zou aangeefster hebben bemerkt dat zij bloedde uit wonden aan de rechterzijde van het gelaat.

Beantwoording van de vraagstelling.

1. De volgende hypothesen zijn genoemd als verklaring voor het letsel:
- Hypothese 1: met een glas in de hand vanuit staande positie het slachtoffer in het gezicht
slaan/stompen en/of drukken;
- Hypothese 2: doordat het slachtoffer op de grond is gevallen/terecht gekomen, waarbij er
glas op die grond lag en zij (met haar gezicht) in dat glas terecht is gekomen.
De snij- of steekverwondingen op het rechter jukbeen (in de beschrijving aangemerkt als letsel C) zijn dieper dan de andere letsels en er lijkt vooral bij de onderste van de twee
snijwonden sprake van ondermijning van de huid aan de bovenzijde. Dit suggereert een schuin van onderaf komende snij- of steekrichting die beter te verklaren is met een slaande of drukkende beweging met een (versplinterd) glas dan met een val in een glasscherf.
De zichtbare letsels zijn dus waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van hypothese 1 en hypothese 2. De hypothesen sluiten elkaar niet uit, daarom moet de conclusie zijn dat ze allebei waarschijnlijk zijn.
Als de hypothesen echter worden toegespitst op het letsel ter plekke van het jukbeen dan is mijn conclusie dat het beschreven letsel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

2. Wat is de te verwachten genezingsduur?

Ter plekke van de diepere steek/snijwonden op de rechterwang zullen littekens zichtbaar blijven.
10. De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 22 september 2020:
Het slachtoffer komt op verzoek van de voorzitter naar voren om aan de rechtbank de littekens in haar gezicht te tonen. De voorzitter stelt vast dat de littekens goed zichtbaar zijn en dat er een deukje in de huid ontstaat indien het slachtoffer lacht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte aangeefster met het glas in het gezicht heeft geslagen. De aangifte wordt in zoverre ondersteund door de verklaring van verdachte dat zij aangeefster in het gezicht heeft geslagen, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat dit slaan van verdachte met een glas in de hand heeft plaatsgevonden en de omschrijving door verbalisant van de camerabeelden, inhoudende dat verdachte een beweging met haar linkerhand/arm maakt in de richting van het hoofd van aangeefster en dat verdachte hierbij een glas in haar linkerhand heeft. Verder wordt de aangifte ondersteund door de conclusie uit het Forensisch Geneeskundig Letselverslag. Gelet op de aard van een deel van het letsel in het gezicht van aangeefster, is het waarschijnlijker dat dit letsel is ontstaan doordat het slachtoffer vanuit staande positie met een glas in de hand in het gezicht is geslagen, dan dat zij op de grond met het gezicht in glas terecht is gekomen, zoals door de raadsman als mogelijke oorzaak van de verwondingen naar voren is gebracht.
De rechtbank is verder van oordeel dat het letsel dat blijkens het letselverslag is ontstaan ten gevolge van het slaan met een glas in het gezicht van aangeefster, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor de beoordeling van zwaar lichamelijk letsel dient te worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert [1] .
De rechtbank heeft - mede op basis van eigen waarneming - vastgesteld dat in het gezicht van aangeefster meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn en dat er een deukje in de huid ontstaat indien het slachtoffer lacht. Uit het letselverslag is af te leiden dat deze littekens het gevolg zijn van de verwondingen die verdachte aangeefster met het glas heeft toegebracht.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat deze blijvende, ontsierende en goed zichtbare littekens in het gezicht van aangeefster dienen te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt verder vast dat niet bewezen kan worden dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier de volgende gang van zaken af.
Aangeefster en verdachte bevonden zich op 3 november 2019 beiden in uitgaansgelegenheid [naam uitgaansgelegenheid] in Groningen. Verdachte had in elke hand een glas drinken vast en zij stond in de buurt van aangeefster. Op een gegeven moment kreeg aangeefster een behoorlijke hoeveelheid drank van de door verdachte in haar handen gehouden glazen drank over zich heen. Daarop ontstond tussen hen beiden een discussie waarop verdachte aangeefster uiteindelijk met een glas in haar hand in het gezicht heeft geslagen dan wel een glas in het gezicht heeft gedrukt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aangeefster in het gezicht te drukken/te slaan terwijl zij een glas in de hand had, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Glas is een scherp en gevaarlijk materiaal en het is een feit van algemene bekendheid dat zwaar lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt door iemand daarmee in het gezicht te drukken/te slaan. Verdachte moet dit, net als ieder ander, ook hebben geweten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt kunnen worden als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van aangeefster heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 3 november 2019 in de gemeente Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gelaat, heeft toegebracht door een glas in het gezicht te drukken/te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de verklaring van verdachte en uit de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond (zowel de beelden uit het dossier als de beelden die door de raadsman zijn ingebracht), is af te leiden dat verdachte van achteren tegen aangeefster is aangeduwd. Op de beelden is te zien dat het duwen plaatsvindt door een arm met daarom een horloge. Aangeefster heeft verdachte daarop bij de pols gepakt en heeft deze naar buiten gedraaid. Op dat moment was er sprake van een wederrechtelijke aanranding, waarbij verdachte geen kant meer op kon. Verdachte heeft aangeefster toen ter verdediging, in een reflex, weggeduwd en haar daarbij mogelijk met het glas geraakt. Ten aanzien van het wegduwen is sprake van noodweer.
De raadsman heeft subsidiair gesteld dat verdachte met het glas in de hand, in een reflex en hevige gemoedsbeweging, voor een te zwaar middel heeft gekozen en er sprake is van een noodweerexcessituatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet is gebleken van een noodweersituatie. Het duwen van een glas in het gezicht is in dat verband sowieso buitenproportioneel geweest. Van een noodweerexcessituatie is evenmin sprake geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en de camerabeelden (zowel de beelden uit het dossier als de beelden die door de verdediging zijn ingebracht) niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat zich voorafgaand aan het drukken/slaan met het glas tussen aangeefster, verdachte en omstanders heeft afgespeeld. Aangeefster en verdachte, of getuigen, hebben hier ook geen eenduidige verklaringen over afgelegd. De door de raadsman geschetste feitelijke gang van zaken wordt niet door getuigenverklaringen ondersteund en voor zover de rechtbank kan nagaan ook niet door de camerabeelden. De rechtbank heeft op de beelden geen relatie kunnen waarnemen tussen het vermeende duwen door de arm met het horloge en het drukken/slaan door verdachte met het glas. Verdachte heeft gesteld dat zij werd belaagd, maar ook daarvan is niet uit het dossier, de beelden of overigens gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu de feitelijke grondslag voor het aannemen van een noodweersituatie ontbreekt. Aldus is evenmin aannemelijk geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte met overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging zich mocht verweren door met glas te drukken/te slaan, zodat het beroep op noodweerexces eveneens moet falen.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zal overgaan, heeft de raadsman gepleit voor een taakstraf en, in het geval er een (deels) voorwaardelijke straf wordt opgelegd, om daaraan geen bijzondere voorwaarden te verbinden. De raadsman heeft daarbij gesteld dat er feitelijk geen inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en op het feit dat verdachte open heeft gestaan voor herstelbemiddeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid een jonge vrouw (met) een glas in het gezicht gedrukt/geslagen, nadat er een conflict tussen hen beiden was ontstaan. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer blijvende en ontsierende littekens in haar gezicht opgelopen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hierdoor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze is geschonden. Daarnaast is de psychische impact van het feit op het slachtoffer groot, zo is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting van 22 september 2020 heeft voorgelezen. De wetenschap dat sprake zou zijn van blijvende littekens in het gezicht heeft bij het slachtoffer tot heftige gevoelens van verdriet en onzekerheid geleid.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voor het feit aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). Daarvoor geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 7 maanden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat zij als moeder de zorg heeft voor vier jonge kinderen. Gelet hierop acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te noemen omvang op te leggen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om beide straffen van kortere duur op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie.
Een strafafdoening als bepleit door de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.620,09 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Verder wordt een bedrag van € 2.560,97 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met uitzondering van de posten die zien op verplaatste en toekomstige schade, te weten onder de posten 5, 7, 8 en 9. De vordering dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering vanwege de eigen rol die de benadeelde partij bij het ontstaan van de gestelde schade heeft gespeeld en omdat verdachte van het feit waardoor de schade zou zijn ontstaan, primair moet worden vrijgesproken. Betwist wordt dat de gestelde schade door het handelen van verdachte is ontstaan.
Ten aanzien van alle aangevoerde posten heeft de raadsman gesteld dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de post immateriële schade heeft de raadsman subsidiair voor matiging van het bedrag gepleit.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte in zoverre onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 4.712,84.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
1. Immateriële schade € 3.000,00
2. Schoenen € 139,99
4. Broek € 54,98
5. Reiskosten € 104,00
7. Verplaatste schade moeder € 87,50
€ 37,50
8. Toekomstige medische kosten € 1.250,00
9. Siliconencrème
€ 38,87 +
Totaal € 4.712,84
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade ziet de rechtbank geen reden om het bedrag te matigen zoals subsidiair door de raadsman is verzocht.
Ten aanzien van de gestelde schade onder de posten 3, 6 en 10 (die respectievelijk zien op horlogeband, verlies arbeidsvermogen en EMDR-therapie) beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom ten aanzien van deze posten niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank als volgt.
De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van de reële kosten ad € 2.560,97. De rechtbank ziet in deze zaak evenwel aanleiding aan te sluiten bij het in civiele procedures gehanteerde liquidatietarief.
Uitgaande van de hoogte van de vordering acht de rechtbank het liquidatietarief kantonzaken (ten aanzien van geldvorderingen tot een bedrag van € 20.000,00) van toepassing.
De kosten worden bepaald op € 450,00 (drie punten à € 150,00, waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en twee voor de behandeling ter zitting, op 22 september 2020 en 12 november 2020.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 4.712,84(zegge: vierduizend en zevenhonderd en twaalf euro en vierentachtig eurocent).
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 450,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 4.712,84 (zegge: vierduizend en zevenhonderd en twaalf euro en vierentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 57 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit
€ 1.712,84 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2020.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.